e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keerklossen drijfklossen: driǝfklǫsǝ (Weert), keerblokken: keerblokken (Venray), kiǝrblø̜k (Neeritter, ... ), keerijzers: keerijzers (Laar, ... ), kērizǝrs (Gennep), kērīzǝrs (Ell), keerklampen: kiǝrklampǝ (Leunen), keerklossen: keerklossen (Beegden, ... ), kiǝrklø̜s (Keent), kiǝrklǫsǝ (Meijel, ... ), kērklø̜s (Nederweert), kērklǫsǝ (Hamont, ... ), keerklotsen: kiǝrklø̜tsǝ (Horst, ... ), kērklø̜ts (Merselo), klammen: klamǝ (Herten), klampen: klampen (Arcen, ... ), klampǝ (Thorn), klispen: klespǝ (Tessenderlo), klossen: klǫsǝ (Lummen, ... ), schampen: sxampǝ (Kaulille), scheerklossen: sxejrklǫsǝ (Peer), steunen: stø̄nǝ (Meijel), steunklossen: stø̄nklǫsǝ (Sint Huibrechts Lille), stootblokken: stootblokken (Peij) Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d] II-3
keerkuip keerring: kērreŋ (Laar), kuip: kuip (Helden), ky.p (Weert), kūp (Molenbeersel), weerkuip: wę̄rky.p (Weert) De opstaande houten ring die het rollenkruiwerk aan de buitenkant omsluit om overkruien tegen te gaan. Zie ook afb. 29. [N O, 53g; A 42A, 106 add.] II-3
keerschijf, omkeerinrichting van een lier poulie: pulī (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg]), poulie-renvoi: poulie-renvoi (Zie mijnen  [(Winterslag)]  ), poulie-retour: poulie-retour (Zie mijnen  [(Zwartberg)]  [Winterslag]) Wanneer bij liervervoer een sleepkabel zonder eind wordt gebruikt, loopt deze kabel enerzijds over de schijf van de lier en anderzijds over een keerschijf. [monogr.] II-5
keerstijl keerstijl: kiǝrstīl (Herten), kērstil (Maxet), spilbalk: spilbalǝk (Kaulille), weerstijl: wīrstiǝl (Weert) Van binnenuit gezien de rechtse van de twee smeerstijlen. Zie ook afb. 17. De keerstijl is soms versterkt met een schuine steunbalk, de steker. Zie ook het lemma ɛstekerɛ.' [N O, 28g; A 42A, 87] II-3
keerstrook, wendakker draaibed: drɛi̯bęt (Linde), dwarseinde: dwęrs˱ęnt (Geysteren), dwarsveld: dwars˲vɛlt (Sint-Truiden), einde: en (Hamont), enǝ (Lummen), enǝ(n) (Houthalen, ... ), ęi̯n (Diepenbeek, ... ), ęn (Houthalen, ... ), ęnǝ(n) (Houthalen, ... ), ęŋ (Lommel), ɛn (Berverlo, ... ), de volgende opgaven zijn meervoud  ę̄n (Houthalen), hoofd: hei̯.t (Beverst), høi̯t (Lutterade), hē.t (Heesveld-Eik), hēǝt (Rekem), hoofdbed: hit˱bęt (Linde), hi̯ø̜t˱bęt (Oostham), hyat˱bęt (Wijchmaal, ... ), hyt˱bęt (Grote-Brogel, ... ), hyǝbęt (Hechtel, ... ), hyǝx˱bęt (Overpelt), hø ̝bęt (Meldert), høk˱bęt (Beringen), høt˱bęt (Berverlo, ... ), hø̄bęt (Leopoldsburg), hø̜t˱bęt (Kwaadmechelen, ... ), hø̜x˲bęt (Leopoldsburg, ... ), hęi̯t˱bęt (Kaulille), hȳx˱bęt (Eksel), hȳǝt˱bęt (Paal), jø̜t˱bęt (Berverlo), hoofdeinde: hitei̯n (Kuringen  [(een dwarsgeploegde strook van twee à drie voren tussen de "lange voren" en een nietgeploegde wendakker)]  ), hitęŋǝ (Schulen  [(mv)]  ), hoofdpand: (h)yǝpānt (Gorsem), hei̯.tpa.nt (Beverst), hei̯tpá.nt (Bilzen, ... ), hetpa.nt (Genk), hi(t)pá.nt (Kermt, ... ), hipá.nt (Berbroek, ... ), hitpa.nt (Godschei), hitpã.nt (Schulen), hitpá.nt (Hasselt), hy(t)pant (Herk-de-Stad), hy(t)pã.nt (Wijer), hypãnt (Rummen), hytjpa.nt (Zonhoven), hytpa.nt (Beringen, ... ), hytpant (Zelem), hytpã.nt (Stokrooie), hytpá.nt (Lummen), hyǝpant (Donk, ... ), hyǝpãnt (Duras, ... ), hø ̝ǝtpant (Linkhout), høi̯tpa.nt (Diepenbeek), høi̯tpã.nt (Godschei, ... ), høi̯tpá.nt (Kortenbos, ... ), hø̜i̯(t)pā.nt (Kortessem), hø̜i̯pā.nt (Alken, ... ), hø̜i̯pānt (Zepperen), hēpa.nt (Munsterbilzen), hȳ(t)pa.nt (Stevoort), hȳtpa.nt (Bokrijk), hȳǝpant (Halen, ... ), hȳǝpãnt (Binderveld, ... ), yǝpānt (Melveren), ētpá.nt (Bilzen), ȳpānt (Sint-Truiden), hoofdstukken: øi̯tstø̜kǝ (Maasmechelen  [(als de akker meer dan een keerstrook heeft)]  ), hoofdvoor: hit˲vōr (Kuringen  [een van de voren die men op het hoofdeinde ploegt]  ), hoofdvoordel: høi̯vi̯ø̄.dǝl (Romershoven), hø̜i̯t˲vi̯ǫ.l (Vliermaal), hø̜i̯t˲vyø̜.l (Vliermaalroot), hø̜i̯vi̯ø̄l (Wellen), hø̜i̯vi̯ø̜.l (Sint-Huibrechts-Hern), hø̜i̯vi̯ō.l (Ulbeek, ... ), hø̜i̯vi̯ōdǝl (Wellen), hø̜i̯vyø̜.dǝl (Guigoven), hø̜i̯vyǫ.l (Gors-Opleeuw, ... ), hęivyǫ.l (Overrepen), ø̜i̯t˲vø̜.ldǝr (Boorsem, ... ), keer: kīr (Kerkrade), keerbed: kīǝrbęt (Peer), keerpunt: kīǝrpønt (Blerick), kop: kǫp (Beegden, ... ), kopeinde: kǫpɛn (Berverlo), kopeindje: kǫp˱ęi̯ntjǝ (Maaseik), koppand: kǫppa.nt (Genk), kopstuk: kǫpstø̜k (Kanne, ... ), kopvoordel: kǫp˲vø̜rǝl (Peij), kort eind: (mv kǫrtǝ ę̄ndǝ)  kǫrt˱ ę̄nt (Aijen), korte voor: (mv kǫrtǝ vōrǝ)  kǫrtǝ vōr (Horst, ... ), korte voordel: kǫrtǝ vø̄dǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler  [(bij een gerende akker)]  ), rijbed: ręi̯bęt (Peer), voordel: v ̇øę̄ǝlǝ (Sint-Martens-Voeren, ... ), v ̇ȳǝli̯ǝ (s-Gravenvoeren), vei̯ǝl (Houthalen), viødǝl (Vlijtingen), vię.dǝl (Rijkhoven), vięl (Heusden, ... ), viɛ.dǝl (Veldwezelt), vīrǝl (Kaulille, ... ), vīǝ.rǝl (Beek, ... ), vi̯o ̝ǝ.l (Kuttekoven), vi̯o.dǝl (Martenslinde, ... ), vi̯u ̞ǝl (Veulen), vi̯ø.dǝl (Grote-Spouwen, ... ), vi̯ødǝl (Riemst), vi̯ø̜.dǝl (Diets-Heur, ... ), vi̯ø̜.l (Tongeren), vi̯ø̜dǝl (Beverst, ... ), vi̯ędǝl (Beverst), vi̯ō.dǝl (Koninksem, ... ), vi̯ō.l (Berlingen, ... ), vi̯ǫ.dǝl (Grote-Spouwen, ... ), vi̯ǫ.l (Gutschoven, ... ), vi̯ǫl (Gelinden), vi̯ǭ.l (Mechelen-Bovelingen, ... ), vi̯ǭl (Mettekoven), vol (Duras, ... ), vu̯ø̄ldǝr (Moerslag), vy ̞ø.ldǝr (Kanne), vyø.dǝl (Tongeren, ... ), vyø̜.dǝl (Vroenhoven), vyǝ.rǝl (Lanklaar), vyǝl (Berverlo, ... ), vyǝrdǝl (Margraten), vyǫ.l (Groot-Gelmen), vyǫdǝl (Berg), vø ̝ǝi̯ǝl (Leopoldsburg), vørǝl (Lommel), vøę̄ ̝ǝlǝ (Banholt, ... ), vøę̄.dǝl (Lanaken), vøę̄.rǝl (Eisden), vøę̄ldǝr (Dieteren, ... ), vøę̄rdǝl (Dieteren, ... ), vøę̄rdǝr (Stein), vøę̄rǝl (Achel, ... ), vøę̄zdǝl (Peij), vøę̄zǝl (Roosteren), vø̄ ̝ǝdǝl (Heerlen, ... ), vø̄ ̝ǝl (Brustem, ... ), vø̄ ̝ǝldǝr (Klimmen, ... ), vø̄ ̝ǝrdǝl (Oirsbeek), vø̄ ̞ǝrdǝl (Noorbeek), vø̄(r)dǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vø̄(ǝ)l (Sint-Truiden), vø̄(ǝ)li (Heugem, ... ), vø̄.(r)dǝl (Lanaken), vø̄.rdǝl (Maasmechelen, ... ), vø̄.rǝl (Achel, ... ), vø̄dǝl (Kanne, ... ), vø̄i̯dǝl (Sint Pieter), vø̄ldǝr (Amstenrade, ... ), vø̄rdǝl (Amby, ... ), vø̄rdǝr (Brunssum, ... ), vø̄rǝl (Born, ... ), vø̄rǝlj (Herten), vø̄zǝl (Montfort, ... ), vø̄ǝl (Aalst, ... ), vø̄ǝrǝl (Meeswijk), vø̜.ldǝr (Boorsem), vø̜rdǝl (Born, ... ), vø̜rǝl (Dieteren, ... ), vōrǝl (Blerick), vȳ ̞adǝl (Gulpen), vȳ ̞ǝ.rdǝl (Rekem), vȳ ̞ǝldǝr (Cadier, ... ), vȳǝ(r)dǝl (Voerendaal, ... ), vȳǝ.l (Beringen  [(werd vroeger niet omgewerkt)]  ), vȳǝ.rǝl (Meeswijk), vȳǝdǝl (Bocholtz, ... ), vȳǝldǝr (Eys), vȳǝli (Eijsden, ... ), vȳǝrdǝl (Ten Esschen), vȳǝrdǝr (Ransdaal), vȳǝrǝl (Wessem), meervoud  v ̇øę̄ǝlǝs (Sint-Martens-Voeren, ... ), v ̇ȳǝli̯ǝs (s-Gravenvoeren), vīrǝls (Bree, ... ), vi̯ø̄.lǝ (Voort), vi̯ø̜.dǝlǝ (Martenslinde, ... ), vøę̄ ̝ǝdǝlǝ (Wolfhaag / Raren), vøę̄rǝls (Baexem, ... ), vøę̄rǝlǝ(n) (Eisden), vø̄ ̝ǝldǝš (Klimmen), vø̄ ̝ǝlǝs (Noorbeek), vø̄ ̞ǝrdǝls (Noorbeek), vø̄(r)dǝlǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vø̄(ǝ)lis (Heugem, ... ), vø̄dǝls (Smeermaas), vø̄i̯dǝlǝ (Sint Pieter), vø̄ldǝ(r)š (Beek, ... ), vø̄ldǝrs (Berg, ... ), vø̄rdǝlǝ (Doenrade, ... ), vø̄rǝls (Buchten, ... ), vø̄rǝlǝ(n) (Maasmechelen), vø̄ǝrǝls (Meeswijk), vȳ ̞ǝldǝrs (Cadier), vȳǝdǝlǝ (Simpelveld), vȳǝlis (Gronsveld, ... ), vȳǝliǝ (Oost-Maarland), meervoud òf variant van voordeeleind  vȳǝlǝndǝr (Ransdaal  [(mv van voordel - of mv van voordeleind]  ), voordelbed: vē.rǝlbęt (Peer), voordeleind: vi̯ō.lǝnt (Lauw), vooreind: [voor]ę ̞ndǝ (Leunen), [voor]ęŋdǝ (Velden), [voor]ę̄ ̞ndǝ (Merselo), [voor]ę̄ndǝ (Aijen, ... ), vooreind (Neerpelt), vø ̞rę̄ ̞nt (Leunen, ... ), vøręnt (Broekhuizen, ... ), vøę̄ręnt (Sevenum), vø̄renj (Helden), vø̄reŋ (Baarlo), vø̄ręnt (America, ... ), vø̄ręŋt (Velden), vø̜rēnt (Siebengewald), vø̜rę ̞nt (America, ... ), vø̜rę̄nt (Aijen, ... ), de volgende opgaven zijn meervoud - voor het eerste lid zie men hierboven  [voor]ęndǝ (America, ... ), voorhoofd: vør(h)ǫ (Meijel), vørhø̜i̯t (Baarlo, ... ), vøę̄.rhø̜i̯.t (Panningen), vøę̄rhø̜i̯t (Blerick, ... ), vøę̄rǭt (Sevenum), vø̄.rhø̜i̯t (Boukoul, ... ), vø̄r(h)ø̜i̯t (Heeze), vø̄rhø̜i̯tǝ (Hout-Blerick), vø̄rhø̜i̯ǝ (Venlo), vø̄rhø̜i̯ǝr (Boukoul, ... ), vø̜rdǝ (Siebengewald), vø̜rt (Siebengewald), vø̜rǝft (Milsbeek, ... ), vø̜rǝk (Mook), vø̜rǝt (Gennep, ... ), de volgende opgaven zijn meervoud  vø̜rtǝ (Siebengewald), voorkop: vø̄rkǫp (Baarlo, ... ), vǭrkǫp (Haelen  [(mv vǭrkø̜p)]  , ... ), voorling: vīǝ.rleŋ (As, ... ), vi̯ø̜leŋ (Eigenbilzen), vi̯ǫ.leŋ (Hoelbeek, ... ), vøę̄ ̝,ǝleŋ(k) (Gingelom), vøę̄rleŋ (Heel), vø̄ ̝(ǝ)leŋ (Vijlen, ... ), vø̄ ̞ǝleŋǝ (Gingelom), vø̄.rleŋ (Kessenich, ... ), vø̄leŋ (Kortijs, ... ), vø̄leŋk (Gingelom, ... ), vø̄rleŋ (Neeritter, ... ), vø̄rleŋs (Maaseik), vø̄ǝ.rleŋ (Lanklaar), vø̜rleŋ (Bocholt), vē ̝ǝlęŋ (Beverst), vē ̝ǝlęŋǝ (Beverst), vīǝ.leŋ (Genk, ... ), vȳ ̝ǝ.rleŋ (Elen, ... ), vȳ(ǝ)leŋ (Nieuwenhagen, ... ), vȳrleŋ (Dilsen), vȳǝleŋ (Hoensbroek, ... ), vȳǝrleŋ (Heerlen), de volgende opgaven zijn meervoud  vø̄rleŋǝ (Neeritter) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keet boede: būt (Kelmis) Keet, bijvoorbeeld op een luchtschacht. [monogr.] II-4
keet, hut hut: høt (Swalmen, ... ), keet: kiǝt (Belfeld, ... ), kī̄t (Tegelen), kēt (Griendtsveen), kleiboede: klęjbūt (Reuver), russenhut: russenhut (Ospel), schaftkeet: šafkēǝt (Swalmen), zodenkeet: zōjǝnkiǝt (Ospel) Omdat het werk in de venen seizoenarbeid is, verblijven de arbeiders uit andere streken in een keet ter overnachting. In L 244b zijn zo''n zestiental keten geweest die bewoond werden door vijftien personen per keet. Eén van de arbeidersvrouwen deed de huishouding. De keten zijn in twee helften verdeeld: de ene helft dient als eet- en schaftlokaal, de andere helft als slaapplaats. De keet moet een slecht onderkomen geweest zijn door treklucht en walm van turfvuur.' [II, 4] || Verblijf- en schuilplaats bij de kleikuil voor de kleistekers; vroeger een primitief, raamloos bouwsel van takkenbossen of plaggen. [monogr.] II-4, II-8
keetvrouw keetmeiden: keetmeiden (mv.) (Griendtsveen) Meestal de vrouw van één van de arbeiders die in een keet zorgt voor de huishouding. [II, add.] II-4
keffen bassen: basse (Schulen, ... ), bassen (Gingelom, ... ), bellen: beelen (Kanne, ... ), bēͅlə (Lanaken, ... ), billen (Herten, ... ), blaffen: blaffe (Sittard, ... ), blaffen (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), bletsen: bletche (Remersdaal, ... ), bletsje (Geleen, ... ), bletsjë (Lanklaar, ... ), blètsje (Mheer, ... ), blɛtšə (Rekem, ... ), eigen spellingsysteem  blëtsje (Schinnen, ... ), klein hondje  blɛtšə (Beek, ... ), WBD/WLD  blètsjə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), blètsjən (Urmond, ... ), djeffen: djeͅ:ffen (Oostham, ... ), junksteren: junksteren (Heusden, ... ), kaffen: kaffen (Haler, ... ), kaffə (Lummen, ... ), Endepols  kagge (Maastricht, ... ), ideosyncr.  káffe (Neer, ... ), keffen: keffe (Amby, ... ), keffen (As, ... ), keffə (Maastricht, ... ), kefə (Kermt, ... ), kēͅfə (Zonhoven, ... ), keͅffə (Genk, ... ), keͅfə (Beverst, ... ), keͅfən (Hamont, ... ), käfən (Molenbeersel, ... ), kèfen (Bree, ... ), kèffe (Pey, ... ), kèffə (Epen, ... ), kêffe (Bilzen, ... ), kɛfə (\'s-Herenelderen, ... ), kɛfən (Eisden, ... ), \'keffe - kefde - gekef\'  keffe (Maastricht, ... ), \'oude\' spelling  keffe (Meijel, ... ), Bree Wb.  keffe (Bree, ... ), cassettebandje  keffen (Meijel, ... ), eigen spellingsysteem  keffe (Ell, ... ), Endepols  keffe (Heer, ... ), Gronsveld Wb  keffe (Gronsveld, ... ), ideosyncr.  keffe (Maastricht, ... ), keffen (Doenrade, ... ), IPA  kɛfə (Kwaadmechelen, ... ), Veldeke  keffe (Haelen, ... ), kéffe (Echt / Gebroek, ... ), Veldeke 1979 nr. 1  keffen (Venray, ... ), Veldeke (aangepast)  keffe (Tienray, ... ), WBD  keffə (Meijel, ... ), WBD/WLD  keffe (As, ... ), keffen (Ophoven, ... ), keffə (Beesel, ... ), kèffe (Lutterade, ... ), kèffə (Heerlen, ... ), WLD  kéffe (Itteren, ... ), ± WLD  keffə (Wijnandsrade, ... ), kefferen: keffere (Gulpen, ... ), ideosyncr.  keffere (Kerkrade, ... ), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  keffere (Gulpen, ... ), scheffen: WBD/WLD  sjeffə (Kapel in \'t Zand, ... ), tjoegen: tjoegen (Heusden, ... ) blaffen, keffen || Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] || keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)], [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
kegel boer?: Sub boer: Heë wurpt dr linke - (bij het kegelen).  boer (Kerkrade), kegel: kaegel (Landen, ... ), keegel (Aubel, ... ), kegel (Baelen, ... ), keig`l (Bocholt, ... ), keigel (As, ... ), keigel, kegel (Posterholt), kejel (Kerkrade), keügel (Val-Meer), kēyel (Montzen), kuigel (Tongeren), kègel (Loksbergen, ... ), kèigel (Gronsveld, ... ), kèègel (Gennep), kêgel (Beringen, ... ), kɛigəl (Meeuwen), De -e opzètte, umgoje; mèt -e speule.  keigel (Maastricht), De kaegels opzitte.  kaegel (Roermond), De kegels omsmijten bij de bal.  kèigəl (Niel-bij-St.-Truiden), De kegels opzetten.  kēgəl (Hamont), De middenste van de kegelen wordt koning geheten.  kè.igəl (Meeswijk), Hij wierp zes kegels omver.  kegəl (Lommel), I (Gr. Wl.), II, III.  kùygël (Tongeren), NB keegelopzètter: kegelopzetter, kegeljongen.  keegel (Eksel), Nicht in der Bed. geometrischer Körper: s. koon.  kī:jəl (Gemmenich), Reg. ww. keigele en samenst. keigelbaan.  keigel (Bree), Ss.: jonger -klup (-club -ópzètter.  kee.gel (Zolder), Wille ve e pötsje keigele: Gaan wij wat kegelen?  keigel (Kortessem), Zo ook kegelen, kegelbaan.  kɛ̄gəl (Zonhoven) 1. Kegel. || [I.] Kegel. || [Kegel?] || [Sport en spel volwassenen - kegelen]: Kegel. || Er zijn negen kegels. [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Keejel: Kegel. || Kegel (van kegelspel). || Kegel. [Willems (1885)] || Kegel: [Kegel]. || Kegel: figuur van het kegelspel. || Kegel: Hout van kegelspel. || Kegel: kegel. III-3-2