e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolenval kolenbrok: koǝlǝbrox (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Waterschei]), kolenval: koalǝval (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]), kolenval (Kerkrade  [(Wilhelmina)]  , ... [Maurits]  [Wilhelmina]), koǝlǝva.l (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zwartberg, Waterschei]  [Domaniale]  [Julia]), kūlǝval (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Domaniale]), kǭlǝval (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), koolval: koalvāl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]), koǝlval (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma]), kǫǝlval (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), kǭlval (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Af- of instorting van kolen. Het gevaar van kolenval is in elke koollaag aanwezig maar het treedt meer op de voorgrond bij dikke lagen en bij goed gelaagde kolen. Door directe kolenval kwamen vaker ongevallen voor. [N 95, 888] II-5
kolenverkoop aan particulieren kleinverkoop: kleŋvǝrkōf (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Oranje-Nassau II, Willem-Sophia] [Domaniale]), kolenpark: kolenpark (Eisden  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kolenverkoop: koalǝvǝrkōp (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]  ), scheplok: šø̜plǭx (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]) De plaats waar men kolen kon kopen, wanneer men ze per kar zelf op de mijn ging halen. Het woordtype "kleinverkoop" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn gebruikt voor de plaats waar de mijnwerkers hun deputaatkolen konden gaan ophalen. Het "scheplok" was in feite de kuil waarin deze kolen gestort werden en bij uitbreiding ook de benaming voor de kolenverkoop zelf. [monogr.; div.; N 95, 32] II-5
kolenvoorraad kolenberg: kōlǝbɛrš (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), kolendeputaat: koalǝdepytāt (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kolenhoop: koǝlǝhōf (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kolenopslag: koalǝopšlāx (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Maurits]), kolenopslag (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), koǝlǝopšlāx (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Maurits]  [Julia]), kǭlǝnopšlāx (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), kǭlǝopšlāx (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), kǭǝlǝopšlāx (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Domaniale]), kolenstock: kolenstock (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]), koolstock: kōlstǫk (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Winterslag, Waterschei]), opslag: opšlāx (Buchten  [(Maurits)]   [Domaniale]), stock: stǫk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Zwartberg, Eisden]  [Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Zwartberg]), štǫk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Zwartberg, Waterschei]) Voorraad kolen die een mijn opslaat wanneer de produktie hoger is dan de verkoop. [N 95, 33; Vwo 749] II-5
kolenzeef kolenzeef: koalezeef (Heerlen) zeef [SGV (1914)] III-2-1
kolgans gans: gaas (Hees), gaws (Houthem, ... ), gās (Tongeren), gōsj (Schaesberg), gòws (Brunssum), gant: gaantj (Weert), genk: genk (Blerick), kolgans: kol-gaais (Maastricht), kolgans (Lommel), kolgaos (Gulpen, ... ), kolgaus (Schimmert), koͅlgans (Kaulille, ... ), koͅlgās (Hasselt), vdBerg; omgesp.  kolgās (Sint-Truiden, ... ), kulletjesgans: kuullekesgaans (Gennep), wilde gans: wildzje gaos (Weert), wilj gòò:s (Panningen), wul gaas (Eigenbilzen), alle soorten worden (wilde) ganzen genoemd  wilde gans (Venray), doorgaans Frings, soms eigen spelling  weldə gāns (Kwaadmechelen) gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] || kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)] III-4-1
kolk diepte: dē.ptǝ (Lanaken), kolf: kǫlǝf (Sluizen), kolk: kolǝk (Alt-Hoeselt, ... ), kø̜j.k (Neeroeteren, ... ), kǫlǝk (Aldeneik, ... ), kǫw.k (Ittervoort, ... ), kǭ.lǝk (Maastricht), konkel: køŋkǝl (Rutten), kø̄.ŋkǝl (Kanne, ... ) De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81] II-3
kollergang drijfwerk: drī.fwɛ.r(ǝ)k (As), koller: kǫlǝr (Maaseik) Maalwerktuig voor zaad, bestaande uit twee verticaal geplaatste, ronde kantstenen of lopers die rondwentelen op een horizontale plaat, het doodsbed. De lopers draaien om een steenas die gestoken is in de steenspil (vgl. het staakijzer in de graanmolen). Ze wentelen ten gevolge van hun gewicht en van de wrijving van hun cilindrisch oppervlak tegen de ligger. Zie ook afb. 92. [Jan 275] || Toestel waarbij twee verticaal aan een koningsas bevestigde maalstenen over een cirkelvormige, geperforeerde bodem lopen. De klei wordt door het gewicht van de draaiende stenen fijn gemaakt en door de gaatjes van de bodem geperst. De kollergang is tegelijk maal- en mengmachine en uitstekend geschikt voor de bewerking van klompige, harde, vette klei - Geuskens, pag. 79. Zie ook het lemma ɛkollergangɛ in wld II.3, pag. 165. De koller uit L 372 bevatte walsen (wā.ls\) en een zeef (zi\f).' [monogr.] II-3, II-8
kolomboormachine boorzuil: bōǝrzǫjl (Spekholzerheide), klotsboormachine: klǫts˱bǭrmašin (Wijnandsrade), kolomboor: kolǫmbōr (Helden, ... ), kolǫmbǭr (Montfort), kǫlǫnbuǝr (Bilzen), kolomboormachine: klǫmbǭrmǝšīn (Heijen, ... ), kolǫmbōrmašiŋ (Heerlen, ... ), kolǫmbōrmašīn (Oostrum), kolǫmbōrmǝšin (Neeritter  [(met beweegbare tafel)]  ), kolǫmbǭrmašiŋ (Simpelveld), kolǫmbǭrmǝš ̇in (Herten), kolǫmbǭrmǝšin (Klimmen, ... ), kolǫmbǭrmǝšīǝn (Ten Esschen), kōlǫmbōrmǝšin (Middelaar), kǝlǫmbōrmǝšin (Rothem), kǝlǫmbō̜rmǝšin (Maastricht), kǫlǫmbuǝrmǝšīn (Bilzen), kǫlǫmbōrmǝšin (Diepenbeek), kǫlǫmbōrmǝšīn (Ophoven), kǫlǫmbǫwrmǝšen (Bevingen), kǫlǫmbǭrmaš ̇in (Zutendaal), kǫlǫnbawrmašen (Loksbergen), kǫlǫnbǭrmǝšin (Eigenbilzen) Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123] II-11
kolonel hoge overste: heuge euverste (Groot-Gelmen), kolonel: een kolenel (Horpmaal), een kolonel (Diepenbeek), eene kolonel (Ellikom, ... ), ehne kolonel (Montenaken), eine ko-loo-nel (Neeroeteren), eine kolonel (Bocholt, ... ), eine kōlōnél (Vucht), ejnə koləneͅl (Opglabbeek), ejnə koͅlonəl (Neerglabbeek), ene kolenel (Mechelen-aan-de-Maas), ene kolonel (Hamont, ... ), enne kolenel (Neeroeteren), enne kollonel (Tongeren), enne kollonnel (Tongeren), enne kólenɛl (Broekom), enə kolənɛl (Gutshoven), iene kolenel (Hoepertingen), iene kolonel (Achel), ijne kollenel (Neeroeteren), ine kollenel (Schulen), inne kollonel (Ulbeek), inne kolonel (Hoepertingen, ... ), inne kôlonnèl (Diepenbeek), kolemnel (Meeuwen), kolenel (Bilzen, ... ), kolenél (Zutendaal), kollenel (Beverst, ... ), kollonel (Landen, ... ), kollonell (Jeuk), kolnel (Hechtel, ... ), kolonel (Attenhoven, ... ), kolonəl (Bree), kolonɛl (Borgloon, ... ), kolənel (Alken), kol⁄nel (Tessenderlo), kŏlŏnel (Zichen-Zussen-Bolder), koͅllənäl (Stokkem), koͅloͅneͅl (Mettekoven), kòlònɛl (Sint-Truiden), kôlonel (Lanklaar), kəlonel (Sint-Truiden), n ⁄kolonel (Kwaadmechelen), ne koelenel (Tessenderlo), ne kolenel (Bilzen, ... ), ne kollenel (Lommel, ... ), ne kolonel (Achel, ... ), ne kolonél (Kortessem, ... ), ne kooloonel (Lommel), nə kolonɛl (Heers), nə kolənəl (Zolder), nə koͅlonel (Sint-Truiden), nə koͅloneͅl (Sint-Truiden), nə koͅlənel (Houthalen), nə koͅləneͅl (Beverlo), nə kòlo.nɛl (Tessenderlo), nɛ koolɛnel (Lommel), ənə kolonel (Lanaken, ... ), ənə koləneͅl (Hamont), ənə koͅlənel (Sint-Truiden), ənə koͅləneͅl (Leut), ⁄n kollonel (Beverlo, ... ), ⁄n kollónel (Vlijtingen), ⁄n kolonel (Landen, ... ), ⁄n kolonelle (Stokrooie), ⁄n koͅloͅneͅl (Rutten), ⁄n ko⁄lənɛl (Bilzen), ⁄ne kolonél (Tongeren), accent op kol  é nə kollənel (Eisden), als het moet  kolonel (Meeuwen), doffe korte o  ne kolenel (Tessenderlo), e als in hel  kolənel (Eigenbilzen), e van Fr mais  ene kolonel (Waasmont), eerste e als de  ne kollenel (Beringen), eerste e van kolenel dof  iene kolenel (Hasselt), heel zuiver  inne kolonel (Nieuwerkerken), o uitspreken als o  kolenel (Lommel), twee os ietwat lang  ne kolonnel (Hamont), koronel: kernel (Opoeteren, ... ), korenel (Heers), kornel (Linkhout), kornél (Genk), korronel (Zonhoven), koͅrnel (Diepenbeek), koͅrneͅl (Zonhoven), kərneͅl (Herk-de-Stad), kərnäl (Diepenbeek), vroeger  kornel (Zichen-Zussen-Bolder) Kolonel. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kolven afstropen afbladeren: āf˱blāi̯ǝ (Boekend), āf˱blārǝ (Tegelen), āf˱blāǝ (Helden), afdoen: af˱du (Meijel), af˱dun (Middelaar, ... ), āf˱dun (Schimmert), āf˱duǝ (Hoensbroek, ... ), āf˱dōn (Haelen, ... ), āf˱dǭǝn (Lummen), ǭf˱dun (Riksingen), afkolven: āfkǫlǝvǝ (Herten, ... ), afplukken: āfplø̜kǝ (Obbicht, ... ), afschillen: āfšɛlǝ (Ell), afstropen: āfštrø̜i̯pǝ (Einighausen, ... ), aftrekken: aftrekken (Schinveld), bladeren: blāi̯ǝ (Ospel), blārǝ (Munstergeleen), dorsen: dasǝ (Mal), djāsǝ (Veldwezelt), kerven: kerven (Ulestraten), kieveren: kēvǝrǝ (Herten), kīvǝrǝ (Jabeek, ... ), kolven: kolven (Baarlo, ... ), kuisen: kø̜̄sǝ (Beringen), ontbolsteren: ontbolsteren (Gruitrode), ontvellen: ontvellen (Thorn), pellen: pǭlǝ (Sint Pieter), pɛlǝ (Haelen, ... ), plukken: pløkǝ (Herten, ... ), repen: repen (Diepenbeek), schillen: sxɛlǝ (Ottersum, ... ), šɛlǝ (Klimmen, ... ), schoon maken: schoon maken (Herten, ... ), sxoǝn mākǝ (Blerick, ... ), slonsteren: slǫnstrǝ (Beverst), stropen: strø̄pǝ (Leunen, ... ), štrø̜i̯pǝ (Buchten, ... ), zuiver maken: zyvǝr makǝ (Borgharen, ... ) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4