e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gegolfd glas brobbelglas: brǫbǝlgloas (Houthalen), gegolfd glas: gǝgǫlf ˲glās (Klimmen), gǝgǫlft ˲glas (Ottersum), gǝgǫlǝft ˲glawǝs (Jeuk), gǝgǫlǝft ˲glās (Gulpen), gǝgǫlǝftj ˲glās (Herten), gegoten glas: gǝguǝtǝ glās (Heel), gǝgōtǝ glas (Ottersum), gǝgǭtǝ glās (Herten, ... ), gǝgǭǝtǝ glās (Gulpen), geribbeld glas: gǝrebǝlt ˲glās (Klimmen, ... ), gǝrebǝlt ˲glǭs (Diepenbeek), jǝribǝlt jlās (Kerkrade), geribd glas: geribd glas (Heerlen), gǝrep ˲glās (Buchten), gǝrept ˲glas (Ottersum), gǝrept ˲glās (Gulpen), gǝreptj ˲glās (Heel), gǝript ˲glās (Schinnen), gǝrøptj ˲glās (Herten), geruit glas: gǝryt ˲glas (Ottersum), gǝrȳt ˲glās (Waubach), gǝrūt ˲glās (Gulpen, ... ), kathedraalglas: katǝdrālglās (Maasbree), marteléglas: martelēglas (Tessenderlo), ornamentglas: ǫrnamɛnt˲glās (Klimmen) Gegoten of geperst ondoorzichtig vensterglas met evenwijdig lopende ribben dat wordt gebruikt voor dakbedekking, deurpanelen, etc. [N 67, 89e] II-9
gegraven waterloop aag: āx (Heerlen, ... ), afloop: āflup (Heusden), afwatering: āfwītǝreŋ (Opitter), afwateringsgraaf: āfwātǝreŋsgrāf (Neeritter), āfwē̜tǝreŋsgrāf (Blerick), gelei: gǝlęi̯ (Meerssen), geleis: gǝlęi̯s (Roermond), geul: gø̄l (Hoensbroek), xø̜u̯l (Gingelom), goot: goǝt (Jesseren), gut (Rekem), gøt (Mheer, ... ), gø̄t (Rekem, ... ), gø̜̄t (Horst), gø̜t (Doenrade, ... ), gōt (Beringen), graaf: graf (Welkenraedt), grof (Tessenderlo), grāf (Afferden, ... ), grāv (Bree, ... ), grē̜f (Kermt), grōf (Borgloon, ... ), grǫf (Aalst), grǫu̯f (Hoepertingen), grǭf (Amby, ... ), grǭǝf (Bilzen, ... ), jraf (Gemmenich, ... ), jrāf (Bocholtz, ... ), graafje: grē̜fkǝ (Hunsel, ... ), gręfkǝ (Gennep, ... ), gracht: gra.xt (Lummen), grax (Amby, ... ), graxt (As, ... ), grāt (Eys, ... ), grāx (Beverst, ... ), grāxt (Genk, ... ), grāǝt (Spekholzerheide), grēt (Millen, ... ), grēx (Grote-Spouwen, ... ), grɛx (Bilzen), grɛ̄x (Kleine-Spouwen), jrāt (Bleijerheide, ... ), grats: grats (Horst, ... ), gratsje: grɛtskǝ (Horst), griool: griǫu̯l (Wilderen), grub: gryp (Beringen, ... ), grøp (Margraten), grø̜b (Sittard, ... ), heul: heǝlj (Opoeteren), hyl (Neerglabbeek), høwǝl (Spalbeek), hø̄l (Spalbeek), hēl (Neeroeteren, ... ), hē̜l (As, ... ), hē̜lj (Opitter), hęl (Niel-bij-As), ēl (Neeroeteren), ē̜l (Niel-bij-As), heulte: helt (Peer), høldjǝ (Achel), hølt (Eksel, ... ), hø̄lt (Houthalen, ... ), hø̜i̯ljtj (Bocholt), hēlt (Bree, ... ), hē̜ltš (Bree), hęlt (Grote-Brogel, ... ), hęlǝt (Neeroeteren), hol: hōl (Herk-de-Stad, ... ), hǫu̯ǝl (Wellen), hǭl (Diepenbeek, ... ), hǭǝl (Borgloon), kanjel: kānjǝl (Neeroeteren), kuil: kul (Lottum), køl (Schulen), kōi̯l (Wellen), kǫu̯l (Reppel), laatgracht: lętgraxt (Donk, ... ), leigraaf: leigraaf (Middelaar), lęi̯grāf (Bergen, ... ), loop: loǝp (Kleine-Brogel), luǝp (Hechtel), lyǝp (Tienray), lȳi̯ǝp (Merselo), lø̜̄i̯p (Kessel), lø̜i̯p (Beegden, ... ), lōp (Heppen), lōǝp (Sevenum), lūp (Beringen), loopje: lø̄ǝpkǝ (Sevenum), lø̜i̯pkǝ (Kessenich), loper: løpǝr (Wijchmaal), līpǝr (Linde), lopertje: løpǝrkǝ (Eksel), lossing: lǫseŋ (Aldeneik, ... ), rabat: rǝbut (Eisden), reutel: rø̄tǝl (Linkhout), rigole: regǫl (Kermt, ... ), rigǫl (s-Gravenvoeren, ... ), schans: sxans (Koersel), sleupje: slø̄pkǝ (Molenbeersel), slink: sleŋk (Herten), slond: šlonjtj (Einighausen), sloot: sloat (Berg), sloi̯t (Echt, ... ), slou̯t (Bilzen), slow (Mheer), sloǝt (Blerick, ... ), slui̯t (Vliermaalroot), slut (Blerick, ... ), sluu̯t (Venlo), sluǝt (Ell, ... ), slu̯ǭt (Roosteren), slòu̯ (s-Gravenvoeren), sløt (Hoeselt, ... ), sløu̯t (Wintershoven), sløǝt (Genk), slø̄i̯t (Vliermaalroot), slø̄t (Genoelselderen, ... ), slø̜i̯t (Guigoven, ... ), slēt (Beverst), slō.t (Thorn), slōat (Stevensweert), slōt (Eigenbilzen, ... ), slōts (Sint Odilienberg), slōu̯t (Venray), slōw (Banholt), slōwt (Borgloon), slōwǝt (Hamont), slōǝt (Heijen), slūt (Baarlo, ... ), slūu̯ǝt (Hamont), slūǝt (Blerick, ... ), slǫu̯t (Bilzen, ... ), slǭt (Herten, ... ), zlōw (Sint Geertruid), šloat (Beek), šloi̯t (Amby, ... ), šlou̯t (Guttecoven), šlow (Cadier, ... ), šloǝt (Geleen, ... ), šlut (Eijsden, ... ), šlōat (Buchten), šlōt (Amby, ... ), šlōǝt (Geleen, ... ), šlūi̯ (Cadier), šlūt (Gronsveld, ... ), šlǫu̯w (Eckelrade, ... ), šlǭt (Buchten, ... ), slootje: slykǝ (Hamont), slytjǝ (Ospel), slyǝtjǝ (Stevensweert), slȳǝtjǝ (Molenbeersel), sløtjǝ (Achel), slø̄tšǝ (Werm), slęi̯tjǝ (Bilzen), sluis: slās (Borlo), talud: taly (Ingber, ... ), tǝli (Kleine-Spouwen), tǝlyj (Kessenich), tǝlȳ (Hasselt), tǝrly (Kessel), tǝrlyj (Echt, ... ), tɛli (Genk), taludgraaf: tǝrlyjgrāf (Echt), vest: vęst (Koersel), vɛst (Berverlo), vliet: vliet (Tessenderlo), vloeier: vløjǝr (Heers), vloot: vlot (Borlo), vløt (Vliermaalroot), vlø̄i̯t (Tongeren), vlø̄t (Dieteren, ... ), vlęt (Bilzen), vlōt (Hoeselt, ... ), vlootgraaf: vlōtgrāf (Houthem), vlootgracht: vlootgracht (Lummen), vloǝtxrax (Vliermaal), vlutgrāx (Beverst), vluu̯txrax (Romershoven), vlootsgraaf: vlōtsgrāf (Beek, ... ), voots: voats (Brunssum), voatš (Schinnen, ... ), voi̯tš (Puth, ... ), votš (Schinveld), voǝtš (Munstergeleen, ... ), vutš (Brunssum, ... ), vuǝtš (Hoensbroek), vōi̯tš (Jabeek), vōtš (Bingelrade, ... ), vōǝtš (Brunssum, ... ), vǭš (Spaubeek), vootsje: vø̜tskǝ (Brunssum), wal: wal (Bree, ... ), wā.l (Rekem), wāl (Amby, ... ), water: wātǝr (Wijlre), watergrub: wāǝtǝrgryp (Maaseik), waterlaat: waterlaat (Heythuysen, ... ), wātǝrlǫu̯t (Maxet), wātǝrlǭt (Geistingen, ... ), waterlaatje: wātǝrløtjǝ (Molenbeersel), waterloop: waslōf (Vaals), wasǝrlø̄f (Kerkrade), wātǝrlyp (Sint Geertruid), wātǝrlø̄p (Margraten, ... ), wātǝrlø̜i̯p (Itteren, ... ), wātǝrlōǝp (Afferden), waterloopje: wātǝrlø̜i̯pkǝ (Maaseik), waterlossing: waterlossing (Leuken, ... ), woǝtǝrlǫseŋ (Hamont), watersloot: wātǝršlōu̯t (Houthem), watertje: wētǝrkǝ (Maastricht), wɛtǝrkǝ (Gulpen), wetering: wętǝreŋ (Milsbeek, ... ), wijer: wejǝr (Beesel), wijǝr (Amstenrade, ... ), wiǝr (Schimmert, ... ), węjǝr (Overloon), wījǝr (Born), wīr (Roermond), wijert: wejǝrt (Amby, ... ), wijǝrt (Borgharen, ... ), wērt (Afferden), węjǝrt (Amby, ... ), wīrt (Reijmerstok, ... ), wijk: wik (Meijel), zijp: sīf (Spekholzerheide), zīp (Eys, ... ), zoeg: zuq (Meeuwen), zux (Kwaadmechelen), zāx (Borlo), zūx (Oostham), zoegje: zāxskǝ (Jeuk), zouw: zau̯w (Berverlo, ... ), zou̯ (Wellen), zoǝw (Niel-bij-As), zu (Bree, ... ), zuw (Grote-Brogel, ... ), zyw (Opglabbeek), zø̜̄ (Herk-de-Stad), zø̜̄ǝ (Lummen), zø̜i̯w (Rosmeer, ... ), (Velm), zǫu̯w (Beringen, ... ), zǭu̯w (Diepenbeek, ... ), zɛu̯w (Vroenhoven), zouwtje: sukǝ (Meeuwen), zui̯kǝ (Lozen), zø̜i̯kǝ (Zichen-Zussen-Bolder), zęi̯kǝ (Veldwezelt) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt frikadellenvlees: frikadellen vleesch (Ulbeek), frikadellen vleisch (Neeroeteren), gehakt: gehak (Heerlen, ... ), gehak(t) (Sittard), gehakjt (Neeritter), gehakt (Achel, ... ), gehaktj (Ophoven, ... ), gəakt (Rotem), gəhak (Opgrimbie, ... ), gəhakt (Meeuwen), kalfsgehak (Roermond), (o.).  gəhak (Lanklaar), Get gehak krege ver, niks mie  gehak (Maastricht), Nieuwe [spelling]  gehak (Reuver), Syst. Frings  gəhak (Mechelen-aan-de-Maas), gəhakt (Achel, ... ), gəhaktj (Kessenich), Syst. Veldeke  gehakt (Tegelen, ... ), Syst. WBD  gehak (Boekend, ... ), gehakt (Maasniel, ... ), gehaktj (Leuken, ... ), gehakt vlees: gehak vleis (Baarlo), gehak vleisch (Neerharen), gehak vlies (Houthalen), gehakt vlais (Zutendaal), gehakt vlees (Sint-Lambrechts-Herk), gehakt vleesch (Mal), gehakt vleis (Rotem), gehakt vlēs (Genk), gehakt vlie-es (Peer), gehakt vliees (Sint-Truiden), gehakt vlies (Heusden), gehakt vliesch (Meldert, ... ), gehakt vlijs (Neeroeteren), gehakt vlīs (Peer), gəhakt vläs (Hamont), gɛhakt vleejes (Lommel), Syst. Frings  gəhakt˃vliəs (Beverlo), gehaktes: gehaks (Oirsbeek), gehakts: gaks (Puth), gehaks (Gronsveld, ... ), gehaktes (Groot-Loon), gəhaks (Heerlen), jehaks (Bleijerheide, ... ), jehaks’ (Bleijerheide, ... ), #NAME?  gehakts (Susteren), Eigen phonetische  gəhaks (Valkenburg), Eigen syst.  gehaks (Heerlen), Syst. Veldeke  jehaks (Bocholtz), Syst. WBD  gehaks (Blerick, ... ), jehaks (Kerkrade), gekapt: gekap (Hasselt, ... ), gekapt (Alken, ... ), gëkap (Hoeselt, ... ), gəkap (Borgloon, ... ), gəkAp (Lanaken), gəkap (Sint-Truiden, ... ), gəkapt (Diepenbeek), (h\\t) ~  gəkáp (Ketsingen), Syst. Frings  gəkap (Hasselt, ... ), gəkapt (Beringen, ... ), Syst. IPA  gəkapt (Paal), gəkápt (Kwaadmechelen), gekapt vlees: gekap fleis (Eisden), gekap flies (Muizen), gekap vlees (Zepperen, ... ), gekap vleesch (Hoepertingen), gekap vleis (Gelinden, ... ), gekap vleͅjs (Opgrimbie), gekap vliees (Jeuk), gekap vlies (Hasselt), gekap vliesch (Hasselt, ... ), gekap vlijs (Heers), gekapt flie əs (Nieuwerkerken), gekapt vleeesch (Lommel), gekapt vlees (Wellen), gekapt vleesch (Duras, ... ), gekapt vleis (Grote-Brogel, ... ), gekapt vleisch (Bocholt, ... ), gekapt vlēͅjs (Bree), gekapt vlie:s (Eksel), gekapt vlies (Borlo, ... ), gekapt vliesch (Hechtel, ... ), gekapt vlijesch (Meldert), gekapt vlīs (Diepenbeek), gekapvlees (Riksingen), gekopt vlees (Ulbeek), gepakt vlieës (Beverlo), gəkap fleͅis (Borgloon), gəkap vleͅjs (Mechelen-aan-de-Maas), gəkap vlijs (Gutshoven), gəkap vlêês (Martenslinde), gəkap vlɛIs (Heers), gəkapt vleis (Opoeteren), gəkapt vlejs (Opglabbeek), gəkapt vlis (Houthalen), xeͅkap vlâis (Mettekoven), Syst. Frings  gəkap ˃vlɛ̄i̯s (Opheers), gekruis: gekrös (Montzen), gemalen: gemale (Neeroeteren), gemalen (Hoepertingen), gemaole (Berbroek, ... ), gemaol’n (Diepenbeek), gemoale (Eksel), gemá.le (Hasselt), gəmoalə (Sint-Truiden), gəmōͅələn (Diepenbeek), Ne kieloo gemao.ële : een kilo gehakt  gemao.ële (Zonhoven), Syst. Frings  gəmaələ (Halen), gəmālə (Bocholt, ... ), Syst. Grootaers  gəmoͅu̯wlə (Lommel), gemalen gehakt: Syst. Veldeke  gemale gehaktj (Kinrooi), gemalen rinds: gemaole rèns (Bilzen), gemalen vlees: gamaolə vlēs (Eigenbilzen), gemale vleis (Swalmen), gemale vlijsch (Rotem), gemalen vleisch (Opoeteren), gemalen vlies (Heusden), gemaole vlees (Bilzen), gemaole vleisch (Kuringen), gemaolen vleesch (Bilzen), gema’lən vlīs (Peer), gemoalen vleesch (Ulbeek), gemoalə vleis (Ulbeek), gemoole vliees (Montenaken), gemoulen vleisch (Rijkhoven), gəmalə vliəs (Beverlo), gəmalə vlīs (Zonhoven), gəmālə vlēͅi̯s (Opglabbeek), gəmālə vleͅi̯s (Maaseik), gəmōͅlə vlées (Martenslinde), gəmoͅlə vles (Bilzen), (o.).  gəma͂lə vlis (Helchteren), Syst. Frings  gəmālə vliəs (Linde), gəmōͅlə vlēs (Gelieren/Bret), gəmōͅələ vlīs (Niel-bij-St.-Truiden), gevreks: gefrēcks (Eupen), zie ook fricandel; mtl. fricare  gəfreͅks (Eupen), kalfsgemalen: kallefsgemao.ële (Zonhoven), kallefsgemá.le (Hasselt), kapvlees: kapvliesch (Paal), kipkap: kepkap (Borgloon), keͅpkap (Houthalen), kip-kap (Heppen, ... ), kipkap (Bocholt, ... ), Syst. Frings  kepkap (Heppen), Syst. Frings (?) Kipkap = gemalen vlees  keͅpkap (Kinrooi), mager gehakts: mager gehaks (Waubach), met: met (Castenray, ... ), mɛt (Blitterswijck, ... ), Syst. WBD  met (Sevenum, ... ), rindsgemalen: rènsgëmôlë (Hoeselt), rundsgemalen: rènsgemá.le (Hasselt), rönsjgemao.ële (Zonhoven), varkensgehakt: verkesgehak (Roermond), varkensgemalen: ve.rrekesgemá.le (Hasselt), vé.rrekesgemao.ële (Zonhoven), vêrkesgemaole (Bilzen), worstenvlees: Syst. Veldeke  worstevleis (Tegelen) Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] || fijngehakt vlees [N 16 (1962)] || Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt || gehakt (gemalen vlees) || gehakt (vlees) || gehakt van vleesafval || gehakt varkensvlees || gehakt vlees [ZND 35 (1941)] || kalfsgehakt || kipkap || kipkap: gehakt vlees || rundergehakt || rundsgehakt, gemalen rundvlees || varkensgehakt III-2-3
gehaktbal fricadel: freͅkədɛl (Eupen) Fleischklöschen III-2-3
gehalveerde poortvleugel dobbele draaideur: dǫbǝl drɛi̯dīǝr (Bree), doorgesneden deur: duǝrgǝsnēi̯ǝ dør (Diepenbeek), halfdeur: alǝf˱dø̜ǝr (Brustem), haf˱dø̜r (Millen, ... ), halǝf˱dør (Lummen, ... ), halǝf˱døǝr (Zepperen), halǝf˱dø̄r (Boekt Heikant, ... ), halǝf˱dø̜̄r (Opheers), halǝf˱dø̜r (Herk-de-Stad, ... ), hau̯f˱dø̄r (Geulle, ... ), hau̯f˱dø̄ǝr (Oirsbeek), hāf˱dør (Nederstraat), hāf˱dø̄r (Mal), hāf˱dē̜ ̞r (Eigenbilzen, ... ), hāu̯f˱dȳr (Klimmen), hǫu̯f˱dyr (Rotem), hǭf˱dør (Schimmert), halve deur: halǝvǝ dø̄r (Gennep, ... ), halve draaideur: hau̯f˱ drɛi̯dīǝr (Bree), halve poort/halfpoort: halǝf puǝt, halǝfpuǝt (Zepperen), halve slag: halǝvǝ slax (Beringen, ... ), hau̯vǝ slāx (Maaseik), halve stalsdeur: halǝf štals˱dø̄r (Maasniel), halvemaansdeur: halǝfmǭns˱dø̜̄r (Haelen), overgesneden deur: iǝvǝrgǝs‚ēgǝ dør (Hoeselt), yǝvǝrgǝsnēgǝ dø̄r (Romershoven), øi̯vǝrgǝsnē̜ ̞i̯ǝ dør (Borgloon), øvǝrgǝsnē dø̄r (Vliermaal), ø̄.vǝrgǝsnēi̯ǝ dø̄.r (Haren), overgesneden poort: øi̯vǝrgǝsnē̜ ̞i̯ǝ pō ̞t (Borgloon), overgesneden vleugel: øvǝrgǝsnē vlø̄gǝl (Vliermaal), slag: slāx (Boekt Heikant, ... ), šlāx (Einighausen, ... ), staldeur: štaldø̄r (Einighausen), tweeslag: twii̯ǝslax (Tessenderlo) Een poortvleugel die horizontaal in tweeën verdeeld is. Om niet telkens de hele poortvleugel te moeten openen is een van de poortvleugels vaak nog eens horizontaal verdeeld. De beide delen worden apart gesloten. Een dergelijke poortvleugel is vooral bij stallen in gebruik. Als het onderste deel gesloten is om aan vee de doorgang te beletten, kan het bovenste deel geopend zijn om licht en lucht binnen te laten. Zie ook het lemma "niet gehalveerde poortvleugel" (4.1.6). De varianten van het woordtype halfdeur kunnen ook als woordgroep worden gelezen: halve deur. Zie ook afbeelding 18.d en e bij het lemma "poort" (4.1.1) en de foto bij het lemma "horizontale draaibare sluitbalk van een poort" (4.1.16). [add. uit: N 4A, 37b, 37c, 42c en 42d] I-6
geheel afgeschoren wolvacht bloot: bloǝt (Neeritter), geroof: gǝrøu̯f (Lanklaar, ... ), gǝrø̜.u̯f (Maasmechelen), gǝrø̜i̯f (Geleen, ... ), geroof wol: gǝrø̜i̯f wol (Ell), pels: pēls (Eijsden), pęls (Sint-Truiden), pɛls (Oostham, ... ), rok: rok (Asenray / Maalbroek, ... ), rok wol: rok wol (Helden, ... ), rok wōl (Meijel), roof: rau̯f (Bocholt), rof (Alken), rou̯.f (Sint-Lambrechts-Herk), rou̯f (Hoepertingen, ... ), roǝf (Wellen), ruf (Hamont, ... ), ruu̯f (Waasmont), ruǝf (Achel, ... ), rø̜̄f (Lanaken), rø̜̄i̯f (Klimmen), rø̜i̯f (Bree, ... ), rāf (Meeuwen), rōf (Diepenbeek, ... ), rōi̯f (Kerkhoven), rūf (Herk-de-Stad, ... ), rǫu̯f (Lanaken), rǫu̯ǝf (Wellen), roof wol: rau̯f wol (Neeroeteren), rau̯v wol (Neeroeteren), rou̯f wol (Neeroeteren), ruu̯ǝf wol (Tessenderlo), ruǝf wol (Meldert), rø̜i̯f wol (Opoeteren), rø̜i̯v wol (Bree), rōf wol (Helchteren), schaapsbloot: šapsbluǝt (Panningen), šǭpsbloǝt (Neeritter), schaapsvacht: sxopsvāx (Hasselt), sxou̯psvax (Opgrimbie), sxōpsvax (Zichen-Zussen-Bolder), sxǭpsvaxt (Nunhem), šǭpsvax (Maastricht), schaapsvel: sxou̯psvɛl (Opgrimbie), sxǭpsvɛl (Oirlo, ... ), šu̯ōpsfɛl (Hoeselt), šǫpsfɛ.l (Borgloon, ... ), šǭfsvɛl (Vaals), šǭpsvɛl (Uikhoven), schaapswol: skǫpswǫl (Jeuk), šǭpswol (Bree), schaar: šǭr (Herten, ... ), schapenvacht: šōpǝvax (Schaesberg), šǭpǝvax (Amstenrade, ... ), šǭpǝvaxt (Schinveld), schapenvel: sxāpǝvɛl (Lanaken), šōfǝvɛl (Bleijerheide), šǭpǝvɛl (Hoensbroek, ... ), schorf: sxǫrf (Neer), vacht: vax (Baarlo, ... ), vaxt (Dilsen, ... ), vāx (Hasselt, ... ), vāxt (Meerlo), wol: wol (Eys, ... ), wø̜l (Gulpen), wǫl (Borlo, ... ), wolvacht: wolvax (Maastricht) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
geheimen van de rozenkrans geheime rozenkrans: geheime roezekrans (Eys), geheimen: de geheime (Bocholtz, ... ), de geheime bae (Schinnen), de geheime vaan de roezekrans (Maastricht), de geheime van de roazekrans (Holtum, ... ), de geheime van de roeëzekrans (Koningsbosch), de geheime van de rwazzekrans (Meerssen), de geheime van dr roeëzekrans (Nieuwenhagen), de geheime vanne roeazekrans (Montfort), de geheime vanne roezenkrans (Roggel), de gehèime, de blie, de druvvige, de glorievolle (Gulpen), drie geheime (Posterholt), geheime (Baarlo, ... ), geheime van de roazekrans (Lutterade), geheime van de roeazekrans (Echt/Gebroek), geheime van de roeezekrans (Venray), geheime van de roezekrans (Baarlo), geheime van de roeëzekrans (Schimmert), geheime van de rozekrans (Nieuwstadt, ... ), geheime vanne roeezekrans (Weert), geheimen (Guttecoven, ... ), geheimen van de roeezekrans (Peer), gehēme (Heers), gehèime (Maastricht), litanie van alle heiligen: littjenie van alle heiliggen (Meijel), mysteries (<lat.): de mestèries (Eigenbilzen), de misteeries (Kunrade), de misteires (Sint-Truiden), de mysteries (Eigenbilzen), də mistérəs (Hoeselt), də mistɛ̄rə (Montzen), mesteirəs (Loksbergen), miesteeries (Neerpelt), miesteries (Opglabbeek), missteeries (Boorsem), misteres (Uikhoven), misteries (Achel, ... ), mistères (Sint-Truiden), mysteries (Maastricht, ... ), rozenkrans: rozenkrans (Hechtel), rozenkransgeheimen: roezekrans geheime (Venlo), roeëzekransgeheime (Sint-Martens-Voeren), rozekransgeheime (Montfort), vlaamse rozenkrans: erg ongewoon geworden als gebruik, maar wel onder die naam bekend  vlaomse roeezekrans (Geistingen), weesgegroet: Weisgegroet (Sint-Truiden) De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)] III-3-3
geheimen van de rozenkrans add. vijf droevige geheimen: de vijf dreuvige geheime (Maastricht) De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)] III-3-3
geheimzinnig duister: dówster (As), geheim: geheim (Gulpen, ... ), geheimzinnig: geheimzinnech (Hoeselt), geheimzinnig (Amby, ... ), geheimzinnig zien (Hoensbroek), gehejmzênnig (Gronsveld), geheumzinnig (Stein), gehèjmzinnig (As), gəheimzinnich (Maastricht, ... ), gəheimzinnig (Montfort, ... ), gəheimzinnig gədoong (Beesel), gəheimzinnəch (Epen, ... ), gəheͅi̯mzenəx (Meeuwen), gəhijmzinnig (Maastricht), gəhèjmzinnich (Heerlen, ... ), gəhéémzinig (Loksbergen), gəh‧ɛi̯mz‧enəx (Eys), geniepig: geniepig (Jeuk), genĭĕpig (As), get raars: get raars (Stein), heimelijk: hei.mələk (Kelpen), heimelijk (Meijel), heimelik (Susteren, ... ), heimellik (Vlodrop), hèèmələk (Loksbergen), hééjmələk (Hamont), heimlich (du.): haimlieg (Kerkrade), hēēmlich (Nieuwenhagen), in de stiekeme: ién d’r sjtiekeme (Gronsveld), in het geniep: in ⁄t genie:p (Herten (bij Roermond)), in het versteek: cf. Vd s.v. "versteken"= verbergen, verstoppen; cf. WNT s.v. "versteek"2.  in ⁄t versteek (Caberg), loens: lŏĕns (As), stiekem: sjtiekem (Maasniel, ... ), sjtiekum (Roermond), sjtĭĕkem (Oirsbeek), stiekem (Maastricht, ... ), stiekum (Meijel, ... ), stiekəm (Urmond), stil: sjtil (Kapel-in-t-Zand), stilletjes: stéélləkəs (Maastricht), verborgen: verborrege (Weert), vərbo.rəgə (Eys), verdekt: verdekt (Merkelbeek), verdoken: verduke (Bree) een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)] || geheim (in het -) || geheimzinnig || geheimzinnig(heid) || heimelijk III-1-4
gehekelde bundel vlas pop vlas: pop vlǭs (Beringe), pūp (Loksbergen) Bundel vlas na de bewerking van het hekelen. [N 48, 15] II-7