e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ingewanden verwijderen afval uithalen: [afval] uthōlǝ (Maasmechelen), [afval] utōlǝ (Maasmechelen), alles uithalen: [alles] uthǭlǝ (Sittard), beest uithalen: beest uithalen (Diepenbeek), darmen deruithalen: [darmen] drut hoǝlǝ (Gulpen), [darmen] drūthōlǝ (Susteren), darmen schoonmaken: [darmen] šun mākǝ (Thorn), darmen uithalen: [darmen] ushōǝlǝ (Kerkrade), [darmen] uthōlǝn (Kotem), [darmen] ythālǝn (Leunen), [darmen] ø̄wǝthǭwǝlǝ (Wellen), [darmen] ø̜jthǫwlǝ (Waasmont), [darmen] āthǭlǝn (Sint-Truiden), [darmen] ātōlǝ (Nieuwerkerken), [darmen] ātǭlǝ (Sint-Truiden), [darmen] ūhǭlǝ (Berg / Terblijt), [darmen] ūthuǝlǝ (Eijsden), [darmen] ūthōlǝ (Rothem), [darmen] ūthǭlǝ (Boekend, ... ), [darmen] ǫwthǫlǝ (Mal), [darmen] ǫwthǫwlǝ (Borgloon), [darmen] ǫwthǭlǝ (Buchten), [darmen] ǭthǭlǝ (Diepenbeek, ... ), de pens deruitrijten: [de pens] drut rītǝ (Mechelen), fak deruithalen: [fak] trūt hālǝn (Kaulille), fak en darmen eruithalen: [fak en darmen] arǝthǫwǝlǝ (Lommel), fak uithalen: [fak] uthǫǝlǝ (Neerpelt), gehing uithalen: [gehing] uthǭlǝ (Heythuysen), gemook uithalen: [gemook] ȳthālǝ (Gruitrode, ... ), [gemook] ū.thālǝ (Panningen), [gemook]ūthālǝ (Opglabbeek), gerei uithalen: [gerei] uthǭlǝ (Sittard), ingewand uithalen: [ingewand] ǭthǭlǝ (Riksingen), ingewanden deruithalen: [ingewanden] dǝr ūthālǝ (Helden), ingewanden uithalen: [ingewanden] awthǭlǝ (Tongeren), [ingewanden] oǝthōǝlǝ (Nuth), [ingewanden] ɛthǫwǝlǝ (Grazen), ingewands uithalen: [ingewands] uthǭǝlǝ (Eys), lostrekken: lostrękǝ (Blerick, ... ), mook uithalen: [mook] ǭthālǝ (Helchteren), openslachten: ǭpǝslaxtǝ (Horst), opensnijden: ǭpǝsneǝ (Rekem), pens deruithalen: [pens] drūthālǝ (Tungelroy), [pens] dǝr us hǭlǝn (Kerkrade), pens uithalen: [pens] uthǭlǝ (Geulle), [pens] ȳthālǝ (Weert), [pens] øtjhālǝ (Meijel), [pens] ūthālǝn (Hoensbroek), [pens] ūthōlǝ (Neeritter), [pens] ūthǭlǝ (Herten), [pens] ǫwthōlǝ (Maastricht), prul uithalen: [prul] ythālǝn (Leunen), prullen uithalen: [prullen] ythǭlǝ (Ottersum), schoonmaken: šunmakǝ (Neerharen), uithalen: uthǭlǝ (Oirsbeek, ... ), øthālǝ (Beringen), āthǭlǝ (Sint-Truiden), ūthǭlǝ (Heerlen, ... ), ǝthǭlǝ (Tegelen), ǫwǝthǭlǝ (Zepperen), uitnemen: usnɛǝmǝ (Bleijerheide), uitsnijden: ūtsni-jǝ (Horst), uittrekken: uwtrękǝn (Neerpelt), ūttrɛkǝ (Heugem), ǭtrękǝ (Kuringen) Als het dier opgehangen is, snijdt de slachter de buik open, waarna hij de ingewanden (maag, darmen e.d.) verwijdert. Om het dier lichter te maken en het dus gemakkelijker te kunnen ophijsen, gebeurde dit bij een rund vroeger - voordat het gebruik van katrollen e.d. meer algemeen werd - terwijl het dier nog op de burrie lag. Een bij het woordtype genoemd object wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie voor deze varianten van ''darmen'', ''pens'' e.d. het lemma ''ingewanden van geslacht vee''. [N 28, 59; monogr.] II-1
ingewinterd volk doorhouwers: dø̄rhaldǝrs (Wellerlooi), opstaander: opštø̜ndǝr (Herten), opzetter: opzetter (Genk, ... ), opzetǝr (Asenray / Maalbroek, ... ), opzętǝr (Beek, ... ), opzɛtǝr (Diepenbeek, ... ), winterbijen: węjntjǝrbi-jǝ (Beek), wintervolk: wintervolk (Kerkhoven), węjntjǝrvǫlk (Beek), wɛjntǝrvǫwk (Dilsen) Volk dat men op stal zet voor de winterperiode vanaf november tot begin maart. [N 63, 107b; N 63, 107a; monogr.] II-6
ingezaaid land (wij hebben een) goede zaad gemaakt: gǫu̯ǝ zǭt ˲gǝmaq (Klimmen), (wij hebben een) schone zaad gemaakt: ǝn šūǝn zǭt ˲gǝmak (Wijlre), af: af (Halen), afgewerkt: af˲gǝwɛrǝkt (Gennep, ... ), āf˲gǝwē̜rǝkt (Horst), āf˲gǝwęrǝkt (Panningen), afgezaaid: āf˲gǝzi̯ęi̯t (Stein), bezaaid: bǝzɛ̄t (Beringen), de zaad: dǝ zǭt (Margraten), de zaad is klaar: dǝ zǭt es klǭr (Hoensbroek), de zaad is vaardig: dǝ zǭt˱ es ˲vēǝdex (Mechelen, ... ), dǝ zǭt˱ es ˲vē̜rdex (Ulestraten), dǝr zǭt˱ es ˲vē̜rdex (Klimmen), deringemaakt: dǝrengǝmāk (Einighausen, ... ), gereed: gereed (Rummen), gǝrit (Donk), gǝriǝt (Meldert), gǝręi̯t (Hoensbroek, ... ), gǝrīt (Linkhout), gǝrīǝt (Neerpelt), gezaaid: gǝzięi̯t (Geulle), gǝzē̜i̯t (Aijen, ... ), gǝzīt (Jabeek), gǝzīǝt (Oirsbeek), gǝzɛi̯t (Neer, ... ), gǝzɛ̄t (Hoeselt, ... ), het gezaaid: ǝt ˲gǝzɛi̯t (Stokkem), ǝt ˲gǝzɛ̄i̯t (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), het is erin: ǝt˱ es ˲dren (Maasniel, ... ), het zaad is vaardig: ǝt zǭt˱ es ˲vęǝdex (Gulpen), het zit erin: ǝt ˲zet ˲drenǝ (Kerensheide), ǝt ˲zet ˲dǝrin (Milsbeek, ... ), ingelegd: ingǝlęt (Bergen), ingemaakt: ingǝmakt (Leunen, ... ), ingezaaid: egǝzeǝt (Schinveld), egǝzīǝnt (Kerkrade), egǝzīǝt (Heerlerheide, ... ), engǝzet (Mechelen), engǝzeǝt (Buchten, ... ), engǝzięt (Urmond), engǝziǝt (Cadier, ... ), engǝzē̜t (Guttecoven), engǝzęi̯t (Stein), engǝzīǝnt (Mechelen), engǝzɛi̯t (Rothem, ... ), engǝzɛi̯tj (Ell), en˱gǝzɛ̄t (Romershoven), ingǝziǝt (Gronsveld), ēgǝziǝt (Mheer), klaar: klǭr (Blerick, ... ), klaargemaakt: klǭrgǝmāk (Roosteren), men kan met de akkerstek naar sint servaas gaan: mǝ kēnt met ˲dǝn akǝrstɛk nǭ sent sǝrvǭs gūǝn (Eijsden), toe: ta (Sint-Truiden), tu (Blerick, ... ), tǫu̯ (Leuken, ... ), toegezaaid: tsǫu̯gǝzīǝnt (Kerkrade), tugǝzǭǝt (Tessenderlo), tugǝzɛi̯t (Swalmen), vaardig: vi̯ārǝx (Mal), vi̯āǝdǝx (Borgloon), vi̯ērǝx (Riksingen), vērdex (Brunssum, ... ), vēǝdex (Schaesberg), vē̜rdex (Aldeneik, ... ), vē̜rex (Kronenberg), vē̜ǝdex (Vaals), vęi̯dǝx (Beverst), vęrdex (Rijckholt), vęrǝx (Meijel), vęɛdex (Bleijerheide, ... ), vaardig gemaakt: vērdex ˲gǝmak (Hoensbroek), vērdex ˲gǝmāk (Heugem), vol: vǫl (Baarlo), vǭl (Maastricht), vol gezaaid: vǫl gǝzīǝnt (Kerkrade) Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.] I-4
ingezouten gepekeld: gǝpikǝlt (Amby, ... ), gǝpēkǝlt (Leopoldsburg), gezouten: gezouten (Lommel), gǝzawtǝn (Gerdingen, ... ), gǝzuǝn (Tessenderlo), gǝzȳtǝn (Tessenderlo), gǝzājtǝ (Maastricht), gǝzātǝ (Gingelom, ... ), gǝzātǝn (Diepenbeek, ... ), gǝzāǝtǝ (Sint-Truiden), gǝzāǝtǝn (Widooie), gǝzǭtǝ (Molenbeersel), gǝzǭǝtǝ (Mheer), xǝzātn (Zonhoven), xǝzātǝ (Mettekoven), in de kuip gezet: in de kuip gezet (Jeuk), in de pekel gelegd: en dǝ pēkǝl gǝlē (Tessenderlo), in grof zout: en grōf zalt (Horst), ingezouten: engǝzat (Lauw), engǝzatǝ (Bilzen), engǝzawtǝ (Eisden, ... ), engǝzawtǝn (Bocholt, ... ), engǝzaǝtǝ (Voort), engǝzø̜jtǝ (Tessenderlo), engǝzājtǝ (Amby, ... ), engǝzājwtǝ (Eisden), engǝzātǝ (Beringen, ... ), engǝzātǝn (Beringen, ... ), engǝzāǝtǝ (Leopoldsburg), engǝzē̜tǝn (Paal), engǝzǭtǝ (Mielen-boven-Aalst, ... ), enxǝzātǝ (Genk), ingezouten (Lommel), ingǝzājtǝn (Lanaken), ingǝzātǝ (Lommel), ingǝzātǝn (Lommel), ngǝzaǝtǝn (Zonhoven), ágǝzǫtǝ (Zonhoven), ējengǝzātǝ (Hees), ējngǝzātǝ (Rutten), ēngǝzawtǝn (Kaulille, ... ), ēngǝzātǝ (Maastricht, ... ), ēngǝzātǝn (Beverst, ... ), ēngǝzāwtǝn (Hamont), ēngǝzāǝtǝ (Borgloon), ēngǝzǭtǝ (Alt-Hoeselt), ēǝgzǭtǝ (Welkenraedt), ēǝngǝzātǝn (Ulbeek, ... ), ē̜ngǝzātǝ (s-Herenelderen), ęjngǝzatǝ (Hoepertingen), ęjngǝzātǝn (Diepenbeek), ęjngǝzāǝtǝn (Ulbeek), ęjngǝzē̜tǝ (Kermt), ęjngǝzǭtǝ (Gelinden), ęngǝzawtǝ (Maasmechelen, ... ), ęngǝzātǝ (Bilzen, ... ), ęngǝzāwtǝ (Opglabbeek, ... ), ęngǝzāǝtǝ (Aalst), ęngǝzǫwtǝ (Boorsem, ... ), ęngǝzǫwtǝn (Sint Huibrechts Lille), ęngǝzǭtǝ (Molenbeersel, ... ), ęǝzātn (Zonhoven), īngǝzājtǝ (Lanaken), īngǝzātǝ (Lanaken, ... ), ɛgǝsōtǝ (Lontzen), ɛgǝzotǝ (Remersdaal), ɛjngǝzǭtǝ (Kortessem), ɛngǝzawtǝ (Opglabbeek), ɛngǝzawtǝn (Niel-bij-As), ɛngǝzāǝtǝ (Wellen), ɛ̄gǝzǭtǝn (Henri-Chapelle), opgelegd: opgǝlęt (Wilderen) Dit lemma sluit volledig aan bij het lemma ''het vlees conserveren''. In de Leuvense vragenlijsten 1a-m en 27 werd naar het begrip "ingezouten" gevraagd. Deze twee vragen worden hier als apart lemma gehonoreerd. [L 1a-m; L 27, 40; Veldeke 22, 67] II-1
ingieten (met geluid) bobbelen: Dit is de enige van de 13 (!) informanten voor Maastricht die dit woord opgeeft.  bobbele (Maastricht), gieten: geete (Schimmert, ... ), géete (Kesseleik), guizen: gŏĕsjə (Epen), gutsen: gutsjə (Brunssum), ingieten: ingeete (Venlo), inplonzen: inploense (Oirlo), inschudden: insjudde (Heythuysen), insjödde (Echt/Gebroek), #NAME?  insjödde (Maastricht), kaalsen: Het water over een emmer water doen spatten.  ka.lse (Zolder), kladderen: kladdere (Eigenbilzen), kladdĕre (Hoeselt), Morsen; het rèngert dat `t kladdert.  kladdere (Bilzen), klateren: kla.tərə (Eys), klaatere (Sevenum), klaattərrə (Grevenbicht/Papenhoven), klatere (Caberg, ... ), klatere(n) (Maaseik), klateren (Geistingen, ... ), klaterre (Vlodrop), klaterə (Doenrade), klattere (Noorbeek, ... ), klāātərə (Kapel-in-t-Zand), klātere (Rekem), klāteren (Schimmert), klootere (Herten (bij Roermond)), klààtere (Swalmen), klààtərə (Susteren), klatsen: kla.tšə (Eys), klatse (Kaulille, ... ), klatsen (Lommel, ... ), klatsə (Maastricht), klàtse (As), kletsen: kletse (Maastricht), kletsen (Sint-Truiden), klètsə (Loksbergen), loatö klètsö (Stevensweert), kletteren: klettere (Hoepertingen), klokken: klokke (Gulpen, ... ), klotsen: kloetsje (Kunrade), klotse (Hechtel, ... ), klotsen (Jeuk, ... ), klotsë (Tongeren), klòetse (Borgloon), klótsje (Geleen), klôtse (Maaseik), omschudden van de rejenfles in een ander is è geklots (Peer), (klotsen)  kloetse (Neer), In een kruik.  klotse (Bilzen), zwaarder geluid  klotsen (Eksel), opschudden: #NAME?  opsjödde (Maastricht), paalsen: Het water in een plonsbadje doen opspatten door erop te slaan.  pa.lse (Zolder), patsen: patse (Maasbree), patsje (Melick, ... ), patsə (Montfort), pladderen: pladdərə (Beesel), platsen: platsje (Mheer), plàtsjə (Nieuwenhagen), plenzen: ple.nzə (Maastricht), plensche (Gulpen), plenschu (Brunssum), plensje (Kerkrade), pletsen: pletsen (Ophoven), pletsjen (Stein), plétse (Zolder), plonzen: ploense (Boekend, ... ), ploensje (Vaals), plonse (Tungelroy), plonsen (Alken, ... ), plonsjen (Lanklaar), plonzen (Eksel), plŏĕnsə (Reuver), In het water.  plonse (Bilzen), plotsen: plótsje (Maastricht), plótsjən (Urmond), Van steen in water.  plòtsje (Boorsem), schudden: schudden (Eys), schödde (Wolder/Oud-Vroenhoven), sjedde (Val-Meer), sjödde (Kanne), sjöde (Posterholt), sjötte (Maastricht), sjûdde (Stein), schudden dat men het hoort: sjødə dat mən ət hyət (Montzen), spatten: sjpatte (Susteren, ... ), spatteren: sjpattere (Roermond), spetsen: spetzen (Eksel), spetten: spette (Sint-Pieter), spetteren: sjpettərə (Wijnandsrade), spettere (Blerick, ... ), spett’re (Bocholt), spèddere (Eigenbilzen), Spatten.  spêddere (Bilzen), water of vloeistof die neerspat  spetteren (Eksel), spratsen: spratsen (Genk), sprotsen: spròtsje (mèt water) (Boorsem), spuiten: spuite (Ittervoort), uitschudden: oetsjödde (Maastricht) gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)] || Met een zeker geluid water ergens in gieten (spetteren, klotsen, klateren, spatten, plonsen) [N 108 (2001)] III-1-2
ingooien (in een kuiltje) gooien: goi̯ǝ (Berverlo, ... ), gui̯ǝ (As, ... ), guǝi̯ǝ (Hamont), gu̯ǫi̯ǝ (Achel, ... ), gōi̯ǝ (Boorsem, ... ), gōǝi̯ǝ (Ophoven), gūi̯ǝ (Dilsen, ... ), gű̄i̯ǝ (Meeuwen, ... ), in de koters doen: en dǝ kutǝrs dōn (Sint-Truiden), in de kuilen doen: en dǝ kālǝ dōn (Sint-Truiden), in het kot leggen: ent kūǝt legǝ (Gelieren Bret), in koter duwen: en kōǝtǝr dǫu̯ǝn (Hamont), in koter zetten: en kōtǝr zętǝ (Neerpelt), in kuiltjes leggen: en kylkǝs lęgǝ (Berg, ... ), en kø̜lkǝs lęgǝ (Sint-Truiden), en kø̜u̯ǝlkǝs lęgǝ (Rotem), in kuiltjes planten: in kø̜i̯lkǝs plant (Houthalen), induwen: endyu̯ǝ (Opglabbeek), ingooien: e.ngōi̯ǝ (Wijchmaal), e.ngű̄i̯ǝ (Beek, ... ), egoi̯ǝn (Beringen, ... ), egui̯ǝ (Koersel), engui̯ǝ (Beringen, ... ), engōi̯ǝ (Helden, ... ), engūi̯ǝ (Achel, ... ), ēngui̯ǝ (Kanne), ę.ngoi̯ǝ (Hechtel, ... ), ęi̯.ngoi̯ǝ (Ulbeek), ęi̯ngui̯ǝ (Hasselt), inleggen: enlęgǝ (Schimmert), ē̜i̯nlęgǝ (Wellen), insmijten: enšmītǝ (Helden, ... ), ę.nsmē̜.tǝ (Helchteren, ... ), ęi̯.nsmē̜ǝ.tǝ (Groot-Gelmen), inwerpen: ewø̜rǝpǝ (Kwaadmechelen, ... ), inwɛrǝpǝn (Lommel), kuilen: kulǝ (Bocholt, ... ), kűlǝ (Ellikom), kǫljǝ (Wijchmaal), smijten: smē̜tǝ (Montenaken), smɛi̯.tǝ (Lauw), werpen: wɛ.rǝpǝn (Herderen, ... ), wɛrǝpǝn (Lommel) [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 14 en 15] I-5
ingrijpen bemoeien: bemujje (Heerlerbaan/Kaumer), dertussen gaan: d⁄r tösse goan (Weert), tər tussə gòin (Loksbergen), een eind maken: ⁄n engt maake (Sevenum), ⁄n èngd make (Sevenum), ingrijpen: engripə (Meeuwen), i griepe (Wijlre), i jrijfe (Vaals), i-griepe (Klimmen), i-grieppe (Vijlen), i-grieëpe (Waubach), i-grīēpə (Epen, ... ), i-jriefe (Kerkrade), ien griepe (Venray), iengriepe (Meerlo, ... ), iengriépe (Gronsveld), igriepe (Schinnen), igriepə (Wijnandsrade), in griepe (Maastricht), ingri-jpe (As), ingrie-pe (Nunhem), ingrie.pə (Kelpen), ingrieepe (Weert), ingriepe (Beek, ... ), ingriepen (Born, ... ), ingriepə (Beesel, ... ), ingriepən (Urmond), ingriēpe (Horst), ingrijpen (Bree, ... ), ingriêpe (Venlo), ingriëpe (Maasbree), ingrīēpe (Amby, ... ), ingrīēpə (Heel, ... ), ingrĭĕppə (Meijel), ingrĭĕpə (Maastricht), ingrîêpe (Swalmen), ingrîêpə (Schinnen), ĭgrīēpə (Nieuwenhagen), ‧eͅgrī.pə (Eys), intervenieren (du.): interveniëre (Maastricht), met bemoeien: mit bemeuje (Vlodrop), zig də mét bəmeujə (Maastricht), opspelen: opspelen (Eksel), optreden: optraeje (Geleen), optrèje (Noorbeek, ... ), optréjə (Kapel-in-t-Zand), ôptreje (Oirlo), roffen: roffen (Haler), rôffe (Ell), tussen komen: teusse kome (Hoeselt), tussenbeide gaan: tussebaaj gōn (Beverlo), tussenbeide komen: tusje bei komme (Geulle), tusje bei kôme (Schimmert), tusjsjebei komme (Gulpen), tusse bei koome (Neer), tussebei koame (Eys), tŭssche beikômme (Schimmert), tösse beij kome (Maastricht), tössebeij kaome (Maastricht), tössebeij kome (Tungelroy), tössebeij kômme (Herten (bij Roermond)), tössebu-j koame (Weert), tössje bei komme (Voerendaal), tössjə bei kommə (Oirsbeek), tössəbeij kōmmə (Maastricht), zeggen waar het op staat: zégge wor ⁄t óp stét (Gennep), zich mee moeien: zich mee moeien (Meeuwen) ingrijpen || met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)] III-1-4
inhalen aan hem doorrijden: ǫn ǝm dǫu̯rrē̜ǝ (Wilderen), afzetten: af˱zętǝ (Herk-de-Stad), doorgaan: dō.rgǫǝ.n (Wijchmaal), doorjagen: dørjǭgǝ (Wintershoven), doorlaten: dø̜rlōǝtǝ (Velm), doorsteken: dorstiɛ.kǝ (Guigoven), du̯orstē̜.kǝ (Herderen), dørsti.kǝ (Vliermaal), dø̜rstē̜.kǝ (Bilzen), dūǝ.rstē̜.kǝ (Genk), doorvaren: duǝrvǭ.rǝ (Riemst), dørvǭ.rǝ (Vliermaalroot), dørvǭǝ.rǝ (Vliermaal, ... ), dø̜.rvǭ.rǝ (Rijkhoven), dō.rvǭ.rǝ (Wimmertingen), dūǝ.rvǭ.rǝ (Kortessem), hem uitvaren: ǝm ǭǝ.t˲vǭǝ.rǝ (Gutschoven), inhouden: ęnhāǝ (Boekhout), kruisen: kri.sǝ (Wijshagen), langs hem doorvaren: laŋs ǝm dōǝ.rvā.rǝ (Eisden), laŋs ǝm dūǝ.rvā.rǝ (Opglabbeek), langs hem gaan: laŋs ǝm gōǝ.n (Uikhoven), langs steken: laŋs stē.kǝ (Maaseik), laŋs stīǝ.kǝ (Lanklaar, ... ), langs varen: laŋs ˲vā.rǝ (Maaseik, ... ), laŋs ˲vǭ.rǝ (Gellik), langsdoor varen: laŋs˱dūǝ.r vā.rǝn (Elen), laŋs˱dű̄ǝ.r vā.rǝ (Ellikom, ... ), links doorgaan: lɛŋs˱ dørgon (Henis), links hem doorvaren: lɛŋs ǝm dou̯.rvǭ.rǝ (Wijer), lɛŋs ǝm dø̜rvǭ.rǝ (Beverst, ... ), lɛŋs ǝm dō.rvǭ.rǝ (Jesseren), lɛŋs ǝm dūǝ.rvǭ.rǝ (Zutendaal), lɛŋs ǝm dǫu̯ǝ.rvǭ.rǝ (Hoepertingen), neven doorrijden: niǝvǝn dō.rrē̜ǝ (Koersel), niǝvǝn dō.rręi̯ǝ (Heusden), neven doorvaren: niǝvǝ dō.rvǭǝ.rǝ (Kerniel), nē̜vǝ dørvǭ.rǝ (Neerrepen, ... ), neven hem doorgaan: nē̜.vǝ høm duørguǝn (Zichen-Zussen-Bolder), neven hem doorvaren: niǝ.vǝn ǝm dǫu̯.rvǭ.rǝ (Voort), niǝvǝn ǝm dørvǭ.rǝ (Sint-Huibrechts-Hern), niǝvǝn ǝm dōrvǭ.rǝ (Borgloon, ... ), niǝvǝn ǝm dūǝrvǭ.rǝ (Zonhoven), niɛ.vǝn ǝm dou̯ǝ.rvǭ.rǝ (Wellen), nēǝ.vǝn ǝm dōǝ.rvǭǝ.rǝ (Heks), nē̜.vǝn ǝm dorvǭ.rǝ (Grote-Spouwen), nē̜.vǝn ǝm duɛrvǭ.rǝ (Hees), nē̜.vǝn ǝm dø.rvǭ.rǝ (Hoeselt, ... ), nē̜.vǝn ǝm dørvǭ.rǝ (Piringen), nē̜.vǝn ǝm dø̜rvǭ.rǝ (Martenslinde), nē̜.vǝn ǝm dō.rvǭ.rǝ (Waltwilder), nē̜vǝn ǝm dōǝ.rvǭǝ.rǝ (Rutten), nīǝ.vǝn ǝm dōrvǭ.rǝ (Houthalen), neven hem doorvoeren: neǝvǝn ǝm dǫu̯rvyi̯rǝ (Borlo), op u gaan trekken: ǫp ox˱ gǭǝn trękǝ (Kerkom), opzij uitgaan: ǫp˲zęi̯ ū.t˲guǝ.n (Vroenhoven), oversteken: ø̄.vǝrstiǝ.kǝ (Q165p  [Hopmaal]  ), ø̜i̯vǝrstēkǝ (Jeuk), te links doorgaan: tǝ lɛŋs˱ dou̯ǝ.rgǫnj (Alken), uit de baan varen: ø̜t ˲dǝ bǭǝn vǭǝ.rǝ (Kozen), ǫt ˲dǝ bǭǝn vǭǝ.rǝ (Mechelen-Bovelingen), uitrijden: ātrē̜ǝ (Montenaken), ǭǝ.trē̜ǝ (Rukkelingen-Loon), uitvaren: ǭǝ.t˲vǭǝ.rǝ (Gelinden), voor hem doorvaren: vør ǝm dø̄.rvǭrǝ (Diets-Heur), voor hem inrijden: vø̜r ǝm ęi̯.nrē̜ǝ (Sint-Lambrechts-Herk), voor hem invaren: vyǝ.r ǝm e.nvā.rǝ (Meeswijk), voorbijgaan: vǝrbē̜.guǝn (Buvingen), vǝrbɛ̄gǫn (Vorsen), voorbijrijden: vǝrbai̯.rai.i̯ǝ (Sluizen), vǝrbē̜.rē̜ǝ (Aalst, ... ), vǝrbē̜rē̜ǝ (Binderveld, ... ), vǝrbē̜ǝ.rē̜ǝ (Zepperen), vǝrbē̜ǝrē̜ǝ (Brustem), vǝrbęręi̯ǝn (Lommel), vǝrbī.rīǝn (Vucht), voorbijsteken: vǝrbai̯.stē̜.kǝ (Millen), vǝrbei̯stē.kǝ (Maasmechelen), vǝrbistē̜.kǝ (Molenbeersel), vǝrbē.stē̜.kǝ (Waltwilder), vǝrbē̜.stiǝ.kǝ (Broekom), vǝrbē̜.stiɛ.kǝ (Bommershoven, ... ), vǝrbē̜.stēǝ.kǝ (Helchteren, ... ), vǝrbē̜.st˙ē̜kǝ (Hechtel), vǝrbē̜stiǝkǝ (Boekhout, ... ), vǝrbē̜stē.kǝ (Kermt, ... ), vǝrbē̜stēkǝ (Duras, ... ), vǝrbē̜stēǝ.kǝ (Godschei), vǝrbē̜stēʔǝ (Kwaadmechelen), vǝrbē̜ǝ.stiǝ.kǝ (Kozen), vǝrbęi̯.stē̜.kǝ (Bilzen, ... ), vǝrbęi̯.stē̜.kǝn (Neerpelt), vǝrbęi̯.stē̜kǝ (Lanaken), vǝrbęi̯stē̜.kǝ (Munsterbilzen, ... ), vǝrbęi̯stē̜.kǝn (Achel, ... ), vǝrbęi̯stē̜kǝn (Heppen), vǝrbęi̯stē̜ǝ.kǝ (Romershoven), vǝrbī.stē̜.kǝ (Beek, ... ), vǝrbīstiǝ.kǝ (Dilsen), vǝrbīstē.kǝ (Opgrimbie), vǝrbīstēǝ.kǝ (Leut), vǝrbīstē̜.kǝ (As, ... ), vǝrbɛi̯.stē̜.kǝ (Lauw), vǝrbɛi̯.stē̜ǝ.kǝ (Koninksem), voorbijvaren: vørbē̜vǭrǝ (Kerkhoven), vǝrbai̯.vǭrǝ (Berg, ... ), vǝrbē̜i̯.vǭǝ.rǝ (Ulbeek), vǝrbē̜vǭ.rǝ (Vliermaalroot), vǝrbē̜ǝvǭǝrǝ (Brustem), vǝrbęi̯.vā.rǝn (Kleine-Brogel, ... ), vǝrbęi̯.vǭ.rǝ (Vlijtingen), vǝrbęi̯vā.rǝ (Neerharen), vǝrbī.vā.rǝ (Kinrooi, ... ), vǝrbī.vā.rǝn (Kaulille, ... ), vǝrbīvā.rǝ (Grote-Brogel), voorsteken: vøi̯rstē̜.kǝ (Donk), vørstēkǝ (Linkhout, ... ), vørstēʔǝ (Tessenderlo), vørstē̜.kǝ (Sluizen), vø̄.rstīǝ.kǝ (Lummen), vø̄rstēkǝ (Beringen, ... ), vø̄rstēę.kǝ (Rotem), vø̄rstēʔǝn (Oostham), vø̄rstē̜.kǝ (Berverlo, ... ), vø̄rstē̜.kǝn (Eksel), vø̄rstē̜kǝ (Loksbergen), vērstię.kǝ (Hasselt), vērstē.kǝ (Berbroek), vērstīǝ.kǝ (Kuringen, ... ), vīǝ.rstē̜.kǝ (As), voorvaren: vøi̯rvǭ.rǝ (Ordingen), vø̄rvǭ.rǝn (Achel), vērvǭǝ.rǝ (Schulen) Gaan twee karren achter elkaar en gaat de laatste vlugger vooruit dan de eerste, dan zal ze haar voorganger inhalen. [JG 1a, 1b] I-10
inham inham: eenham (Simpelveld), eine inham (Schimmert), enham (Jeuk), i-ham (Kerkrade), ien ham (Venray), ienham (Meerlo, ... ), iham (Simpelveld, ... ), in-ham (Schimmert), ingham (Heerlerbaan/Kaumer), inham (Beek, ... ), inhammə (Beesel), inhām (Maastricht), inhàm (Gruitrode, ... ), inhám (Nieuwenhagen, ... ), īnham (Hoensbroek), īnhàm (Heerlen, ... ), énén inham (Schimmert), alle betekenissen.  inhàm (As), insprong: insprónk (Loksbergen), krib: krib (Maastricht, ... ), staart: (staart).  de stárt (Venray), uitsprong: uwtspróng (Gruitrode, ... ), waard: weert (Itteren), wassing: indien kunstmatig voor schepen.  wàssèng (As) inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)] III-4-4
injecteren boren en water inpompen: bō.rǝ ɛn wā.tǝr epo.mpǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]), injecteren: enję.ktēǝrǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), enjɛkteǝrǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), enjɛktērǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Emma]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Maurits]  [Laura, Julia]  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), enjɛktęjrǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Julia]), enjɛktę̄rǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), enjɛktīǝrǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), injecteren (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma, Maurits]  [Emma]  [Maurits]  [Laura, Julia]  [Willem-Sophia]  [Emma]  [Domaniale]  [Maurits]  [Winterslag, Waterschei]  [Domaniale, Wilhelmina] ), inpersen: enpęǝšǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), insprietsen: ešpritsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Zolder]), kolen spuiten: kǫǝlǝ spø̜jtǝ (Hamont  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), spuiten: spuiten (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), waterinjectie: waterinjectie (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wātǝrenjɛksi (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Zwartberg, Waterschei]), wātǝrenžɛksi (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Belangrijkste stofbestrijdingsmethode bij de koolwinning. Een belangrijke vinding op het gebied van de stofbestrijding was het inpersen, injecteren, van water in de koollaag. Hiervoor werden op afstanden van 3 tot 5 meter voldoende diepe gaten in de kool geboord. Daarna werd het injectietoestel in het boorgat geplaatst. Als men water onder druk in het toestel liet stromen, drong het langs alle splijtvlakken en scheurtjes in de steenkool. Het bevochtigde als het ware de gehele koollaag tot een zekere diepte, waardoor koolwinning vrijwel zonder stofontwikkeling kon plaatsvinden (Handb. H. pag. 95). Het injecteren kon echter niet overal toegepast worden. Soms maakte het water het dak en de vloer slecht. In andere gevallen kon men het water niet in de kool persen, omdat er geen splijtvlakken en scheuren waren. [N 95, 781; N 95, 777; monogr.] || Gist laten meestromen in de leiding waardoor de wort naar de gistkuip wordt getransporteerd. [monogr.] II-2, II-5