e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
in de pap liggen in de brij zitten: in de brij zitten (Lommel), in de melk liggen: en dǝ mø̜lk leqǝ (Herkenbosch), en dǝ męlǝk legǝ (Stein), en dǝ mɛlk legǝ (Venlo, ... ), en dǝ mɛlk leqǝ (Geulle), en dǝ mɛlǝk legǝ (Horst), in de melk staan: en dǝ melk štǭn (Heerlen), en dǝ mɛlk stǫn (Ysselsteyn), en dǝ mɛlk stǭn (Born, ... ), en dǝ mɛlk štǭn (Asenray / Maalbroek), en ǝ męlk štǭn (Herten, ... ), en ǝ mɛlk štǭn (Peij), in de pap liggen: en dǝ pap legǝ (Beek, ... ), en dǝ pap legǝn (Tessenderlo), in de pap liggen (Hasselt, ... ), in de pap staan: in de pap staan (Neer), ingegoten zijn: engegōtǝ zēn (Geistingen), met melk staan: met melk staan (Opglabbeek), met mɛlk stuǝn (Genk) Eitjes en larven worden door de werkbijen in een pap van stuifmeel, honing en water gelegd. Hierin gedijen ze zeer snel. Men zegt dan "de larven liggen in de pap, in de melk". De cellen zijn dan nog niet verzegeld. [N 63, 22c] II-6
in de rot zetten beleggen: bǝlē̜gǝ (Buchten), in de rot zetten: en dǝ rǫt ˲zętǝ (Maasbree), laten staan: lawǝtǝ stǭwn (Jeuk), lǭtǝ štǭǝ (Gulpen), rotten: rotǝ (Heerlen, ... ), rǫtǝ (Heel, ... ), trekken: trękǝ (Diepenbeek) Pasgemaakte loodwitverf enige maanden laten staan. Wanneer loodwit met lijnolie tot een dik deeg wordt aangemengd, heeft er een verzepingsproces plaats, waardoor de verf fijner van korrel wordt en een dekkender verflaag oplevert. Dit gaat met een kleine temperatuursverhoging gepaard en is na een paar maanden geëindigd (Zwiers II, pag. 303). [N 67, 27a] II-9
in de rug slaan (met de vuist) beuken: booke (Lutterade), bookə (Oirsbeek), boksen: boeksen (Heerlerbaan/Kaumer), boeksə (Kapel-in-t-Zand), bokse (Maastricht), bókse (Maastricht), bonken: bònke (Boorsem), bonkeren: boenkərə (Maastricht), bumsen (du.): boemzə (Simpelveld), dof geven: dōf gae:ve (Kaulille), nen doef gaeve (Bilzen), nen dòf gië.ve (Zolder), doffen: doafö (Stevensweert), doefe (Blerick, ... ), doefen (Gruitrode, ... ), doeffe (Herten (bij Roermond), ... ), doeffen (Opglabbeek), doĕffe (Bilzen), dofe (Kinrooi), doffe (Bree, ... ), doffe(n) (Maaseik), doffen (Born, ... ), doffə (Schimmert), dofə (Meeuwen), dŏĕf (Opglabbeek, ... ), dŏĕffə (Beesel, ... ), dŏĕfə (Loksbergen, ... ), duffe (Ittervoort), duffe(n) (Eigenbilzen), déffe (Zutendaal), dòffe (Bocholt, ... ), dóf (Susteren), dóffe (As, ... ), dôffe (Schimmert), dôoffə (Kelpen), hij gaf hem eem duf  duffe (Eigenbilzen), dompen: dompe (Ospel, ... ), dompen (Houthalen), dzjóe.mpe (Borgloon), èn immant zene rök dzjóe.mpe (Gors-Opleeuw), dreun (zn.): dreun (Swalmen), duw (zn.): dauw (Maastricht), duw geven: cf, kaart spele vur nen dof : niet voor geld, winnaar krijgt nen duw  dauw gèeve (Hechtel), duwen: dujen (Ophoven), fompen: eemes in den ruk fòmpe (Sevenum), fòmpe (Sevenum), houwen: hauwe (Ell), hooën (Eksel), houwe (Maastricht, ... ), howwe (Venray), in de rug houwen: in də rög houwə (Oirsbeek), mep in de rug geven: ein mep in de rögk gaeve (Geleen), met de vuist in de rug houwen: me.t eͅŋ vū.s egən rø.k hoͅuə (Eys), met de vūs e gənə røk howə (Montzen), mit n voes in də rök houwən (Urmond), met de vuist in de rug slaan: mjet de voust innen rug sloan (Peer), opdoffen: (op)dôffe (Boekend), opdoffer geven: enne ôpdoffer gaeve (Oirlo), opdoffer (Meijel, ... ), opdoffer gève (Schimmert), opdôffer (Blerick), opdonder geven: n opdonder géve (Meijel), opdonder (Vlodrop), roffelen: roefele (Roermond), rooffele (Maastricht), rooffəllə (Grevenbicht/Papenhoven), schokken: djoeke (Zolder, ... ), snappen: sneppə (Wijnandsrade), stampen: zowel met de hand, knie of met de voet  sta.mpe (Zolder), stomp in de rug geven: eine sjtómp in de rögk (Geleen), stompen: eͅ.gən røk što.mpə (Ingber), met de vaust en de rug stoempe (Genk), sjtoompje (zoe get deit mer neeët) (s-Gravenvoeren), stoemp (Lauw), stoempe (Hoepertingen, ... ), stoempen (Alken, ... ), stoempë (Hoeselt, ... ), stoempə (Leopoldsburg), stoĕmpe (Bilzen), stompen (Achel, ... ), stompə (Montfort), stoomp (Kesseleik), stumpe (Loksbergen), stòmpe (Bocholt, ... ), stòmpen (Eksel), stómpe (As, ... ), stoten: sjtoeëse (Kerkrade), sjtoeëte (Mheer), sjtoëte (Merkelbeek), stjote (Melick), stoeëte (Bocholt, ... ), stootə (Montfort), stoten (Achel, ... ), stuiken: sjtoeke (Posterholt, ... ), sjtokke (Kanne), sjtokken (Lommel), sjtoëkke (Merkelbeek), sjtôkke (Gronsveld), stōkke (Caberg), tok geven: ene tôêk gééve (Gulpen), tokken: toeke (Geleen), tōēkə (Brunssum), Met kneukels, vuil heimelijk.  toĕkke (Bilzen), toksen: toekse (Roermond), troeven: trōēvə (Gennep), vuistenslag (zn.): vōēstəsjláách (Epen) Met de vuist in de rug slaan (doffen, dompen, stompen, stoten, sjtokken) [N 108 (2001)] || slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)] || Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)] III-1-2
in de rug slaan (met de vuist) [cf. wld iii, 1.2] aankletsen: geen zelfstandig naamwoord  aankletsen (Lanaken), beuken: booke (Lutterade), būəkə (Heerlen), bonken: boenke (Linkhout), boenken (Heusden), buizen: būzə (Beesel), doffen: doefe (Ell, ... ), doefen (Jeuk), doeffe (Venlo), (eerder met de vuist)  doeffe (Bilzen), dompen: dompe (Weert), gendarme spelen: zjenderm speele (Moelingen), houwen: hōͅwə (Swalmen), in de rug stompen: en də røͅk sjtompə (Kapel-in-t-Zand), kippen: kippen (Kwaadmechelen), klitsboeren: klitsboeren (Riemst), knoppen: ing knoepe (Eys), met een vuist in de rug houwen: met eͅn vūis eͅgən røk hoͅuə (Eys), op de kamizool houwen: ich houw diech op dène cammezoal (Vucht), op de rug houwen: ich houw diech op déene rèùuk (Mechelen-aan-de-Maas), opdonderen: opdonderen (Maastricht), tetsen: tetsen (Kwaadmechelen, ... ), troeven: trūvə (Gennep) Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)] || Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)], [N 88 (1982)] || met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen] [N 112 (2006)] III-3-2
in de schil gebakken aardappel zwelmannetje: sjwelmènke (Sittard, ... ) kleine aardappel, in vet gebakken || kleine aardappel, met de schil gepoft in het vuur III-2-3
in de schil gekookte aardappelen aardappelen in de asse: Syst. WBD  erpel in de asse (Meijel), aardappelen in zoete olie gesmoord: Syst. WBD  erpel in zuuten ŏllie gesmoord (Meijel), aardappelen met de jas aan: Syst. WBD  èè.rpele mitte jas aan (Boukoul), aardappelen met de schaal: aerpele mit de sjaal (Swalmen), aardappelen met de schil: aerpelle met de sjel gekoekt (Oost-Maarland), eerpel met de sjel (Mechelen-aan-de-Maas), irpələ meͅt də šeͅl (Maaseik), érpel mét de sjél (Neeroeteren), êrpel mit de sjêl (Urmond), aardappelen met de schil gekookt: Eigen phonetische  éerepel mit de schil gekook (Valkenburg), aardappelen met schil: Syst. Frings  ɛ̄rp(ə)l mø͂ͅt šø͂ͅl (Bree), aardappelen op zijn duits: Syst. Frings  eerpele op zien duits (Mechelen-aan-de-Maas), aardappels bet de schil: jāpəls beͅ də sxeͅl (Borgloon), Syst. Frings  jalpərs bə də skɛl (Opheers), gebraden patatten bet de schil: Syst. Frings  gəbrōͅi̯ə pətatə bēͅ də sxi̞l (Gingelom), gepofte patatten: Syst. Frings  gəpuf˂də pətatə (Hasselt), gesmoorde patatjes: Syst. WBD  gesmoorde petetjes (Venlo), in de schaal gekookte aardappelen: Syst. WBD  in de sjaal gekaokde ae:rpele (Melick), knappers: Syst. Eykman Als het kleine zijn.  knápərs (America), konijnsvoer: keniensvoer (Roermond), kwelmanner: kwelmender (Grathem), kwelmannetjes: kwelmenkes (Munstergeleen), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  kwè:lmenkes (Berg-aan-de-Maas), leeuweriken: lèèwerikken (Nunhem), met de schaal gekookte aardappelen: Syst. WBD  mitte sjaal gekaokde éérpele (Roermond), met de schil gekookt: mit de sjél gekoaktj (Thorn), ongeschilde aardappelen: Syst. Frings  oͅngəšeͅldžə ɛ̄rpəl (Bocholt), patat kazak: Syst. Frings  pətat kəzak (Hasselt), patatten bet de schil: Syst. Frings  pətatə beͅ də sxeͅl (Hasselt), pətatə bə də sxeͅl (Sint-Truiden), pətatə bɛi̯ də sxeͅl (Niel-bij-St.-Truiden), patatten bet de schil der rond: petétte bé de schél ter rond (Berbroek), patatten in hun kazakje: pətatən en høn kasákskə (Helchteren), patatten met de schaal: Syst. WBD  petatte met de schaal (Boekend), patatten met de schil: Syst. Frings  pətatə meͅ də sxil (Gingelom), patatten met schaal: Syst. WBD  petatte met sjaal (Baarlo), pelaardappelen: pɛlīrpələ (Rotem), pelkartoffelen: Syst. WBD  pelkartoffele (Venlo), pelkropetten: pɛlkropeͅtə (Eupen), pelpatatten: Syst. Grootaers  pɛlpətatə (Lommel), Syst. WBD  pelpatatte (Velden), pelpetatte (Tegelen), pèlpetatte (Tegelen), piepers: piepers (Guttecoven), pluimaardappelen: Syst. Eijkman  plym`eͅrpələ (Gennep), pofaardappelen: pufjɛrpələ (Val-Meer), poffers: Syst. WBD  póffers (Neer), smoortjes: Syst. WBD Kleine  smeurkes (Ottersum), smorem: Nieuwe [spelling]  sjmorem (Reuver), uilenmannetjes: Syst. WBD  ūūleménkes (Neerbeek), varkensaardappelen: verkes eerpelen (Ulestraten), verkesaerpel (Sittard, ... ), verkesairappelen (Oost-Maarland), verkusêrpulle (Neeritter), veͅrəkəsjapələ (Borgloon), vɛ̄rkəzēͅrapələ (Smeermaas), #NAME?  verkesêrpel (Susteren), (klein).  veͅrkəsirpələ (Maaseik), (varkens-).  värkeserpel (Grevenbicht/Papenhoven), Syst. Frings  vɛrkəsīrpələ (Maaseik), vɛrkəs˂ɛ̄rpəl (Kessenich), Syst. Frings (?)  vɛrkəs˂ɛ̄rpəl (Kinrooi), Syst. WBD  verkesaerpele (Herten (bij Roermond)), verkeséérpel (Buchten), Syst. WBD Soms.  vèrkesae.rpele (Maasniel), varkenspatatten: Syst. Frings  varəkəspatatə (Beringen), vɛrkəspətátə (Melveren), vɛrəkəspatatə (Neerpelt), vɛrəkəspətatn (Koersel), vɛrəkəspətɛtə (Zelem), Syst. Frings Worst allen als varkensvoer gereed gemaakt.  veͅrəkəspəteͅtə (Heppen), Syst. IPA  ve̝ͅrkəspəte̝ͅtə (Paal), varkensvoer: verrekes-voor (Oost-Maarland), veldhondjes: Syst. Veldeke Omdat ze in het veld bij het werk -uitdoen- geroosterd werden in het loof?  veldhunkes (Tegelen), zwellemannetjes: zwellemennekes (Maastricht), zwelmanner: Syst. WBD Grote! Kleine: sjwélménsjer  sjwélmander (Kerkrade), zwelmannetjer: Syst. Veldeke  sjwelmentjer (Bocholtz), Syst. WBD Kleine! Grote: sjwélmander  sjwélménsjer (Kerkrade), zwelmannetjeren: sjwelmenchere (Kerkrade), sjwelmensjere (Bleijerheide), šweͅlmɛnšərə (Eupen), Op Kaarvrieddieg ose vöal lü sjwelmensjere mit herrek  sjwel’mensjere (Bleijerheide, ... ), zwelmannetjes: schwelmenkes (Heerlen, ... ), schwelmennekes (Mechelen), schwelmentjes (Ubachsberg), schwelmĕnnekes (Valkenburg), sjwelmenke (Heerlen), sjwelmenkes (Eygelshoven, ... ), sjwelmennekes (Mechelen), sjwelmentjes (Simpelveld), sjwölménkes (Puth), zjwelmenkes (Sittard), zwelmenkes (Nuth/Aalbeek), Eigen syst.  sjwelmenkes (Heerlen), schj=ch van chocolade  schjwelmenekes (Heerlerheide), Syst. WBD  sjwèlmèntjes (Mechelen), zjwèlménkes (Neerbeek), zjwélmènnekes (Klimmen), zwelmennekes (Urmond) aardappelen met schil, gepoft in het vuur || in de schil gekookt aardappeltje || in de schil gekookte aardappelen || In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)] || kleine aardappels in schil gekookt || krielaardappelen || pellkartoffeln; aardappels in de schil III-2-3
in de tuin werken buttelen: böttele (Gronsveld), bøtələ (Bleijerheide, ... ), de hof doen: den hoeef doon (Weert), den hof doen (Jeuk), den of doen (Jeuk, ... ), de hof verzorgen: d⁄n haof verzörge (Venlo), de moestem doen: də moosəm doon (Rekem), gardenieren: gardeneere (Herten (bij Roermond), ... ), gardenere (Gulpen), gardeneͅi̯erə (Sittard), gardenére (Klimmen), gerdenere (Reuver), geden: (onkruid uitdoen)  gèjen (Noorbeek), hoven: euve (Hasselt), haove (As, ... ), heuve (Hasselt, ... ), hoave (Bree), hoeeve (Weert), hoove (Tungelroy), hove (Ell), hoven (Meeuwen, ... ), hōvə (Houthalen, ... ), hōͅvə (Meeuwen, ... ), hø&#x0304vən (Eksel), høi̯əvən (Lommel), hø͂ͅvə (Blitterswijck, ... ), (= iets zaaien)  h‧ōvə (Kinrooi), Hië hooft gian: hij werkt graag in de tuin Hoven  hoove (Zonhoven), in de mooshoof tuiniere/werke  hove (Tungelroy), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  hoove (Beverlo), hovenieren: euvenejere (Hasselt), haoveneere (Echt/Gebroek, ... ), haoveneiere (Sittard), haovenere (Echt/Gebroek), heuvenejere (Hasselt), hooiveneren (Heythuysen), hooveneren (Maastricht), hoovenīēëre (Zonhoven, ... ), hoveneere (Maastricht, ... ), hovenere (Maastricht), hoveneren (Maastricht, ... ), hovenieren (Obbicht), hovenére (Klimmen), hovvënierrë (Hoeselt), hōveneren (Schimmert), hōͅvən‧ērə (Roermond), hò-ve-nee-ren (Neerharen), hóvvënīērë (Tongeren), ōvənēərə (Lanklaar), Vemiddag gaon ich hovenere: ¯t Graas snijje, reke en sjöffele  hovenere (Maastricht), in de gaard werken: in der gaat wirke (Schaesberg), in d⁄r gaat wirke (Waubach), in de hof werken: en dan ōəf weͅrkə (Lanklaar), ien de hŏof wèèrke (Meerlo), ien den hof werke (Oirlo), ien d’n haof werke (Tienray), in de haof werke (Swalmen), in de haof wirke (Posterholt), in de hoaf werke (Reuver), in de hof werken (Neeritter), in den haof werke (Blerick, ... ), in den hoaf wirke (Vlodrop), in den hof werken (Gennep, ... ), in den hof wirken (Stein), in den hoof wèrke (Maastricht), in den hóf werken (Velden), in də hòf wéérəkə (Meijel), in dən hof wèrrəkə (Leopoldsburg), in dən hoof werkə (Arcen), in dən uof weͅrkə (Lanklaar), in d⁄n haof werke (Venlo), én den wof werke (Hoeselt), bv. g€.j\\ (=wieden zonder werktuig). ß?of\\l\\ (= wieden met schoffel)  en dən hō.f we.rəkə (Kinrooi), Verklw. heufke  ènṇhoo.f wörreke (Zonhoven), in de moestem werken: in de mo-sem wèr-ken (Neerharen), in de moestem wèrke (Eigenbilzen), in de moosem wirken (Guttecoven), in de mosem wiske (Buchten), in de mosen wirke (Guttecoven), ién de moostem wërke (Gronsveld), in gen hof werken: enən h‧ōͅf werkə (Montfort), inne haof wîrke (Nunhem), in gen koolhof werken: i gene koeéluf wèreke (Noorbeek, ... ), in gen moestem werken: i gen mòstum wèreke (Noorbeek, ... ), koolhofwerk: kolfwèrk (Sint-Martens-Voeren), moddelen: mòddele (Echt/Gebroek), onderhouden: onderhawen (Neeroeteren), scheren: sjèèjrə (Opglabbeek), teulen: tuule (Weert), tuinieren: tuineren (Maastricht), tuiniere (Montfort), tuinieren (Ubachsberg), verzorgen: vezörge (Maastricht) bezig zijn in tuin || De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] || Een tuin verzorgen (in de hof werken, hovenieren, hoven) [N 79 (1979)] || hoven, een tuin houden, groenten kweken || hovenieren || hovenieren, tuinieren || in de tuin bedden aanleggen en bezaaien || in de tuin werken || licht tuinwerk doen || slordig tuinieren || tuinieren III-2-1
in de vlucht kegelen in de vlucht kegelen: Sub II. vlucht.  in de vlucht kegelen (Zonhoven), Sub vlucht 2.  ènne vlöcht keegele (Zonhoven), vleugen: vleuge (Zolder), vluchtkegelen: Zie vlucht II.  vløchtkɛ̄gəln (Zonhoven) *Vluchtkegelen: [Kegelen zonder een baan; men mag recht in de kegels gooien]. || 2. (Kegelen) De kegels rechtstreeks treffen, zonder de bal eerst op de plank te laten neerkomen; meestal richt men zich daarbij op de voorste kegel, die zich dwars moet zetten en zo de andere kegels neerhalen. || In de vlucht kegelen, d.i. kegelen zonder baan, recht in de kegels gooien. || Kegelen zonder een baan; men mag recht in de kegels gooien. III-3-2
in de voor door de voor: dor dǝ [voor] (Horst), dør ǝ [voor] (Godschei), dø̜r dǝ [voor] (Aijen, ... ), dōǝ.r dǝ [voor] (Munsterbilzen), dūr dǝ [voor] (Zonhoven), dūǝ.r dǝ [voor] (Genk, ... ), dǫr dǝ [voor] (Kronenberg), dǫr ǝ [voor] (Houthalen), in de voor: en dǝ [voor] (Cadier, ... ), in dǝ [voor] (Mook, ... ), ę.n dǝ [voor] (Zutendaal), ęn ǝ [voor] (As, ... ), van de hand: van dǝ ha.nt (Lottum) Het paard dat een karploeg trekt, gaat "in de voor", d.w.z. door de ploeggeul. Als een zwaardere rechtse ploeg door een tweespan getrokken wordt, gaat het rechter paard (van achteren gezien) door de voor. Door de voor gaat ook het rechter wiel van een rechtse karploeg. [JG 1a; N 11A, 141b; monogr.] I-1
in de was zetten boenen: b ̇ūnǝ (Roermond), bonǝ (Tongeren), bunǝn (Lommel), buǝnǝ (Meeswijk), būnǝ (As), bǫwnǝ (Bilzen), boensel opdoen: bǫwnsǝl ǫp˱dūn (Bilzen), bohnern: bōnǝrǝ (Bleijerheide, ... ), in de was zetten: en ǝ was ˲zetǝ (Posterholt), in was zetten: ęn was ˲zętǝ (Bilzen), inboenen: enbunǝ (Maastricht), met was insmeren: męt was˱ ensmē̜rǝ (Bilzen) Het hout van meubels met was inwrijven. [N 56, 59a; monogr.] II-12