e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oliemolen oliemolen: uǝli[molen] (Altweert, ... ), ō.li[molen] (Boshoven, ... ), ōǝli[molen] (Achel), ǫli[molen] (Blitterswijck, ... ), olieslagerij: ōlislę̄.gǝri (Ittervoort), oligsmolen: oalixsmø̜lǝ (Kerkrade), slagmolen: slax[molen] (Aalst, ... ), sláx[molen] (Lauw), slā.x[molen] (As, ... ), slā.xmy ̞ǝ.lǝn (Rotem), slā.xmyǝ.lǝ (Dilsen), slā.xmø̄lǝn (Helchteren), slā.xmīǝ.lǝn (Grote-Brogel), slāx[molen] (Echt, ... ), slǭ ̞.x[molen] (Groot-Gelmen, ... ), slǭ.x[molen] (Alken, ... ), slǭx[molen] (Alt-Hoeselt, ... ), slǭǫ.x[molen] (Piringen), šlāx[molen] (Klimmen, ... ), slamolen: slamø̜̄lǝ (Echt), smoutmolen: sma.t[molen] (Gutschoven), smaw.t[molen] (As, ... ), smawt[molen] (Neeroeteren, ... ), smā.t[molen] (Bilzen, ... ), smāt[molen] (Duras, ... ), smǭ.t[molen] (Kinrooi, ... ), šmaw.t[molen] (Sittard) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
olieverf olieverf: oli[verf] (Castenray, ... ), olij[verf] (Well), uali[verf] (Heel), uǝli[verf] (Genk, ... ), wǭli[verf] (Beegden, ... ), ó̜li[verf] (Ottersum), øǝli[verf] (Tessenderlo), ōli[verf] (Amby, ... ), ūǝli[verf] (Eijsden), ǫli[verf] (Afferden, ... ), ǫwlǝ[verf] (Jeuk), ǭli.[verf] (Schinnen), ǭli[verf] (Arcen, ... ), ǭljǝ[verf] (Echt, ... ), ǭlǝ[verf] (Munstergeleen), oligsverf: ōlexs˲[verf] (Puth, ... ), ǫalexs˲[verf] (Waubach), ǭlexs˲[verf] (Brunssum, ... ), ǭǝlexs˲[verf] (Gulpen), oligverf: ǫalex˲[verf] (Heerlen), ǭlex˲[verf] (Schaesberg, ... ), ǭljex˲[verf] (Guttecoven), smoutverf: šmawt˲vɛrf (Einighausen, ... ), ölverf: ø̜alvɛrǝf (Kerkrade) Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.] II-9
olieverven in de olieverf zetten: en ǝ ǭlivęrǝf ˲zetǝ (Herten), olieverf schilderen: ōlivɛrǝf šeldǝrǝ (Buchten), olieverfwerk: ǭli.vɛrfwɛrk (Schinnen), olieverven: olivɛ̄rǝvǝ (Meijel), uǝlivęrǝvǝ (Heel), ǭljǝvęrvǝ (Herten), olieën: ó̜lijǝn (Ottersum), oligsverven: ǫalexs˲vɛrvǝ (Heerlen), ǭǝlexs˲vɛrǝvǝ (Gulpen), strijken: štrīxǝ (Kerkrade), verven: [verven] (Klimmen, ... ), verven bet olieverf: vɛrvǝ bɛ ǫwlǝvɛrǝf (Jeuk), verven met oligsverf: vɛrǝvǝ met˱ ǭlexs˲vɛrǝf (Klimmen), ölen: ø̜̄lǝ (Klimmen) Schilderen met olieverf. [N 67, 66a] II-9
olifant elefant (du.): `eləfa.nt (Gemmenich), Karte 109.  Elefant (Baelen, ... ), olifant: aolefant (Sittard), aolie:fant (Roermond), aolifant (Posterholt, ... ), oalefant (Bocholtz, ... ), oe:liefant (Bocholt), olefant (Kortessem), olifant (Maastricht), olijfant (Lommel), oo.lefa.nt (Zolder), oëliefaant (Gronsveld), oələfant (Zonhoven), ōəlefa.nt (Meeswijk), uee.lefa.nt (Hasselt), ulefant, ulifant (Bree), uò`lëfàant (Tongeren), wo`llëfaant (Hoeselt), y.lifânt (Meeuwen), [Met afbeelding].  oo.ëlefa.nt (Zonhoven), De olifanten in den dierentuin.  òuləfḁnt (Niel-bij-St.-Truiden), Karte 109.  olifant (Aubel, ... ), Vero.  uee.ldzjefa.nt (Hasselt) Elefant. || Elefant: Elefant. || Olifant. || Olifant: 1. [Olifant]. || Olifant: Bekend slurfdier. || Olifant: olifant. III-3-2
olijf olijf: Verklw oliefke  olièf (Venlo) olijf III-2-3
om de dag over andere dag: øvərāndərəndax (Sint-Truiden), over de andere dag: euver din anjeren daag (Grathem), over de anderste dag: euver d⁄angeste daag (Tungelroy), over een anderste dag: euver einen angeste daag (Tungelroy) om de dag || om de twee dagen [ZND m] || om den anderen dag III-4-4
omarmen armen erom slaan: erəm drøm sjlug (Montzen), grijpen: griepe (Maasniel, ... ), lief houden: leef hoate (Eys), omarmen: eumèrme (Hoeselt), oemerme (Merkelbeek), omarma (Eys), omarme (Hoepertingen, ... ), omarme doede as ge iemand lang nie mieje gezien had (Peer), omarmen (Achel, ... ), omerme (Bree, ... ), omermen (Born, ... ), omermə (Beesel, ... ), omērmen (Eigenbilzen), omèrme (Schimmert), omèrmə (Montfort), omêrmen (Sint-Truiden), oomerme (Posterholt), ōmerme (Tungelroy), o’merme (Bocholt), um-èrmə (Epen), umerme (Blerick, ... ), umermen (Sint-Pieter), umerreme (Gulpen, ... ), umerr’me (Kaulille), umärme (Heerlen), umèrme (Thorn), umèrrəmə (Maastricht), umèèrəmə (Meijel), umérme (Venlo), umérmə (Venlo), òmerme (Echt/Gebroek), òmèrmen (Stein), ómerme (Geleen), ómèrmə (Susteren), ómérmə (Heerlen, ... ), ôm-erme (Herten (bij Roermond)), ômerme (Swalmen), ômermə (Wijnandsrade), ömerme (Maasbree), øͅmɛrəmə (Ingber), úmermë (Tongeren), Vriendschappelijk of teder.  ómerme (As), omarmvollen: imervele (Nunhem), oam-èrvölö (Stevensweert), omervele (Neer, ... ), omervĕlen (Heythuysen), um-ervèle (Sevenum), umérvele (Sevenum), ômĕrvele (Beegden), (verouderend)  umé.levere (ne boem dië der bet oer twie érem nie kónt) (Zolder), ompakken: ompakke (Maaseik), ompakke(n) (Maaseik), ompakken (Eksel, ... ), umpakke (Hechtel), ómpakke (Klimmen), ómpàkkən (Urmond), omspannen: omspamen (Montfort), omspanne (Heythuysen, ... ), umsjpanne (Mheer, ... ), umsjpánnə (Nieuwenhagen), umspanne (Maastricht, ... ), ômsjpannə (Reuver), ômspanne (Kesseleik), ôomsjpànne (Swalmen), omvamen: omvaamu (Brunssum), umvaame (Weert), ömvame (Caberg), omvatten: ömvatte (Caberg, ... ), overarmvollen: euverelveren (Wellen), pakken: eͅŋə pa.kə (Eys), pakke (Bocholt, ... ), pakke (mèt de êrm) (Bilzen), pakken (Eksel, ... ), pàkkə (Loksbergen), èn de errem pakke (Boorsem), rondpakken: rondpakke (Hoeselt), scharren: Vijandelijk.  sjàrre (As), snappen: schnappen (Gulpen), schnâppe (Schimmert), sjnappe (Geleen, ... ), spannen: sjpanne (Schinnen, ... ), sjpannə (Kapel-in-t-Zand, ... ), spanne (Blerick), umklammern (du.): umklammərə (Simpelveld), vastpakken: beepe erm vas pakke (Genk), goei vaaspakke (Vliermaal), vaast pakken (Achel), vaspakke (Bilzen, ... ), vast pakkə (Leopoldsburg), vastpakke (Jeuk, ... ), vastpakken (Alken, ... ), vastpakkə (Kelpen), vââ.spàkke (Borgloon, ... ), stevig  vaspakke (Kinrooi), vastsnappen: vassjnappe (Geulle) Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)] || omhelzen [SGV (1914)] || omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)] III-1-2
omboeken boeken: bukǝ (Meijel), bovenwerk maken: boavǝwɛrk māxǝ (Bleijerheide), het boord omslaan en lijmen: ǝt bǭǝt ø̜mšluǝ ęn līmǝ (Montzen), inplooien: inplojǝ (Bilzen), omboeken: ømbukǝ (Bleijerheide, ... ), ømbōkǝ (Heerlerheide), ø̜mbukǝ (Maasbree), omboorden: ombyǝrǝ (Posterholt), omplooien: omplooien (Dilsen), omtrekken: omtrekken (Lommel), vastlijmen: vasliǝmǝ (Maasbree) Het omvouwen en vastlijmen van de randen van het leerwerk. [N 60, 52] II-10
omboorden aanzetten: ānzętǝ (Stein), afbiezen: afbiezen (Houthalen, ... ), afbizǝ (Jeuk, ... ), afbīzǝ (Tessenderlo), ā.fbī.zǝ (Zolder), āfbizǝ (Born, ... ), āfbizǝn (Achel), ǭfbizǝ (Tongeren), ǭfbizǝn (Diepenbeek), ǭfbīzǝ (Herderen), afboorden: af˱bowǝrǝ (Tessenderlo), āfbȳrǝ (Opglabbeek), āfbø̄rdǝ (Voerendaal), āfbø̄rǝ (Bocholt, ... ), āfbø̄ǝrǝ (Lutterade), āfbø̜̄rdǝ (Eisden), āfbø̜̄rǝ (As, ... ), āfbø̜rǝ (Reuver, ... ), āfbø̜ǝrǝ (Maasmechelen), āfbō.rǝ (Zolder), āfbǭrǝ (Eisden), āfbɛ̄rǝ (Meeuwen), ǭfbiǝ (Bilzen), ǭfbiǝdǝ (Bilzen), ǭfbjodǝn (Diepenbeek), affriezen: ǭffrisǝ (Eijsden), afronden: āfronǝ (Neeroeteren), afstikken: ǭfstekǝ (Bilzen), afzomen: āfzȳjmǝn (Neerpelt), biezen: bisǝn (Genk), bizǝ (Eigenbilzen, ... ), bīsǝ (Bilzen), boorden: biø̜rǝ (Valkenburg), bjø̜dǝ (Tongeren), boorden (Genk), bøjrǝ (Hoepertingen), bøǝdǝ (Bleijerheide), bø̄rǝ (Schimmert, ... ), bø̜̄rdǝ (Doenrade, ... ), bø̜̄rǝ (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), bø̜̄ǝdǝ (Montzen), bø̜̄ǝrdǝ (Schinnen), bø̜rǝ (Horst), bē̜rǝ (As), omboorden: ombjødǝ (Herderen), ombø̄rǝ (Lutterade), ømburǝ (Weert), ømbøǝdǝ (Bleijerheide), ømbø̄rǝ (Boorsem, ... ), ømbø̜ǝrǝ (Maasmechelen), ømbōǝrǝ (Venlo), omzomen: omzø̜jmǝ (Eisden), ømzyjǝmǝ (Loksbergen), ømzø̜̄mǝ (Noorbeek), ømzūmǝ (Houthalen), paspeleren: paspolīrǝ (Bleijerheide), paspǝlērǝ (Bleijerheide), uitboorden: ūtbø̜̄rǝ (Maastricht), zomen: zø̜jmǝ (Reuver) Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW] II-7
ombraak contour: contour (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kontūr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kõtūr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ombraak: ombraak (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Wilhelmina]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), ombrę̄k (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), ømbrāk (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Julia]  [Maurits]), ø̜mbrāk (Stein  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ǫmbrāk (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), ombrok: ømbrox (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), ømbrux (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Maurits]), omleidingsbaan: ømlęjdeŋsbān (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), omloop: omloop (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), omlǫwp (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), ømlōf (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ǫmlōp (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), rondbrok: rontbrux (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), umbrok: umbrux (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wagenomloop: wāgǝomlōp (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Zwartberg, Eisden]) Een gang om de hoofdschacht dienend voor het omleiden van het vervoer. [N 95, 185; N 95, 695; N 95, add.; Vwo 251; Vwo 548; Vwo 552; monogr.] II-5