e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pekdraad harsdraad: harsdrǭt (Genk, ... ), hɛrsdrǭt (Koersel), hɛsdrǭt (Paal, ... ), āsdrōǝt (Diepenbeek), harsedraad: harsǝndrōt (Maasmechelen), hasǝndrǭt (Kuringen), harstedraad: astǝndroǝt (Wilderen), astǝndrōt (Landen), astǝndrǭǝt (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), hastǝndrowǝt (Groot-Gelmen, ... ), hastǝndrǭt (Herk-de-Stad, ... ), hāstǝdrǭt (Mettekoven), hāstǝndrowt (Ulbeek), hāstǝndruǝt (Alken, ... ), hāstǝndrōwt (Wellen), pekdraad: pekdraad (Thorn), pi-jǝkdruǝt (Gutschoven), pi-jǝkdrǭt (Hasselt, ... ), pięqdrø.t (Stokkem), pękdrǭt (Neeritter), pęxdroat (Bleijerheide), pęǝkdroǝt (Beverst), pęǝkdrø̄t (Dilsen, ... ), pęǝkdrǭt (Doenrade, ... ), pę̄kdrot (Hoeselt), pę̄kdrowǝt (Achel, ... ), pę̄kdroǝt (Neerpelt), pę̄kdruǝt (Bilzen), pę̄kdrǭt (As, ... ), pę̄xdroat (Bleijerheide), pę̄ǝkdrōjt (Diepenbeek), pę̄ǝkdrūǝt (Borgloon), pę̄ǝkdrǭt (Diepenbeek, ... ), pɛkdrot (Millen), pɛkdroǝt (Kaulille, ... ), pɛkdrø̜t (Molenbeersel), pɛkdrōt (Kuringen, ... ), pɛkdrǫ (Meijel), pɛkdrǫwt (Bilzen, ... ), pɛkdrǭt (Achel, ... ), pɛ̄kdrǭt (Roggel), pekdraadgaren: pekdraadgaren (Heythuysen), pę̄ǝkdrǭtgārǝ (Schaesberg), pikdraad: pekdrowǝt (Sint-Lambrechts-Herk), pekdruwǝt (Sint-Lambrechts-Herk), pekdrǫwt (Sint-Truiden), pekdrǭt (Houthalen, ... ), pikdrǭt (Dilsen, ... ), pę̄kdrojt (Tongeren), pindraad: pęndrǭt (Stokkem), teerdraad: tardrǭt (Zolder), tārdrǫǝt (Hasselt), tɛrdrǭt (Overpelt) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
pekel pekel: paekel (Venlo), peekel (Tungelroy), pej.kel (Hasselt), pekel (Echt/Gebroek), pekǝl (Bleijerheide, ... ), peëkel (Heerlen), pēkəl (Eupen, ... ), piekel (Beverlo), pikǝl (Hasselt, ... ), pikəl (Meeswijk), piékel (Gronsveld), pīēkël (Tongeren), pē?ǝl (Lommel), pēkǝl (Berg / Terblijt, ... ), pēkɛl (Kotem), pē̜kǝl (Rekem), pęjkǝl (Beek), pīkǝl (Alken, ... ), pīǝkǝl (Eys, ... ), pɛkǝl (Kaulille), pɛ̄kǝl (Venlo), E verke in d¯r pik¯kel legke  pik’kel (Bleijerheide, ... ), Onger de peekel haute: overmatig drinken  peekel (Sittard), Spek ènne pȉ.kel lègge: spek in pekel leggen  pīē.kel (Zonhoven), vlees in de pekel zetten  pe.kəl (Meeuwen), zout: zaot (Heerlen), zoutwater: As ge wet, water vlaes ge ien de kuup het, kunde t zâltwater r nor make: wanneer men weet wat er gaat gebeuren, kan men passende maatregelen nemen  zâltwater (Castenray, ... ) De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.] || pekel || sterke keukenzoutoplossing, pekel || zoutwater II-1, III-2-3
pekelkuip baar: bǭr (Maastricht), bak: bak (Eys), eiken waskuip: ęjkǝ waskȳp (Blerick), houten kuip: hotǝ kø̄p (Linkhout), inmaakkuip: enmākkyp (Meijel), kuip: kup (Maastricht), kyp (Meijel, ... ), kȳ.p (Boekend, ... ), kȳp (Ell, ... ), køwp (Neerpelt), kājp (Waasmont), kāp (Sint-Truiden), kōp (Wellen), kūp (Waubach), kǫwp (Mal), kǭp (Helchteren), pekelbak: pikǝlbak (Herk-de-Stad, ... ), pekelkuip: pīkǝlkawp (Mal), pīkǝlkǭp (Helchteren), pekeltijn: pekǝltseŋ (Kerkrade), pekelton: pīkǝlton (Beringen), slachtkuip: slaxkup (Heugem, ... ), šlaxk ̇ūp (Rothem), šlaxkyp (Horn), šlaxkȳp (Tegelen), slachttijn: šlaxtin (Berg / Terblijt), spekkuip: spɛkup (Kaulille), spɛkȳp (Leunen, ... ), spɛkōp (Diepenbeek), spɛkǫp (Beverst), spɛkǫwp (Bilzen), spɛkǭp (Diepenbeek, ... ), spɛkǭwp (Berverlo), spektijn: spɛktin (Kaulille), spekton: spɛktǫn (Lummen), tijn: tin (Kotem, ... ), tiŋ (Heerlen), tsin (Kerkrade), tsiŋ (Bleijerheide, ... ), tęjn (Maaseik), tīn (Buchten, ... ), tīŋ (Mechelen), zeŋ (Terwinselen), tob: top (Heythuysen), tǫb (Ell, ... ), varkensbak: vɛrkǝnsbak (Alken), varkenskuip: vęrǝkǝskǭp (Vliermaal), vɛrkǝskȳp (Buchten), vɛrǝʔǝskø̜wp (Lommel), varkenstijn: vɛrkǝstęjn (Eijsden), vat: vat (Lommel), vleeskuip: vleeskuip (Alken), vleǝskɛp (Grazen), vliskø̄p (Rummen), vlējskūp (Opglabbeek), vlēskūp (Veldwezelt), vlēskǭp (Riksingen), vlēǝskūp (Zepperen), vlē̜skǫwp (Heesveld-Eik), vlęjskawp (Tongeren), vlęjskyp (Blerick, ... ), vlęjskȳ.p (Herten, ... ), vlīskāp (Nieuwerkerken), vlɛjskǫwp (Beverst), vlɛ̄skǫwp (Beverst), vleestijn: vleštiŋ (Gulpen), vlēstiŋ (Noorbeek), vlēštin (Oirsbeek), vlēštiŋ (Eys), vlęjstin (Beek, ... ), vlęjštin (Geulle), vlęjštiŋ (Mesch), zoutbak: zǫwtbak (Hoensbroek), zoutkuip: zaǝtkǭp (Borgloon), zājtkūp (Rekem), zātkyp (Sint-Truiden), zātkāp (Sint-Truiden), zǫwtkup (Maasmechelen), zouttijn: zǫwtin (Gruitrode), zouttob: zǫwttob (Gruitrode), zoutton: zatǫn (Beringen) De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.] II-1
pekken biertonnen met pek van binnen besmeren: bērtonǝ mɛt pēk van benǝ bǝsmērǝ (Maastricht), pekken: pēkǝ (Maastricht) De binnenwand van de vaten met pek laten doortrekken. Hierdoor ontstaat een dunne laag pek die verhindert dat lucht het vat kan binnendringen, koolzuur kan ontwijken en gist zich in de poriën van het hout vastzet (Claessen, pag. 2. 51). [monogr.] II-2
pekketel pekketel: pēkkētǝl (Maastricht) Ketel met vloeibaar pek, waarmee men de biertonnen van binnen pekt. [monogr.] II-2
pekpan pekketel: pęxkɛsǝl (Bleijerheide), pę̄kkę̄tǝl (Maasbree), pekpan: pekpan (Lommel), pekpot: pę̄kpot (Posterholt) De pan, pot, kom of ketel waarin men de pek verwarmt en bewaart. Volgens de informant van L 163a wordt er slaolie bijgevoegd om de pek soepel te maken. [N 60, 197c] II-10
pen ang: (Genk, ... ), chape: sap (Geleen, ... ), pen: pɛn (Bilzen, ... ), pin: pen (Stein  [(rond)]  ), penǝ (Sint Odilienberg  [(rond en vierkant)]  ), tap: tsap (Bleijerheide  [(rond en vierkant)]  ) Bij een pen-en-gatverbinding, het dunne gedeelte dat ontstaat wanneer de zijvlakken aan het uiteinde van één van de stukken hout worden weggezaagd. De dikte van de pen bedraagt gewoonlijk 1/3 van de totale houtdikte. [N 54, 58b; monogr.] II-12
pen-en-gatverbinding gat-en-pin: gat ɛn pen (Ottersum), gepint: gǝpent (Belfeld), lasgat en pin: las˲gat˱ ɛn pen (Ottersum), pen-en-ang: pɛn ɛn (h)aŋ (Bilzen), pen-en-gat: pɛn ɛn gát (Tessenderlo), pɛn ɛn gāt (Herten, ... ), pen-en-gatverbinding: pɛn ɛn gāt˲vǝrbenjeŋ (Herten, ... ), pɛn ɛn gāt˲vǝrbęjeŋ (Geulle), penlas: pɛnlaš (Posterholt), pin-en-gat: pen ɛn gāt (Sint Odilienberg, ... ), pin-en-gatverbinding: pen ɛn gāt˲vǝrbenjeŋ (Sint Odilienberg), tap met slits: tsap met šlits (Bleijerheide), tap-en-lok: tsap˱ ɛn lǭx (Bleijerheide) Houtverbinding waarbij een pen aan het uiteinde van het ene stuk hout wordt gestoken in een overeenkomstig gat in het uiteinde van het andere. De pen wordt gevormd door een deel van de zijvlakken aan het eind van één van de stukken hout weg te zagen. In het andere deel wordt met behulp van een beitel een gat gehakt. Zie ook afb. 138. Men onderscheidt de open en de gesloten pen-en-gatverbinding. Bij de open pen-en-gatverbinding is de borst van de pen op de buitenhoek zichtbaar. Soms steekt de pen ook door het gat naar buiten. Bij de gesloten pen-en-gatverbinding is de pen niet zichtbaar op de buitenhoek. [N 54, 50; N 54, 58a; monogr.] II-12
penbalk asbalk: asbalk (Linkhout), baanbalk: bānbalǝk (Kaulille), draagbalk: draagbalk (Beesel, ... ), penbalk: pęnbalǝk (Herten), pinbalk: penbalk (Gennep, ... ), penbalǝk (Horst, ... ), penbālk (Meterik), pinbalk (Arcen, ... ), pinsteenbalk: penstiǝnbalk (Meijel), steunbalk: steunbalk (Lummen) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3
penboor boorgeleider: bǭrgǝlęjdǝr (Montfort), cilinderboor: silendǝrbǭr (Heerlen), geleidpen: gǝlęjpęn (Reuver), penboor: pęnbǭr (Meerlo  [(om gat groter te boren)]  ), pɛn˱bō̜r (Heijen), vergrootboor: vǝrgrūt˱bǫwr (Bevingen), voorloper: vø̜rlø̜pǝr (Maastricht) Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een cilindervormige pen. Aan beide zijden van de pen bevinden zich twee loodrecht op de booras staande snijvlakken. De boor wordt gebruikt om een bestaand boorgat groter te maken. De pen van de boor wordt daartoe in het voorgeboorde gat geplaatst. Zie ook afb. 113. [N 33, 146] II-11