e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijzeren haak aan de puthaak emmerhaak: əmərhōͅk (Meijel), gaarhaak: geͅrhāk (Lommel), gardgesp: geͅi̯rtgɛsp (Achel), gardhaak: geͅi̯rthōͅk (Achel), geͅrthāk (Lommel), grondhaak: groŋkhoͅək (Heerlen), haak: haak (Beringen, ... ), haək (Opheers), hāk (Diepenbeek, ... ), hoək (Zepperen), hōk (Eupen, ... ), hōək (Genk, ... ), hōͅk (Bree, ... ), hōͅək (Sint-Truiden), huək (Groot-Gelmen), hø̄k (Helchteren), høͅk (Peer), ōək (Gingelom), klonger: haak met sluiting zodat de emmer niet los kan schieten, cf klink  kloŋər (Wolder/Oud-Vroenhoven), knevel: knivəl (Stokkem), kolhaak: cg VD kolder3, uit houthandel  koͅlhōͅk (Ottersum), kramp: kramp (Eupen, ... ), kromhaak: krumphoək (Wellen), loshaak: lø̄i̯shoͅu̯k (Borgloon), puthaak: pēthōk (Kuringen), pēthōͅk (Opglabbeek), peͅthōͅk (Hasselt, ... ), puthaak (Beringen, ... ), pøthou̯k (Sint-Huibrechts-Lille), pøthoək (Stokrooie, ... ), pøthōk (Achel, ... ), pøthōək (Beringen, ... ), pøthōͅk (Achel, ... ), pøthōͅək (Neerpelt, ... ), pøthoͅək (Helchteren), pøthuək (Zonhoven), pøtōək (Leopoldsburg), pø̄thoək (Stevoort), pø̄thōͅk (Opgrimbie), pøͅthōͅk (Baexem, ... ), pɛthāk (Ulbeek), pɛthōk (Borgloon, ... ), pɛthōͅk (Kiewit, ... ), pɛtōͅk (Hasselt), puthaal: puthal (Venlo), putkling: pøͅtkleŋk (Leveroy), putklinger: pø̄tkleŋər (Rijkhoven), putshaak: pøtshōͅk (Sint-Huibrechts-Lille), putveer: peͅtvēͅr (Neeroeteren, ... ), pøtviər (Hasselt), schaar: sxīər (Diepenbeek), schakel: šākəl (Lanklaar, ... ), šokəl (Lanaken), schephaak: sxaphōək (Gingelom), sxeͅphāk (Lommel), sxeͅphōͅk (Blerick, ... ), sxøbōk (Sint-Truiden), sxøphōk (Zelem), sxøphōək (Melveren), sxøphōͅk (Achel, ... ), sxøphūək (Houthalen), sxø̄pāk (Beringen), sxø̄phāək (Paal), sxø̄phōͅk (Kwaadmechelen), šeͅphōͅk (Opglabbeek), šøphōͅk (Baarlo, ... ), šøpwoͅk (Hoeselt), šø̄pwōu̯k (Tongeren), šøͅphōͅk (Baexem, ... ), šøͅphōͅək (Bree), šøͅpōͅk (Rotem), slinger: slinger (Zichen-Zussen-Bolder), spinsel: spɛnsəl (Gorsem), tophaak: toͅphōͅk (Mielen-boven-Aalst), trekker: trekker (Sint-Truiden), varkensstaarten: vɛrkəstartə (Mechelen-aan-de-Maas), veer: vēͅr (Gruitrode, ... ), veͅi̯r (Sint-Lambrechts-Herk), viər (Houthalen), vīr (Sint-Truiden), veer lat cf VD  vēͅr (Peer), vlim: vlem (Meldert, ... ), vleͅm (Linde, ... ), vløm (Beek (bij Bree), ... ), voor vlim ijzeren veer, haak zie ook WLD II, afl. 12  vløm (Kwaadmechelen) [N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)] [ZND m] [ZND m] I-7
ijzeren hamer waarmee men het slachtvee verdooft ijzeren hamel: ɛzǝrǝ hǫmǝl (Borgloon), ɛzǝrǝn hǫǝmǝl (Grazen), ɛzǝrǝn hǭmǝl (Grazen), ijzeren hamer: ijzeren hamer (Bilzen, ... ), īzǝrǝ hāmǝr (Maasmechelen, ... ), īzǝrǝn hāmǝr (Oirsbeek), moker: mōkǝr (Terwinselen), pinhamel: penhamǝl (Lummen), pinhamel (Grazen), pęnhāmǝl (Herk-de-Stad), rundshamel: ręnshǭmǝl (Tongeren), voorhamel: vø̄rhāmǝl (Waasmont), voorhamer: vyrhāmǝr (Geulle), vørhamǝr (Meijel), vø̄rhāmǝr (Beek, ... ) Uit de toelichting van de informant van P 108 zou kunnen blijken dat deze hamer vooral gebruikt wordt bij het doden van het rund, met name de stier. Vergelijk ook het woordtype "rundshamel". [N 28, 5a; N 28, 5b; N 28, 10c; monogr.] II-1
ijzeren knikker ijzeren dop: Van ijzer.  iezere dop (Terwinselen), ijzeren kuilenkloot: IJzeren knikker.  iezere koelekloot (Nederweert) Verschillende soorten knikkers. [BN 03] III-3-2
ijzeren lat arm: ɛrǝm (Berlingen), handboom: hant˱bő̜wm (Wellen), ijzer: e̜ǝzǝr (Gutschoven), ijzeren lat: e̜ǝzǝrǝ lat (Gutschoven), plat ijzer: plat e̜ǝzǝr (Groot-Gelmen) De ijzeren lat die de verbinding vormt tussen enerzijds het regelrad en anderzijds de pan die in het pasblok bevestigd is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlicht, steenlichtɛ.' [Grof 151] II-3
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft ijzeren pin: isǝrǝ pen (Eys, ... ), izǝrn pen (Neerpelt), izǝrǝ pen (Berg / Terblijt, ... ), izǝrǝ penǝ (Hoensbroek, ... ), izǝrǝn pen (Leunen, ... ), ējǝdǝrǝ pen (Wellen), ē̜zǝrǝ pen (Helchteren, ... ), īzǝrǝ pin (Kaulille), īzǝrǝ pē.n (Griendtsveen), īzǝrǝ pēn (Venlo), īzǝrǝ pęn (Opitter), īzǝrǝpen (Maasmechelen, ... ), ɛ̄ǝzǝrǝ pen (Beringen), ijzeren punt: īzǝrǝ pēnt (Veldwezelt), ijzeren schietpin: ęjǝzǝrǝ sxījǝtpen (Helchteren), pik: pek (Mal), pin: pe.n (Tegelen), pen (Beverst, ... ), penǝ (Buchten, ... ), peǝn (Heerlen), pin (Vliermaal), pēn (Horst, ... ), pīn (Mechelen), schedelpin: sxęjdǝlpen (Sint-Truiden), slachtpin: šlǭxtpen (Panningen), slagpin: slaxpen (Lommel), šlaxpen (Gulpen, ... ), šlǭxpen (Panningen) De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.] II-1
ijzeren plaat tôle: tǫl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) IJzeren plaat die men op de grond legt bijvoorbeeld bij het schieten om de losgekomen stenen op te vangen en aldus het wegruimen van die stenen te vergemakkelijken. [Vwo 785] II-5
ijzeren schroef van de sluisdeur boulon: (mv)  būlǫns (Lauw), bǝloŋs (Rutten), bout: bǫwt (Lauw), ijzeren schroef: ejzǝrǝ strū.f (Rutten), rivet: rǝvet (Tongeren), schroef: skruf (Groot-Gelmen), sxruf (Alken, ... ), šruf (Hoeselt), smeednagel: smēnō.gǝl (Mal) IJzeren schroef waarmee de planken van de sluisdeur aan elkaar zijn bevestigd. Zie ook het lemma ɛpin van de sluisdeurɛ.' [Coe 24; Grof 57] II-3
ijzeren versteviging van de rijn metnemer: metnømǝr (Voerendaal), wangen: waŋǝ (Weert) mǝr Q 112; %%de twee verhoogde stukken ijzer van de viertakrijn%% wangen: wa [N O, 15e] II-3
ijzerkit ijzerkit: e̜jzǝrket (Jeuk), īzǝrket (Heerlen, ... ), kit: kit (Swalmen), opvulkit: ǫp˲vø̜lket (Rothem), staalmastiek: stōlmastek (Bevingen) Een mengsel van ijzervijlsel, salmiak, zwavel en water dat wordt gebruikt om ijzer in steen te bevestigen of om gebreken in gegoten ijzer, bijvoorbeeld in kachels, onzichtbaar weg te werken. [N 33, 312] II-11
ijzerreep koord: kōrt (Kaulille), reep: rēp (Thorn), touw: tǫw (Rothem) Het touw waarmee het staakijzer en het daarbij behorende rondsel uitgelicht kunnen worden. [N O, 16j] II-3