e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
invetten aansmeren: ānsmē̜rǝ (Obbicht), ānšmē̜rǝ (Susteren), insmeren: ensmērǝ (Houthalen, ... ), ensmē̜rǝ (Geulle, ... ), ensmīrǝ (Genk), enšmērǝ (Herten, ... ), enšmē̜rǝ (Gronsveld), enšmīrǝ (Heerlen), enšmīrǝn (Kerkrade), enšmīǝrǝ (Brunssum), ešmīrǝ (Kaalheide), inšmē̜rǝ (Eijsden), ęnsmęrǝ (Beverst), ęnsmīrǝ (Hasselt), ɛnsmejrǝ (Melveren), instrijken: enstrīkǝ (Posterholt), invetten: envɛtǝ (Bleijerheide, ... ), invetten (Bevingen), oliën: oliǝ (Meijel), smeren: smējǝrǝ (Kwaadmechelen), smērǝ (Koersel, ... ), smē̜rǝ (Amstenrade, ... ), smęjrǝ (Munsterbilzen), smęǝrǝ (Bilzen), smīrǝ (Bocholt, ... ), smīrǝn (Koningsbosch), smɛ̄rǝ (Arcen), smɛ̄rǝn (Lommel), šmē.rǝ (Panningen), šmērǝ (Beek, ... ), šmē̜rǝ (Geleen, ... ), šmīrǝ (Eys, ... ), šmīrǝn (Nuth, ... ), šmīǝrǝ (Kerkrade), vetten: vɛtǝ (Maastricht) Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.] II-1
invliegen invliegen: i.nvlîe.ge (Zolder) 2. (Duivent.) Door vliegen conditie verwerven. III-3-2
invoederen invoederen: invoederen (Opglabbeek), invoeren: envōrǝ (Born, ... ), envūrǝ (Meijel), invoeren (Wellerlooi), invūrǝ (Ysselsteyn), inwinteren: enwenjtjǝrǝ (Roermond), inwentǝrǝ (Venray), inwinteren (Kerkhoven, ... ), opvoederen: opvoj.ǝrǝn (Diepenbeek), opvujǝrǝ (Alken, ... ), opvōjǝrǝ (Houthalen), opvoeren: opvoeren (Noorbeek, ... ), opvuǝrǝn (Tessenderlo), opvōrǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), voederen: vo.jǝrǝ (Dilsen), vujǝrǝn (Genk) Het voeren van de bijen met suiker, suikerwater of voederhoning, voordat de winter begint. [N 63, 110a; monogr.] II-6
inwegen inwagen: e.nwǭ.gǝ (Ittervoort) Minder wegen omwille van het stof. [Jan 269 add.] II-3
inweven de wissel oplegen: dǝr węjsǝl opleǝgǝ (Eupen) Gezegd van een kleur of patroon. In de binding van een weefsel opnemen van een kleur of patroon. [N 39, 120a] II-7
inwinteren de bienen voeren: dǝ bīnǝ vȳrǝ (Millen), doorhouden: doorhouden (Blitterswijck, ... ), dōrhawǝ (Beek), doorwinteren: dø̜rwentǝrǝn (Tessenderlo), dōrwentjǝrǝ (Geistingen), inwinteren: `ewentǝrǝ (Heerlen), enwenjtjǝrǝ (Herten, ... ), enwentǝrǝ (Horst, ... ), enwęjntǝrǝ (Stein), enwęnjtjǝrǝ (Peij), enwɛjntǝrǝn (Dilsen), inwentǝrǝ (Venray), inwinteren (Lommel, ... ), ęjnwęjntǝrǝn (Diepenbeek), opstallen: ø̜pstalǝ (Venray), opzetten: opzetten (Genk, ... ), opzetǝ (Asenray / Maalbroek), opzętǝ (Beek, ... ), opzɛtǝn (Diepenbeek), upzɛtǝn (Tessenderlo), overwinteren: overwinteren (Herkenbosch, ... ), uvǝrwentjǝrǝ (Weert), ø̜jvǝrwentǝrǝ (Zepperen), ēvǝrwęjntǝrǝ (Hasselt) Het gereedmaken van de bijen door de imker voor de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele volk. Meestal brengt de imker de bijen over naar een korf waarvan de raten in hetzelfde jaar zijn opgewerkt. Hij voorziet ze van voedsel en probeert ze tegen de ergste kou te beschermen. Met een rolletje stro omwonden met wilgebast, een plankje of schuifje sluit de imker het vlieggat af. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het het beste is de bijen in de wintertijd zoveel mogelijk met rust te laten. Zelf zorgen ze voor de vereiste temperatuur in de woning tijdens de winterperiode. In deze periode vertragen de functies van de bijen, maar er is geen sprake van een echte winterslaap. [N 63, 107a; N 63, 107b; N 63, 108a; N 63, 108b, Ge 37, 190; monogr.] II-6
inzagingen maken een groef zegen: ǝn gruf ˲zē̜gǝ (Mechelen), inkepen: enkēpǝ (Heel, ... ), inkepingen maken: enkēpeŋǝ mākǝ (Heel), inkerven: enkɛrvǝ (Leopoldsburg), enkɛrǝvǝ (Dilsen), inzagen: enzǭgǝ (Leopoldsburg, ... ), inzegen: enzē̜gǝ (Posterholt), ęnzē̜gǝ (Bilzen), slippen: slepǝ (Venlo), slitsen: šlitsǝ (Bleijerheide), uitsleuven: ūtšlø̄vǝ (Herten) Sleuven in het hout zagen waardoor de veerkracht ervan vergroot wordt en het hout gemakkelijker gebogen kan worden. [N 53, 23b] II-12
inzakken daal slaan: (het brood is) slīx dāl (Hasselt), derf: dɛrf (Genk), half gaar: hāf gār (Maastricht), ineengaan: enē gǭn (Brunssum), ineenzakken: inēngǝzak (Gronsveld), ingevallen brood: engǝvalǝ brūt (Cadier), ingezakte kuil: engǝzaktǝ kul (Gulpen), inslaan: (het brood is) engǝslāgǝ (Meijel), engǝšlāgǝ (Heythuysen, ... ), enslø̜ǝn (Stein), enšlǭn (Panningen), ęnsløn (Beverst), inslagen: enslǭgǝn (Sint-Truiden), invallen: (het brood is) engǝvalǝ (Maaseik), ejǝvalǝ (Kerkrade), engǝvalǝn (Bevingen), envalǝ (Noorbeek, ... ), ēnvalǝ (Zepperen), ęnvalǝ (Stokrooie), ɛnvalǝ (Melveren), inzakken: (het brood is) engǝzak (Maastricht), engǝzakt (Panningen), enzakǝ (Beek, ... ), ezakǝ (Jabeek), krom brood: krūm brūǝt (Panningen), kuil: kūl (Bleijerheide), neerslaan: (het brood is) nērgǝslāgǝ (Hout-Blerick, ... ), nerslǭ (Meijel), nērgǝšlāgǝ (Herten, ... ), nērgǝšǭǝgǝ (Eijsden), nērsløn (Koersel), nērslǭn (Maastricht), nēršlōn (Ulestraten), nēršlǭn (Geleen, ... ), nēršlǭǝ (Eys), nīǝrslǫn (Munsterbilzen), strijpen: strīpǝ (Maastricht), toeslaan: tǫwšlǭn (Helden), zak in het brood: zak en ǝt bruǝt (Voerendaal), zakken: (het brood is) gǝzaktj (Heythuysen), gezakt (Tegelen), zǫʔ+F21315ǝn (Lommel), zolder: zøldǝr (Heythuysen) Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b] II-1
inzakken of inzakking barst: bǭrs (Rekem), bederven: bederven (Genk), beschimmeld: beschimmeld (Genk), daal slaan: dāǝlslǫn (Zepperen), ingeslagen: engǝšlāgǝ (Herten), ingevallen: engǝvalǝ (Sint-Truiden), ingevallen brood: engǝvalǝ brūt (Bocholt), juffrouw: juffrouw (Heythuysen), kuil: kǭjl (Oost-Maarland), lok: lōk (Geleen), neergeslagen brood: nērgǝšlāgǝ bruǝt (Tegelen), neerslaan: nīrslǭn (Tungelroy), niet goed opgebold: ni gut opgǝbǫlt (Mal), niet ingewerkt: net egǝwerkt (Eys), opmaakfout: opmǫkfǫwt (Stein), paardsrug: pęrtsrøx (Ottersum), reten binnen in het brood: riǝtǝ benǝ in ǝt brut (Gronsveld), rug in het brood: røk en ǝt brūt (Kaalheide), scheuren: (het brood is) gǝšø̄rt (Maastricht), šø̄rǝ (Brunssum, ... ), slecht opdraaien: (het brood is) slɛx opǝdriǝt (Amstenrade), slecht slot: šlē̜x šlō.t (Panningen), šlē̜xt šlō.t (Panningen), slechte opmaak: slɛxtǝ opmāk (Hout-Blerick), te lang laten rijzen: tǝ laŋ løtǝ rejzǝ (Mal), te sterk ingang: tǝ štɛrk en gāŋk (Wittem), verzakking: verzakking (Beek), zadel: zāl (Heythuysen), zadelrug: zālrøx (Reuver), zālrø̜k (Melick), zak: zak (Voerendaal), zakken: zakt (Kwaadmechelen) Het inzakken of de inzakking van het brood, ontstaan doordat de deegpunten niet over elkaar vallen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 71; monogr.] II-1
inzakken, zich zetten afzakken: āfzakǝ (Buchten  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), afzetten: āfzętǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), breken: brę̄kǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), brę̄šǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), doorbuigen: dørxbø̄jǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), doorzakken: doǝrzakǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Zolder]), duwen: døjǝ (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), dø̜jǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]), inzakken: ezakǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma]  [Domaniale]), inzakken (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), malen: mālǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), nazakken: nǭzakǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), over de kool breken: ȳǝvǝr dǝr kǭl brę̄ǝkǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), te brok gaan: tsǝ brox joǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Waterschei]), zakken: zakǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Maurits]  [Domaniale]  [Eisden]), zich leggen: zex Ięqǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Eisden]) Gezegd van de daklaag, wanneer deze zakt. Door de koolontginning maakt men ruimte in de koollaag. Door het enorme gewicht dat zowel op de koollaag als op de gesteentelagen drukt, willen de daklagen boven de gemaakte ruimte gaan zakken (Driessen pag. 152-153). Deze druk kan een steun zijn bij het werk van de koolhouwer, omdat ze een wat brekende werking uitoefent op de resterende koollaag. [N 95, 524; N 95, 389] II-5