e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
iemand met een opzegtermijn van zes of veertien dagen ontslaan een in gen veertien dagen zetten: eŋǝ ējǝn vętiǝ dāx zetǝ (Kelmis), een in gen zes dagen zetten: eŋǝ ēǝn zes dāx zetǝ (Kelmis) Men mocht iemand niet op staande voet ontslaan. Daarom werd er een termijn van zes of soms veertien dagen aangezegd. [monogr.] II-4
iemand naar boven brengen (iemand) boven brengen: (iemand) boven brengen (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), (iemand) de dag opbrengen: dǝn dāx opbręŋǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), (iemand) herop brengen: ǝrop bre.ŋǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Laura, Julia]), (iemand) heruit brengen: rūs bre.ŋǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Julia]), (iemand) naar boven brengen: noǝ boǝvǝ bre.ŋǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Eisden]), (iemand) naar bovenop vervoeren: noa bōǝvǝnop vǝrvø̄rǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), (iemand) naar de dag brengen: (iemand) naar de dag brengen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), (iemand) naar de dag doen: (iemand) naar de dag doen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]), (iemand) naar de dag transporteren: nuǫ dǝn dā.x transpǝrtērǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), (iemand) opbrengen: (iemand) opbrengen (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), (iemand) uitbrengen: ūtbreŋǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), ūtbrɛŋǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Julia]), (iemand) uitdragen: ūtdrāgǝ (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), (iemand) uitvaren: ūt˲vārǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Eisden]), (met iemand) naar boven gaan: (met iemand) naar boven gaan (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Een zieke, gewonde of verongelukte met behulp van de liftkooi uit het ondergrondse bedrijf naar boven brengen. [N 95, 717; N 95, 718; N 95, 719; N 95, 720] II-5
iemand ontslaan (iemand) afdanken: (iemand) afdanken (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg]), af˱daŋkǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Laura, Julia]), ā.fda.ŋkǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), āfdaŋkǝ (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden, Zwartberg]), āfdaŋkǝn (Rekem  [(Eisden / Zwartberg)]   [Zolder]), (iemand) kundigen: køndegǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Eisden]), (iemand) wegjagen: węxjāgǝ (Hamont  [(Eisden)]   [Maurits]) Formaliteit waarmee de werkgever beduidt dat hij de werkovereenkomst als beēindigd beschouwt. [N 95, 998; N 95, 999; Vwo 34] II-5
iemand op de zenuwen werken altijd in touw zijn: altied in touw zeen (Thorn), ambeteren (< fr.): www.vandale.be: ambeteren (Belg., inf.), ergeren, vervelen, lastig vallen [sic], plagen.  ambetjèrre (Hoeselt), ambètteren (Maastricht), ambras maken: āmbràs mààkə (Maastricht), de kont uithangen: oes"klankwettig in Kerkerade  de konk oeshange (Kerkrade), druk doen: drōk doan (Weert), druk zijn: drök zeen (Kapel-in-t-Zand), drukte maken: druiktə maakə (Montfort), drökte make (Merkelbeek), druktemaker: dröktəsméékər (Reuver), generen: genere (Maastricht), hals uithangen: hals oet hange (Eys), kruizen?: kraoze (Herten (bij Roermond)), kwispelen: kwispələn (Urmond), lastig: lestig (Melick), op de zenuwen werken: òppe zīēnəwe werke (As), rommelen: rommelle (Vlodrop), uitsloven: oetsjlòòve (Posterholt), vervelender: enne vervēēlender (Schimmert) zo druk bezig zijn dat men anderen verveelt [touwen] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand opruien opsteukelen: opštøǝkǝlǝ (Kelmis) [monogr.] II-4
iemand prijzen bestoefen: bestoeffe (Hoeselt, ... ), bestoeffen (Eksel, ... ), bəstofə (Beringen), bəstŏĕfə (Loksbergen, ... ), bəstoͅfə (Bree), bəstufə (Heers), bəstŭfə (Veulen), eimant bəstūfə (Hasselt), imant bəstoͅfən (Overpelt), cf. VD s.v. "stoefen"gew. stoffen  bestòffe (Zonhoven), bestuiten: besjtute (Haelen, ... ), besjtuute (Herten (bij Roermond), ... ), besjtuuten (Schinnen), besjtūūte (Swalmen), besjtūūtə (Oirsbeek), besti-jte (As, ... ), bestieten (Meeuwen), bestjuute (Neer), bestoeete (Weert), bestoête (Altweert, ... ), bestuiten (Haler), bestute (Echt/Gebroek, ... ), bestuten (Achel, ... ), bestutjen (Meijel, ... ), bestuute (Horst, ... ), bestuutte (Sevenum), bestuutu (Brunssum), bestuûte (Altweert, ... ), bestūten (Heythuysen), bestūtte (Oirlo), bestūūtte (Sevenum), bəsjtuutə (Kapel-in-t-Zand), bəsjtūūtə (Heel), bəsjūūtə (Heerlen), bəstitə (Meeuwen), bəstutjə (Meijel), bəstuutə (Montfort, ... ), bəstuutən (Urmond, ... ), bəstūūtə (Venlo), bəsty(3)tə (Lozen, ... ), bəsty(3)tən (Lozen), eeme bestoête (Tungelroy), enorm bestuten (Ophoven), iemand bestütte (Tienray), imant bəsty(3)tən (Eksel), imət bəsty(3)tən (Neerpelt), īməs bəsty(3)̄tə (Lanklaar), cf. WNT II, III, kol. 2185 s.v. "bestuiten"= van "stuiten": roemen, prijzen, iemand ophemelen, prijzen ....etc.  besjtu’te (Tegelen), bewieroken: bewierouke (Maastricht), compliment maken: kompləmint maakə (Maastricht), complimenten maken: compleminte make (Caberg), de hemel in prijzen: dən hieməl inprijzə (Maastricht), d⁄n hieemel in prieeze (Weert), eren: īēërə (Nieuwenhagen), hevelen: hīēvələ (Meeuwen), in de bloemen zetten: in de blome zétte (As), in də blŏmmə zèttə (Nieuwenhagen), in de lucht steken: in de loch schteke (Amby), in de loch staeke (Echt/Gebroek), loben (du.): lobe (Vaals), op het paard zetten: inne óp ⁄t peëd zetse (Kerkrade), op-schwnzen (< du.): cf. VD (du.) s.v. "schwänzeln"03. flikflooien, pluimstrijken, veinzen; cf. RhWb id.: met in Rip. -énts-  opsjwentse (Kerkrade), ophemelen: opheemələ (Kapel-in-t-Zand), ophemele (Meerlo, ... ), ophemelen (Kesseleik), ophemelle (Vlodrop), ophemelə (Oirsbeek), ophemələ (Reuver), ophieemele (Weert), ophiemele (Merkelbeek, ... ), ophieëmele (Klimmen, ... ), ophièmele (Noorbeek, ... ), ophiémele (Gronsveld), ophīēëmələ (Nieuwenhagen), ophémelə (Doenrade), oͅphēͅmələ (Meeuwen), òphēmele (As), óphemele (Tienray), ‧eͅŋə o.phi.əmələ (Eys), ‧eͅŋə o.phi.əmələ (Eys), opsteken: eeme opstaeke (Altweert, ... ), opzetten: ’imənd ’ópsɛtə (Tongeren), paardskeutelen: paerdskeutele (Venlo), prijzen: eemand prieze (Hoensbroek), emət preͅizə (Beverlo), ieme priezen (Mechelen-aan-de-Maas), ieməs prijzə (Maastricht), imant prejzə (Kortessem), imənt preͅjzə (Houthalen), praizə (Paal), prejze (Gronsveld, ... ), priese (Schimmert), prieze (Bleijerheide, ... ), priezen (Born, ... ), priezə (Doenrade, ... ), priēze (Voerendaal), prijze (Caberg, ... ), prijzen (Leopoldsburg), prijzə (Maastricht), prīēze (Amby, ... ), prīēzə (Epen, ... ), prīzə (Vaals), prê"ze (Beverlo), prîêzə (Schinnen), pərijzə (Maastricht), ənòrm prīēzə (Epen), stuiten: erg sjtute op (Gulpen), o.p ˂‧eͅŋə šty(3)̄.tə (Eys), op ieëmes sjtute (Gulpen), schtŭŭte (Schimmert), sjteute (Vijlen), sjtute (Haelen), sjtuute (Maasniel, ... ), sjtuute op eemes (Geleen), sjtuëte (Waubach), sjtūūtə (Amstenrade, ... ), stjuute (Neer), stoete (Tungelroy), stoeten (Ospel), stute (Heel, ... ), stuten (Achel, ... ), stuu.tə (Kelpen), stuute (Horst, ... ), stuuten (Montfort, ... ), stuutte euver iemand (Maastricht), stuutə (Maastricht), stuûte (Altweert, ... ), stūūte (Maasbree), stūūtə (Reuver), stûte (Venlo), stütte (Blitterswijck, ... ), veul stute (Venray), vb. "Hij stuitte over zijn zoon"; cf. VD s.v. "III. stuiten"= (onoverg.) (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden  stūūtə (Hamont) complimenten maken, loven, prijzen || iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand ophemelen || iemand prijzen || iemand prijzen of loven [ZND B1 (1940sq)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)] || iemand prijzen, lof toezwaaien || loven || loven, prijzen || ophemelen, prijzen || pochen op iets of iemand || prijzen || prijzen, lof toezwaaien || prijzen, lofspreken van || prijzen, loven || roemen, prijzen || roemen, prijzen, lovend spreken over III-1-4
iemand uitschelden affronteren: affroendeeren (Heppen), begrommen: gemeen  begrommen (Sint-Huibrechts-Lille), begrozen: immand begrozen (Ulbeek), bekeken: imand be-ki-èken (Ulbeek), bekeren: imant be-kee-re (Gelinden), beklappen: plat  imand beklappen (Runkelen), bekotsen: immand bekotsen (Ulbeek), builen: plat  op imant buillə (Gelinden), get maken: chetmaken (Rekem), goed wat meegeven: Ie goei wa meegeven (Kwaadmechelen), grijnzen: imand grinsen (Borlo), heken: op imant hieeke (Zepperen), het hem zeggen: Ik hem et em ⁄t zijn gezeed (Kwaadmechelen), het zijn zeggen: plat  ⁄t zijn zegen (Rijkhoven), heten: plat  heten (Mal), kekelen: plat  zich kēͅkələ (Lanaken), keken: kèkə (Beverst), plat  kīəkə (Groot-Loon), kijven: imand kijven (Borlo), op ement kieven (Grote-Brogel), op jōͅmant keve (Mettekoven), lelijk doen: op eene lielekdoon (Meeuwen), op imst lällək dūn (Hamont), morren: morren (Bilzen), opspuiten: opspieətə (Opitter), overduivelen: plat  øyvərdy(3)̄vələ (Groot-Loon), overgrazen: imand eiuvergroaze (Nieuwerkerken), overlezen: jəverlèze (Veldwezelt), sakkeren: op eene soekkerren (Meeuwen), schampen: op imant šampən (Diepenbeek), schelden: cheljen (Mechelen-aan-de-Maas), op eemes schelje (Rotem), op eene schelle (Gruitrode), op eene schêlje (Neeroeteren), op eene sjellen (Bocholt, ... ), op eenen scheljen (Maaseik), op eine cheljen (Rotem), op einə sjeljə (Opitter), op emant schelle (Paal), schelle (Hasselt), sjejjə (Eisden), sjellə (Lanaken), sɛllə (Neerglabbeek), šellə (Maastricht), šelə (Opgrimbie), šēͅlə (Montzen), šeͅljə (Mechelen-aan-de-Maas), šeͅlə (As, ... ), šeͅlən (Neeroeteren), up iemand chelje (Lanklaar), sch als in chanter  schellen op iemand (Opoeteren), sjamfoeteren: wanneer het minder gemeend is  schamfoeteren (Neeroeteren), uitbakken: imst ūtbakəm (Hamont), uitboksen: plat  iemand outboksen (Peer), uitborstelen: immand outbossele (Stevoort), oetborstelen (Opoeteren), uitbuffelen: ôêtbuffelen (Bocholt), uitdonderen: utdonderen (Grote-Brogel), uitduivelen: eene oetdievelen (Neeroeteren), oetdievelen (Opoeteren), uithijsen: outhèsen (Mal), uithouden: plat  jōͅmant ōthāite (Mettekoven), uitjouwen: eement oetjouwen (Kaulille), uitlachen: autlachen (Hoepertingen), autlàchə (Beverst), ou-etlaechen (Voort), uitlachen (Heppen), plat  iemand aait lage (Jeuk), voor de zot houden  uitlachen (Sint-Truiden), uitmaken: eeman oetmaken verwitten (Kaulille), eemed oetmaken (Kaulille), eemen outmaken (Reppel), eement oetmaken (Kaulille), eine outmaken (Neeroeteren), einəm oetmaake (Ophoven), emant ətmākə (Paal), ement outmaken (Ophoven), euetmake (Hasselt), ieman utmaken (Paal), iemand aotmake (Kuringen), iemand etmake (Beringen), iemand oetmaken (Eksel), iemand uitmaken (Beringen, ... ), iemand uitmaoken (Lommel), iemand ətmā⁄ən (Lommel), iemant outmaoke (Ulbeek), iemant uitmake (Paal), iemant utma͂ke (Lommel), iemend oetmaken (Lanklaar), iemet oetmaken (Overpelt), iemet otmaake (Helchteren), ieëne öutmaoke (Beverlo), ijəmant oͅwətma͂kə (Zonhoven), imand aotmaokə (Gutshoven), imand out-maoken (Ulbeek), imand outmōͅken (Diepenbeek), imand owetmaoken (Sint-Lambrechts-Herk), imand uitmaken (Spalbeek), imand ø͂ͅtmakə (Herk-de-Stad), imant aatmaoke (Sint-Truiden), immant aatmakə (Mielen-boven-Aalst), imqnd etmaoken (Tessenderlo), īmqnd otmāke (Zolder), jomant owət mache (Heers), oetmaken (Neerharen, ... ), oetmaokə (Veldwezelt), oeëtmaken (Achel), ootmaokən (Eigenbilzen), otmaken (Hechtel), outmake (Genk), outmaokə (Zichen-Zussen-Bolder), outma͂:kə (s-Herenelderen), outmoke (Genk), outmoͅkə (Genk), uitmake (Hasselt), uitmaken (Sint-Huibrechts-Lille), uitmakə (Hasselt), uitmoaken (Wellen), ze haen nemferm autgemaekt (Zonhoven), ətmakə (Leopoldsburg), gemeen  iemet oetmake (Hamont), gewoon  iemend uitmaken (Peer), iement aotmaken (Hechtel), ymand uietmake (Hasselt), minder ruw  emant ətmakə (Beverlo), plat  iemand ootmaken (Heusden), iemauw etmaken (Meldert), iemend outmaken (Peer), oetmaken (Sint-Huibrechts-Lille), ueëtmaake (Hasselt), ɛmĕt ūtmākĕn (Overpelt), uitmaken voor al wat lelijk is: iemand aotmaken veur al wa leulik es (Heusden), uitmaken voor al wat lief is: outmoaken vor al wo leed es (Rijkhoven), uitmaken voor alle vuile vis: utmake voer alle vule vis (Grote-Brogel), uitmaken voor vanalles: oetmaoken v⁄r van alles (Val-Meer), uitpoetsen: eene outpötse (Maaseik), eine oetpoetsen (Rotem), oetpotsen (Lanaken), outpoetsə (Zichen-Zussen-Bolder), oötpootsen (Maaseik), ūtpotsə (Opgrimbie), uitschabijnen: oetschabienen (Overpelt), oud  ootsjabaaine (Martenslinde), uitschavelen: uitschavieëlen (Heppen), uitschelden: aetsjellen (Bocholt), autschoewə (Beverst), eemes ooetschelje (Rotem), eene oetschellen (Neeroeteren), eene oetsjellen (Neeroeteren), eenen outschelje (Maaseik), emə utsjölə (Opoeteren), ēməny(3)̄tšelə (Opoeteren), iemand uitschelden (Lommel), iemand uitschèlen (Lommel), imst ūtschällən (Hamont), īmed oetschellen (Neerpelt), oetcheljen (Mechelen-aan-de-Maas), oetschallen (Hamont), oetschellen (Neerpelt), outschènne (Wellen), outsjelle (Reppel), ûtsēle (Montzen), ûtšule (Montzen), plat  imant oïtschejele (Alken), ootschellen (Maaseik), wordt weinig gebruikt  uitschelden (Nieuwerkerken), uitschelden voor alle vuile vis: eeme oetsjiëlen vuer alle voele vēsch (Neeroeteren), uitschieten: ēməny(3)̄tšitə (Opoeteren), uitschijten: een etschijten (Lommel), ēmant ētschēͅte (Meldert), ēmə øytšiətə (Bree), iemand uetschijten (Kwaadmechelen), iemand uitscheite (Beringen), iemand utschijten (Koersel), iemand ətscheiten (Oostham), iemant uitskijete (Paal), iemet otscheite (Helchteren), imant uōͅwətschēͅtə (Houthalen), immand ouətscheiəte (Stevoort), inen otschūatə (Zonhoven), īmeͅd uitschīten (Neerpelt), oetsjietə (Eisden, ... ), oeëtschieëten (Achel), otscheiten (Hechtel), outscheite (Genk), outschieten (Hamont), outschijte (Genk), outschète (Wellen), oͅwətschejətn (Zonhoven), uitscheite (Hasselt, ... ), uitschijten (Paal), ūtšītə (Mechelen-aan-de-Maas), ze haennem ferm autgeseheten (Zonhoven), ai als aimer  oͅutschaiten (Hechtel), gemeen  ein⁄n oetsjietə (Opitter), emen ūtšitə (Beek (bij Bree)), iemand eutschij-ten (Hasselt), iemend aotschèten (Hechtel), iemend outscheiten (Peer), imaand etschijten (Tessenderlo), imĕt ūtschītĕn (Overpelt), oetchieten (Mechelen-aan-de-Maas), oetschieden (Sint-Huibrechts-Lille), outschijtə (Genk), oêtsjieten (Bocholt), ueëtscheite (Hasselt), ətschētə (Paal), plat  iemand oetschiete (Hamont), iemend uitschijten (Peer), iemet oetschieten (Overpelt), ieëne öutschète (Beverlo), imand uitscheite (Hasselt), imand ø͂ͅtschēͅtə (Herk-de-Stad), immand ouətscheiəte (Stevoort), immant aatskijtə (Mielen-boven-Aalst), īmed oetschieten (Neerpelt), oetschieten (Bocholt), ootsjetə (Martenslinde), uietschète (Hasselt), uitschieten (Sint-Huibrechts-Lille), plat of gemeen  outsjēten (Diepenbeek), ruw  emant ətschetə (Beverlo), uitschijten voor al wat lelijk is: eene oetsjieten vier al waat lielək is (Neeroeteren), uitsporen: iemant uitspaure (Beringen), verwijten: iemand verwijte (Kuringen, ... ), iemand verwijten (Gorsem, ... ), iemant verweitə (Hasselt), iemant verwijte (Ulbeek), iemet verwete (Helchteren), imand verwijten (Hoepertingen), imand vərwɛjətə (Gutshoven), imant verwejete (Alken), imant verwijte (Sint-Truiden), imant vərvētə (Houthalen), imant vərwēͅtən (Diepenbeek), immand verweijete (Stevoort), immand verwijten (Schulen), immant verwijte (Mielen-boven-Aalst), verweejətə (Heers), verweite (Hasselt), verweitə (Sint-Truiden), verwete (Martenslinde), verwēten (Diepenbeek), verwijten (Alken, ... ), verwoète (Wellen), verwète (Hasselt), verwétən (Eigenbilzen), gemeen  iem verwijte (Velm), imand verwijte (Montenaken), plat  iemand verwijten (Hasselt), verzetten: emant it vərzɛətə (Heers), ijəmant fərzejətn (Zonhoven), voor alle vuile vis uitmaken: meest plat  veer alle voule ves outmaken (Neeroeteren), voor de aap houden: iemend veer den aap hāān (Peer), voor de gek houden: veur de gek haajen (Voort), plat  vor de gek hagen (Borgloon), voor vanal uitmaken: vor vanal eatmeake (Zepperen), voor vuile vis uitmaken: ɛmant vər vɛlə vɛis oətmòkə (Heers), vuilmaken: iemend vuilmaken (Peer), zijn catechismus aflezen: iemand zijne kattekiesmus aafliezen (Hasselt), zijn zeggen: plat  iemant sein zegge (Ulbeek), zwart maken: iemet zwart maken (Overpelt) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4
iemand van de ijsbaan glijden omsleuren: Séves sleurder dei kinnekes um: dadelijk glijdt je die kleintjes omver, gùt ginner mér sleure, ga ginder maar glijbanen.  umsleure (Zolder), uitslepen: oessjliefe (Kerkrade), uitslieren: oetsjleere (Geleen), oetsjleiere (Sittard, ... ), Note v.d. invuller:  oetsjleiere (Sittard) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Iemand laten vallen, pootje breken (op ijsbaan). || Iemand op een glijbaan ten val brengen. || Iemand van de ijsbaan glijden. || Omslieren: al glijdend op het ijs doen omvallen. || Uitglijden; iemand van de glijbaan duwen. III-3-2
iemand weerstaan bolwerken: bolwerke (Jeuk, ... ), bolwerken (Ophoven), bolwerreke (Maastricht), bolwirke (Lutterade), bolwéərkə (Schinnen), boolwerke (Mheer), bôlwerke (Swalmen), bôlwêrke (Nunhem), de mars maken: de mars maake! (Neer), de poot stijf houden: dər-pôet-sjtīēf-houwə (Heerlen), poetstiefhawwə (Maastricht), pòèt stìèf hoowe (Noorbeek, ... ), derop staan: drop stoon (Maastricht), durch-zetten (< du.): durch zitze (Vaals), dwars zijn: dwééjəs zén (Loksbergen), een de pof staan: enne de poef stâôn (Tienray), een kop hebben: ⁄ne kop hubbe (Echt/Gebroek), het been stijf houden: het bein stief houje (Thorn), ət bein stief hawwə (Maastricht), ⁄t bee sjtiefhóte (Schaesberg), ⁄t bein stieef hoaje (Weert), iemand bijhouden: bie haute (Schimmert), eemes biejhaje (Herten (bij Roermond)), iemand de pof staan: eemes de pòf staòn (Sevenum), iemus de pòf staon (Sevenum), iemand staan: eeməs staon (Montfort), emes staon (Montfort), klaarspelen: kloar speule (Meerlo), kop houden: kop hâge (Hoeselt), kòp hòwe (As), kòp hòwə (Loksbergen), koppen: kòpə (Loksbergen), koppig zijn: köppig zien (Gennep), niet afgeven: neet aafgééve (As), niet bijgeven: nie bìj gaeve (Venray), nit baegeave (Eys), niet toegeven: neet toegaeve (Reuver, ... ), neet toegéévə (Oirsbeek, ... ), neet tówgééve (As), neet tûgève (Bree), nie toe gêve (Venray), niet zijn zin geven: neet ziene zin gèève (Thorn), op zijn stuk staan: op zin stuk stoo (Meijel), pal houden: paol haajə (Roermond), paol halde (Horst, ... ), paol haojə (Heel), paol hauwte (Geleen), paol hauwwe (Amby), paol hawtə (Susteren), paol hoate (Schinnen), paol houwe (Valkenburg), paol hòwe (As), paolhaoje (Ell), paolhoutə (Doenrade), poal hoaje (Weert), päöl hauwte (Sittard), pin houden: peen hawe (Gronsveld), pin hawwe (Caberg, ... ), pin houwe (Maastricht), staande houden: de houw ik stonde (Meijel), sjtaonde haoje (Haelen), staonde hawwe (Maastricht), stundenhèn (Eksel), stand houden: sjtandj haute (Merkelbeek), sjtantj haute (Nieuwstadt), stand hôtte (Gulpen), standhoute (Voerendaal), stanjt haojə (Kelpen), stendj hawwe (Stein), stàndhòwe (As), stánd háldə (Venlo), tegenhouden: téége hawte (Posterholt), tééngehààje (Swalmen), tegenop kunnen: opkinne teëg (Gulpen), tegenwerken: tegenwerken (Leopoldsburg), vasthouden: vashaaje (Melick), vasthouwen (Stein), vàshouwə (Heerlen), voet bij stuk houden: voot bie sjtuk hauwte (Wijlre), voot bie sjtuk hawte (Beek), voot biej sjtuk haaje (Roermond), voot bijstûk hawwe (Maastricht), vōōt bij sjtŭk haotə (Nieuwenhagen), volhouden: voalhaagə (Vlijtingen), vol hawwe (Caberg), vol houwe (Waubach), volhaaie (Maasniel), volhaaje (Roermond), volhaajen (Kesseleik), volhalde (Hoensbroek, ... ), volhaoje (Ittervoort), volhauwte (Vlodrop), volhawte (Geulle), volhawwe (Maastricht), volhawwən (Urmond), volhoje (Tungelroy), volhouden (Meeuwen), volhoutə (Doenrade, ... ), volhouwe (Meijel), volhâûwte (Schimmert), voolhòwwə (Epen), vō.lhà.wwə (Maastricht), vōlhaotə (Nieuwenhagen), vōͅ.lhoͅ.tə (Eys), vólhaajə (Kapel-in-t-Zand), weerstaan: weersjtao (Klimmen), wreigelen: vrei-jele (Herten (bij Roermond)), zich te weer stellen: zich te waer sjtèlle (Klimmen), zijn gedoe doordrijven: zien gedoehe doordrieven (Heythuysen), zijn mannetje staan: ze memeke stoon (Maastricht), zie menke sjtaon (Susteren), zie menkə sjtaon (Beesel) het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand zijn gang laten gaan betijen: beteejd (Blitterswijck), beteejen (Blitterswijck), betejen (Heijen, ... ), betejje (Herten (bij Roermond), ... ), betĕĕje (Afferden), beti-je (Bree), betie é (Montfort), betieje (Baarlo, ... ), betiejen (Mheer, ... ), betieə (Swalmen), betije (Ittervoort, ... ), betijen (Leopoldsburg, ... ), betijje (Epen, ... ), betiën (Kesseleik), bətiejə (Montfort), bətijə (Meeuwen), bətīējə (Venlo), cf. VD s.v. "betijen"(alleen in onb. wijs) (onoverg.) d.w.z. iemand laten betijen = laten begaan en iets laten betijen Zie ook WNT II. 11 kol. 2227-2228 s.v. betijden"(zie betijen en betijgen.), "betijen"(id. VD) en "betijgen"(zuiverder vorm van betijen)  beteeje (Meerlo), gewaren: gewaren (Meeuwen, ... ), cf. WNT IV kol. 2112 s.v. gewaren"(met zelfde bet.): volgens WNT in levende taal, thans onbekend  geware (Ospel), gewhren (du.): gewaerde (Herten (bij Roermond)), gewaere (Geleen, ... ), gewaire (Maasniel, ... ), geweerde (Maastricht), geweere (Maastricht, ... ), geweĕru (Brunssum), geweiren (Meeuwen), gewere (Maastricht, ... ), gewēre (Nieuwstadt), gewĕre (Velden), gewäre (Belfeld), gewèren (Stein), gewéére (Posterholt, ... ), gewéérə (Oirsbeek, ... ), gewêde (Simpelveld), gewêrde (Brunssum, ... ), gewêre (Brunssum, ... ), gewërde (Gronsveld), gəwejədə (Loksbergen), gəwèrə (Montfort), gəwérrə (Meijel), gəwéérə (Schinnen), (merums)?  gewaere (Herten (bij Roermond)), (ê).  gewière (Schimmert), ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!  gəwēͅrən (Eksel), ps. omgespeld volgens Frings. Opm. betieje = betichten.  gewɛ̄re (Guttecoven), goed vinden: get goot vinje (Thorn), goedvinge (Eys), good vinde (Noorbeek, ... ), good vində (Maastricht), goodvinde (Maastricht), heten: cf. WNT VI, kol. 407 s.v. "heeten (II)"1. aanzeggen, opdragen, gelasten  heite (Ell), in zijn wezen laten: in zie wêze loate (Hunsel), laten begaan: begoan (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), begoan loate (Weert), begoaë (Heerlen), begoon (Meerssen), bəgaon (Roermond), laote begao (Klimmen, ... ), laote begaon (Geulle, ... ), laote begoon (Maastricht), laote begōēn (As), laote begòn (Schimmert), laoten begoon (Maastricht), laotə begaon (Oirsbeek, ... ), laotə begoon (Maastricht), laotə bəgaon (Urmond), laòte begaòn (Sevenum), loate begoan (Bingelrade, ... ), loaten begōōn (Born), Opm. eigenlijke vertaling hiervan: laten betijen.  loate begoan (Lutterade), Opm. het woord betijen gebruikt/kent men hier niet.  begoan (Buggenum), laten betijen: (laote) betieje (Haelen), bətĭĕjə laotə (Susteren), laote betieje (Roermond, ... ), loaten betijen (Eigenbilzen), laat hem maar doen  laat hem maar betije (Griendtsveen), laten betijgen: WNT II. 11 kol. 2227-2228 s.v. betijden"(zie betijen en betijgen.), "betijen"(id. VD) en "betijgen"(zuiverder vorm van betijen)  lâôte betiege (Tienray), laten doen: doon laotə (Beesel), laote doon (As), leutte doen (Hoeselt), loate doon (Vlodrop), lòwətə dŏĕn (Loksbergen), laten gaan: lao már gaon (Gennep), lâôte gâôn (Tienray), laten gewhren (du.): gewaere laote (Nunhem, ... ), gewaere loate (Weert), geweejde laote (Schaesberg), gewehre loate (Heerlerbaan/Kaumer), geweë lotte (Waubach), gewäere laote (Schinnen), gewäärde loate(n) (Schinveld), gewêre loate (Beesel), gəweͅ.adə l‧oͅatə (Eys), gəwéérə laotə (Kelpen), gəwééëdə laotə (Nieuwenhagen), jeweëd losse (Kerkrade), jeweë’de losse (Bleijerheide, ... ), laote gewaere (Beek, ... ), laote gewaĕre (Geleen), laote geweerde (Amby), laote geweere (Caberg), laote geweerə (Doenrade), laote geweeëre (Voerendaal), laote gewèere (Gulpen), laote gewère (Heythuysen), laote gewéére (As, ... ), laote gewërde (Gronsveld), laotə chəwérə (Kapel-in-t-Zand), laotə gəweerə (Maastricht), laotə gəwēērdə (Maastricht), laotə gəwēērə (Maastricht), laotə gəwèèrə (Heel), laotə gəwéérə (Amstenrade, ... ), loate gewaere (Haelen), loate gewerre (Meerlo, ... ), loate gewère (Noorbeek, ... ), cf. WNT IV kol. 2112 s.v. gewaren"(met zelfde bet.): volgens WNT in levende taal, thans onbekend  laote gewerre (Venray), laten hellen: laote helle (Gronsveld), laten schieten: (= laten betijen).  laoten sjeeten (Geleen), loslaten: loslaten (Jeuk), permissie geven: permissje geive (Schinnen), toelaten: toelaoten (Melick), toestaan: tŏĕsjtôê (Epen), tówsjtaoə (Heerlen), toestemmen: toesjtömme (Merkelbeek), toestemming geven: toestimming gaeve (Horst), zijn gang laten gaan: zine gank loate goa (Oirsbeek) betijen [SGV (1914)] || laten begaan || toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)] III-1-4