e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karvol karvol: kɛrvol (Ospel) Een hoeveelheid baggerturf. [I, 114] II-4
karweien aan de gemeente werken: aan de gemeintsj wurken (Bocholt), bidweg: [bidweg?]  bieetweeg (Bilzen), bobben?: voor niets werken  bobben (Millen), bottelen: böttele (Lutterade, ... ), botten: bo.tə (Eys), botte (Klimmen, ... ), botten (Geleen, ... ), bottə (Doenrade, ... ), bóttə (Epen), corvee (<fr.): korvē (Beverst), ne kervee (Jeuk), corvee (<fr.) doen: korve[i} doen (Diepenbeek), corveen: korveeën (Voort), korveien (Herstappe), corveewerk (<fr.): korveewerk (Nieuwerkerken), dienen: deene (Ittervoort, ... ), deenen veur de gemeintj (Bocholt), deenen vieer de gemijndj (Neeroeteren), deenne (Vlodrop), dene (Maasbree, ... ), diēne (Tienray), straote deenen (Molenbeersel), dienen  deenen (Opitter), gemeentesdienst doen: gemijnsdeenst doon (Neeroeteren), gemeentewerk (zn.): gemèntewerk (Hechtel), goede ziel: goei ziel (Jeuk), gratis werken: werke gratis (Tongeren), hand- en spandienst: hand en span deens (Venlo), hand- en spandeenst (Ell), handj en span deins (Sittard), handj-span deenste (Neer), karweien: karweie (Maasbree, ... ), karweien (Hoensbroek, ... ), karweij (Maastricht), karweije (Merkelbeek, ... ), karweje (Mettekoven, ... ), karwēj (Herk-de-Stad), karwij (Lommel), karwé[e} (Wellen), kerwee (Rijkhoven, ... ), kerweeë veur de gemente (Riksingen), kerweeën (Groot-Gelmen), kerwei (Neer), kerweie (Blerick, ... ), kerweien (Linkhout, ... ), kerwejĕ (Zutendaal), kerwijen (Genk), kòrwajén (Montzen), kərveͅiə (Borgloon), kərwei[j} (Gutshoven), kərweijə (Tongeren), kərwej (Eigenbilzen), kərweje (As), kərwééjə (Meijel), karweieren: zijn belastingen door werk vervangen  kòrwajēre (Montzen), op de gemeente werken: op de gemeintj wèrken (Bocholt), werke op de gemeente (Hoepertingen), op de weg werken: op de weeg werken (Hechtel), pijpjesmannen: pepkesmannen (Kwaadmechelen), pikkeneren: (bestond tot 1955!).  pikkeniere (Venray), vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 222): pikkeniere, werken voor de gemeente als belasting in natura.  piekeniere (Oirlo), pikkeniere (Venray), polderboeren: waarschijnlijk  polderboeren (Tongeren), pro deo werken: werke prodeo (Tongeren), schansen: ⁄t sjanse (Herten (bij Roermond)), schuren?: Note v.d. invuller:  sjoore (Meijel), spandienst: sjpandeens (Roermond), sjpandeenst (Maasniel), straatgeld betalen: strō[i}tgeld betōͅ[i}len (Diepenbeek), straatpoetsen: stroat poetsen (Bilzen), straatwerk (zn.): strōtweͅrk (Beverlo), straatwerken: straatwerken (Lummen), straotwerken (Schulen), stratenwerken (Kuringen), stroatwerken (Paal), strootwerke (Spalbeek), strootwerken (Beverlo), stroͅutwərkən (Zolder), stratenwerk (zn.): straotenwerk (Kaulille), stratenwerken: strotewerke (Spalbeek), stroëtewerke (Beringen), struate wereken (Zolder), ter ere gods: ter ere Gods (Melick), vegen: végen (Bilzen), véége (Nieuwstadt), voor de armen werken: vør dən ärmə weͅrk[ə}n (Diepenbeek), voor de gemeente varen: vur de gemènt vaoren (Hamont), voor de gemeente werken: vier de gemeint werke (Gruitrode), voor de gemeintsj wøurken (Bocholt), vør də gəmänt wärkən (Hamont), voor de keizer werken: voor de keizer wøurken (Bocholt), voor de rol werken: ???  werke vohr de rol (Montenaken), vrijwilliger: vrijwilliger (Eys), wegen: gōn wēͅgə (Lanaken), veur niks waigə (Eisden), weigén (Vucht), wēͅgə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), wyge (Lanaken), wège (Meerlo), wègen (Bocholt, ... ), wègən (Leut), bestaat nog  weègen (Opoeteren), wegenistaken (zn. mv.): wegenistakə (Tessenderlo), wegenwerken: wiex wərəkə (Zonhoven), wíeg wur[e}ken (Zonhoven) karweien [ZND m] || onbetaalde arbeid verrichten aan de openbare wegen (karweien, botten) [N 90 (1982)] || onbetaalde arbeid verrichten aan openbare wegen [ZND 36 (1941)] III-3-1
karwip domme kracht: domǝ krax (Reuver), do̜me kraxt (Rothem), domper: dompǝr (Reuver), dōmpǝr (Munstergeleen), hefblok: hɛf˱blǫk (Klimmen), hefknecht: hø̜fkne̜xt (Maaseik), hefschei: he̜fšęj (Opglabbeek), hɛ̄fsxęj (Bocholt), karkrik: [kar]krek (Kermt), karlicht: karlext (Heijen), karmik: [kar]mek (Eisden), karwinde: karweŋ (Schimmert), karwip: [kar]wep (Achel, ... ), [kar]we̜p (Lommel), [kar]wip (Eygelshoven, ... ), [kar]wøp (Houthalen, ... ), knecht: knɛx (Geulle, ... ), knɛxt (Bocholt, ... ), krik: krek (As, ... ), kre̜k (Genk), luie knecht: le̜jǝ knɛxt (Tongerlo), lyjǝ knɛx (Neerharen), løje knɛxt (Ell, ... ), løjǝ knɛx (Echt), løjǝ knɛ̄xt (Meerlo, ... ), løǝ kne̜xt (Kinrooi), lø̜je knɛxt (Haelen, ... ), lø̜je knɛ̄xt (Helden, ... ), lø̜jǝ knɛx (Montfort, ... ), lø̜̄jǝ knɛx (Maaseik), lē̜jǝ kne̜xt (Waterloos), luierik: løjǝrek (Vlodrop), mik: mek (Siebengewald), tweede hand: twēdjǝ hantj (Grathem), vuilik: vūlek (Haelen), winde: wenj (Swalmen), went (Venlo), weŋ (Heerlen, ... ), wip: wep (Beverst, ... ), we̜p (Eupen, ... ), wip (Bilzen, ... ), wøp (Houthalen, ... ), wipper: wepǝr (Blerick) Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.] II-11
karzetter karzetter: karzetter (Sevenum), karzetǝr (Meijel), riek: rēk (Meterik) Platte riek met scherpe tanden van ongeveer 25 cm lengte waarmee men de turf bij het hoog graven vastprikt en hem vervolgens op een kruiwagen legt. [II, 60b] II-4
kassier betaalmeester: bǝtā.lmē.stǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bǝtālmēstǝr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bǝtālmęjstǝr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), geldkerel: gęltkę.al (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]), kassier: kasiǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]), kasēr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Emma]  [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]), kasīr (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Julia]), kassierer: kasiǝrǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), kasīǝrǝr (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), loonbeambte: luǝnbǝamptǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), loonsuitbetaler: lōnsūtbǝtālǝr (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Domaniale]), loonuitgever: luǝnūtgēǝvǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), payeur: pajø̄r (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), pęjø̄r (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), quinzainebediende: kǝzęmbǝdindǝ (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Ambtenaar die het loon uitbetaalde. Volgens de informant van Q 15 waren drie à vier beambten van de loonadministratie bezig de mijnwerkers in groepen uit te betalen. [N 95, 981] II-5
kast kast: kaas (Noorbeek, ... ), kaast (Meijel, ... ), kaos (Helden/Everlo), kas (\'s-Herenelderen, ... ), kas(t) (Schinveld), kast (\'s-Gravenvoeren, ... ), kaš (Eijsden), kaəs (Hoepertingen, ... ), kās (Arcen, ... ), kāst (Afferden, ... ), kāz (Horst), kāəs (Voort, ... ), ka͂s (Wellen, ... ), keͅi̯s (Zonhoven, ... ), kis (Noorbeek), kōͅst (Helden/Everlo, ... ), kást (As), káást (Middelaar), kâes (Arcen), \'ne Mechelse kas \'ne kas van \'n hoes hae zit in de kas  kas (Roermond), Enne kâs van \'n huus Nó de kermes ligge de muËs doeëd vur de kâs: gezegde, nadat men grote uitgaven heeft gedaan t.b.v. een feestelijke gebeurtenis Hij/Zij druËgt \'t kaesje òp de rug en schiet onder de kâs: Degenererende opmerking over een persoon met een bochel  kâs(t) (Castenray, ... ), jonger syn. voor sjôop  kas (Tongeren), Lèk ¯t in de kas Dao kin die groete kas neet staon ¯n Aajdhollanse kas  kas (Maastricht), sjieker dan sjaop  kas (Bilzen), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  kas (Beverlo), Verklw. keske  kas (Hasselt), Verklw. keske/ kesje  kas (Venlo), kist: verklw. kesjke  kes (Sittard), meubelstuk: mø&#x0304bəlstøͅk (Maastricht), schap: sjôop (Tongeren), skōͅp (Heers, ... ), sxap (Heusden, ... ), sxaəp (Kermt, ... ), sxāp (Zolder, ... ), sxoəp (Gutshoven, ... ), sxōͅp (Kuringen, ... ), sxōͅu̯p (Hoepertingen, ... ), sxōͅəp (Gutshoven, ... ), sxoͅp (Gelinden, ... ), šā.f (Bleijerheide, ... ), šā.p (Bree, ... ), šāf (Eupen, ... ), šāp (Banholt, ... ), ša͂p (Henis, ... ), šōͅp (Bilzen, ... ), šōͅəp (Bilzen, ... ), šoͅu̯əp (Koninksem, ... ), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  schap (Beverlo), schrank (d.): schrank (Valkenburg), šraŋk (Bleijerheide, ... ), žrank (Vaals), Eechesjrank  sjrank (Kerkrade), schrijne: šrīnə (Eupen) kast [DC 39 (1965)], [N 56 (1973)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || kast, meubel || Leg die broden op de kast [ZND 05 (1924)] || losse of vaste getimmerde bewaarplaats || schrijn, kast [ZND m] || staand meubel III-2-1
kast voor liturgische gewaden aanrecht: aanrecht (Baarlo), credens (<it.): credens (Guttecoven), kredens (Geulle, ... ), credenstafel: credenstaofel (Heel), garderobe (fr.): gerdraup (Jeuk), gewadenkast: gewadekas (Stokkem), hangkast: hangkast (Hasselt), hangschappen: sjèùper is het meervoud van sjaop (schap)  de hánksjèùper (Tongeren), hoge kast: hoog kast (Meijel), kast: de kas (Mechelen-aan-de-Maas), de kas, kes (Schinnen), kaas (Epen), kas (Blerick, ... ), kast (Guttecoven, ... ), kasten (Eigenbilzen), kes (Echt/Gebroek, ... ), keͅs (Kessel), #NAME?  kes (Urmond), kast voor de miskleren: de kas veur de meskleijer (Roermond), de kas veur de miskleier (Tegelen), kas veer de mesklieer (Peer), kast vur de misklier (Sevenum), kast waar de kleren worden bewaard: kes woee de kleier waerde bewaard (Baarlo), kazuifelkast: de kazuifelkast (Eisden), kasuifelkaste (Venray), kazuifelkast (Eisden, ... ), kesuifekas (Vlodrop), kesuifelkas (Beek), kazuifelschuif: kasuifelschoaf (Sint-Truiden, ... ), kerkcommode (<fr.): kerrikkommood (Bocholt), kerkkast: kirkkest (Ophoven), kerkklerenkast: kerkkleierkast (Tegelen), klerenkast: kleijerkas (Maasbree), kleijerkast (Geistingen), kleërkast (Klimmen), kli-jjerkas (Waubach), klijəerkas (Tessenderlo), klèer-kas (Hoeselt), kléer-kas (Hoeselt), klerenschap: kliejerschap (Loksbergen), laden (mv.): laaije (Sevenum), ladenkast: loije kas (Eksel), ligkast: lèkkas (Maastricht), linnenkast: linnekast (Eys), misgewadenkast: de mesgewaodekas (Eigenbilzen), misklerenkast: meskleijerkas (Doenrade), meskleijerkast (Heel), misklieerkas (Venlo), méskléjerkas (Noorbeek), mêskleijerkas, kes (Geleen), misklerenschap: mèskleersjōāp (Hoeselt), opbergkast: opbergkaste (Posterholt), paramentenkast: de paramente-kas (Nieuwenhagen), de paramentekas (Hoensbroek), paramente-kaste (Gulpen), paramentekas (Klimmen), paramentekast (Eys, ... ), paramentenkas (Kesseleik), paramintekas (Maastricht), paramintekaste (Maastricht), parementekast (Ell), sacristiebank: sacristiebank (Montfort), sacristiecommode (<fr.): sakristiekommoot (Valkenburg), sacristiekast: sacreschtiekês (Schimmert), sacrestiekaast (Siebengewald), sacristiekast (Montfort), sakrestijkas (Achel), sakristeikas (Eksel), sakristi-jkast (Weert), sakristiekas (Valkenburg), schap: et sāf (Montzen), schappen (mv.): sjèùper is het meervoud van sjaop (schap)  de sjèùper (Tongeren) De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)] III-3-3
kastanjeblad kastanjeblader: kastanjeblaar mv (Wijlre) kastanjeblad III-4-3
kastanjedop doof: daûf (Tungelroy) leeg ve dop, kastanje, enz. III-4-3
kastdeksel dak: dāk (Herkenbosch, ... ), dǭk (Millen), dek: dęk (Venray), dekplankje: dękplɛŋkskǝ (Herten), deksel: deksel (Achel, ... ), dēksǝl (Noorbeek, ... ), dęksǝl (Beek, ... ), dɛksǝl (Alken, ... ), scheel: scheel (Tessenderlo), sxięl (Houthalen), sxēl (Kerkhoven) Een dekplank of dak op de kast die de bovenste kamer moet afdekken. Een dergelijk dak beschut bijen, broed en voorraad voor regen en wind. De plank heeft de oppervlakte van de broedkamer. Ze moet bijenruimte boven de ramen laten. Een combinatie van dekplank en bijenuitlaat is mogelijk maar dan moet het gat voor de uitlaat niet in het midden maar zo dicht mogelijk bij een der ramen zitten. [N 63, 10j; N 63, 10k; Ge 37, 25] II-6