e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koffiepot cafè-grèle: kafiəjryl (Bleijerheide, ... ), cafè-meut: kafimøͅu̯t (Eupen), kafəmø͂ͅt (Montzen), cafè-moor: kafēmōər (Wellen), man.  kāfimūr (Boekt/Heikant), cafè-pot: kafepot (Tongeren), kafepoͅ.t (Tongeren), kafepoͅt (Tongeren), kafēpot (Zelem), kafēpoͅt (Hoeselt, ... ), kaffepot (Eygelshoven, ... ), kaffiepot (Eygelshoven, ... ), kaffieëpot (Bleijerheide), kafipoͅt (Beringen, ... ), kafiəpoͅt (Bleijerheide, ... ), kafəpot (Gelinden, ... ), kafəpoͅt (Ketsingen, ... ), kāfepoͅt (Wintershoven), ka͂fipoͅt (Kermt), m.  kafēpoͅt (Hoeselt), kafipot (Sint-Truiden), kafəpoͅt (Hasselt, ... ), kafɛi̯poͅt (Borgloon), kāfipot (Zolder), kāfipoͅt (Diepenbeek), m. meervoud  kafəpøͅt (Opheers), m. mv. kÅf@p£t\\  kāfeͅi̯poͅt (Halen), m. mv. p#t\\  kafeͅĭpoͅt (Halen), m. mv. ~p€t  kafipoͅt (Hasselt), man.  kāfipōͅt (Boekt/Heikant), man. mv. kaf\\p\\t  kafəpoͅt (Borgloon), man. mv. ~p\\t  kafəpoͅt (Wellen), mv. ~p@t  kafipoͅt (Hasselt), om koffie in te schenken  kafeͅi̯poͅt (Halen), Verklw. kaffepötje  kaffepot (Heerlen), cafès-pot: kafeͅspoͅt (Teuven), kaffeespòt (Mechelen), kaffespot (Heerlen), familiepot: fameͅljəpoͅt (Eupen), koffiekan: koffie-kan (Oirlo), koffiekan (Baarlo, ... ), kofikan (Kaulille, ... ), koofe kan (Vlodrop), kooffiekan (Boekend, ... ), kōffiekan (Neer), kŏffiekan (Nunhem), koͅfikan (Bocholt, ... ), kòffiekan (Tegelen), kóffiekan (Horn), kôffiekan (Tegelen, ... ), zie 10  koͅfikan (Bree), koffieketel: de oudste vorm is de koperen \"kooffieketel\"met hengsel. zie: aardappeleters van Van Gogh  kooffieketel (Panningen), koffiemoor: kafiemou(w)ər (Gutshoven), boven de a hoort nog een ?.  koffiemŏĕar (Heythuysen), m.  koͅfimyr (Opglabbeek), koffiepot: koff(i)pot (Klimmen), koffe-pot (Hoensbroek), koffeepot (Heerlerheide), koffepot (Heerlen, ... ), koffie-pot (Oirlo), koffiejpot (Kinrooi), koffiepot (Amstenrade, ... ), koffiepŏt (Sint-Pieter), kofipoͅt (Panningen, ... ), kofəpoͅt (Zussen), kōfĭĕpòt (Echt/Gebroek), ko̝fipoͅt (Overpelt), ko͂ffiepot (Melick), koͅfipoͅt (Achel, ... ), koͅfīpoͅt (Rotem), koͅfəpoͅt (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), kòffiepot (Tegelen), kóffiepot (Horn, ... ), kóffiepòt (Maasniel), kôffie-pot (Tegelen), in samenstellingen hoort men nog meer koffe dan koffiee  koffepot (Oirsbeek), koffiëepot (Oirsbeek), letterlijk overgenomen  ko:ffiepot (Roosteren), m.  koͅfəpoͅt (Mechelen-aan-de-Maas), o in eerste lettergreep doffe klank  koffiepot (Herten (bij Roermond)), o is dof  koffiepot (Maasbracht), vroeger ook  kòffiepot (Tegelen), koffiepotje: koffieputje (Meijel), koffiespot: koffes-pot (Klimmen), koffespot (Heerlen, ... ), koffie(s)pot (Oost-Maarland), koffiespot (Schimmert), koffie⁄s pot (Schimmert), groeête koffespot  koffespot (Heerlen), koffietuit: koffietuit (Roermond), koͅfitø͂ͅt (Castenray, ... ), lempes: grote koffiepot  lempes (Grathem), loeks: wel  loekjs (Swalmen), moor: moar (Grathem), moor (Buchten), pot: pot (Sittard), pŏt (Meijel), trekpot: (voor koffie) \"e\"als in franse père  trekpot (Leuken), voor koffie  trekpot (Amstenrade), voor koffie of thee  trèkpot (Limbricht), voor koffie te trekken hier gebruikt men het woord pot bijna niet , bijvoorbeel geen braodpot maar broadketel of pan  trékpot (Thorn), tuit: tuit (Rothem), tuitelaar: teuteleer (Rothem), verneukertje: verneúkerke (Geleen) grote koffiekan, koffiepot || kan met steel, van boven smal toelopend, gebruikt om koffie te zetten [N 20 (zj)] || klein potje waarin 1 à 2 zeer sterke koffie gezet werd || koffiekan [ZND m] || koffiepot [ZND m] || luik, in de betekenis van grote koffiepot; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || oude koffiepot || pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koffievos, brandvos (een) bruine: brunǝ (Maasmechelen), (een) gebrande: gǝbrandǝ (Opglabbeek), brandvoes: brantjvus (Maxet, ... ), brantvus (Eigenbilzen, ... ), brant˲vus (Meeswijk), brant˲vuš (Bilzen), brant˲vū.s (Genk), braŋkvus (Baarlo, ... ), brānt˲vus (America, ... ), brandvos: brantjvǫs (Nederweert, ... ), brantvǫs (Haelen, ... ), brāntvǫs (Venray), bruin: brun (Blerick), bruine voes: brunǝ vus (Montfort), bruinvoes: brunvus (Hees, ... ), donkelbruin: doŋkǝlbrūn (Neerharen), duŋkǝlbrūn (Neeroeteren), donkele voes: donkele voes (Venlo), doŋkǝlǝ vus (Bleijerheide), duŋkǝlǝ vuš (Niel-Bij-Sint-Truiden), dǭu̯nkǝlǝ vuš (Opheers), donkere voes: dōŋkǝrǝ vus (Tegelen), donkere vos: duŋkǝrǝ vǫs (Tessenderlo), duistere fuchs (du.): dȳstǝrǝ fuks (Ottersum), gebernde voes: gǝbi̯andǝ vus (Diepenbeek), gǝbi̯andǝ vuš (Opheers), goudvos: goudvos (Klimmen  [(licht geel)]  ), kaffeevoes: kafevus (Tongeren), kastanjelevos: kastaŋǝlǝvus (Moresnet), koffievoes: kofivus (Swalmen), kǫfivus (Baexem, ... ), kǫfivūǝs (Neer), koffievos: kfivǫs (Leopoldsburg), kǫfīvǫs (Berverlo), zwartvoes: šwartvus (Valkenburg) Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j] I-9
koffiezeef kaffiezijtje: kaffeezeike (Mechelen) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koffiezeef, koffiefilter cafè-bourse: Verklw. börsjke  kaa.fiebórsj (Zonhoven), cafè-zakje: kafiezɛgskə (Gutshoven), cafè-zeef: kafēzi̯eͅf (Hoeselt), kafəzɛif (Borgloon), kāfəzɛi̯f (Wellen), cafè-zeefje: kafezieͅfkə (Tongeren), kaffieë-zīēfsje (Bleijerheide), o.  kafəzɛ̄xskə (Hasselt), cafè-zift: kafežef (Tongeren), kāfəzeft (Lummen), ps. boven Å hoort nog een ~, combinatieletter niet omgespeld/ te maken  ka͂fizeft (Kermt), cafè-ziftje: kafeͅi̯zeͅfkə (Halen), kafeͅzeͅfkə (Teuven), cafè-zij: kaffiezéëj (Mechelen), filter: feltər (Kanne), koffiezeef: koffezeef (Heerlen), koffie-zeef (Schimmert), koffiezeef (Buchten, ... ), koffiezeev (Heerlen), koffiezeif (Mesch), koffiezief (Gronsveld), kooffiezeef (Tegelen), koͅffizēf (Zichen-Zussen-Bolder), koͅfizēf (Kaulille, ... ), koͅfizīəf (Bocholt, ... ), koͅfīzēf (Lanklaar), è lang  koffiezeef (Heer), koffiezeefje: koffie-zeefke (Klimmen), koffiezaefke (Eijsden), koffiezeefke (Obbicht, ... ), koffiezeefsje (Spekholzerheide), koffiezeèfke (Gronsveld), kofizɛ̄fkə (Smeermaas), ko͂ffiezeefke (Melick), koͅfizēfkə (Stokkem), koffiezift: koͅfizef (Opglabbeek), koͅfizif (Rotem), koffie  koͅfizif (Opglabbeek), koffieziftje: kofizeͅfkə (Neerharen), koffiezij: koͅfizei̯ (Lanklaar), koffiezijertje: koffiezi‧jerke (Weert, ... ), koffiezijtje: koffezieke (Oirsbeek), koffiezi-j-ke (Hoensbroek), koffiezieke (Oirsbeek), koffīē-zeike (Oost-Maarland), koͅfizɛi̯kə (Kaulille), koͅfīzēi̯kə (Rotem), kòfĭĕzĭĕke (Echt/Gebroek), kóffiezieke (Roermond), melon (fr.): məloi̯ (Sint-Truiden), ramponeu: rampeno (Sittard, ... ), rampenéu (Hasselt), ramponéu (Hasselt), rampënó (Tongeren), rampəna(u̯) (Gutshoven), rampənoi̯ (Sint-Truiden), genaamd naar Ramponeaux exploitant van het cabaret Tabour Royal op Montmartre in de achtiende eeuw  rampenoo (Sittard), Klemt. op ram  rampeno (Maastricht), m.  rampənøͅ (Hasselt), maak get koffie, meh door de rampeno  rampeno (Maastricht), zeefje: koffiefilter  zeͅfkə (Opheers), zij: zij (Zonhoven), zèè (Hasselt) glas met een van gaatjes voorziene cylinder, waar koffie doorzijpelt || koffie- of theezeefje || koffiefilter || koffiezak || koffiezeef [ZND m] || koffiezeef, koffiezak [ZND m] || ring waaraan de koffiezak hing || soort hoge koffiefilter met stoffen zakje || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)], [N 20 (zj)] III-2-1
kogel kogel: kogel (Alken, ... ), kogǝl (Baarlo), ku.gǝl (Weert), kugǝl (Bocholt, ... ), kuǝgǝl (Eys, ... ), kuǝi̯ǝl (Kerkrade), kuǝrǝl (Bleijerheide), kȳgǝl (Opitter), kø̜̄gǝl (Baexem), kōgǝl (Afferden, ... ), kūgǝl (Heerlen, ... ), kūǝgǝl (Klimmen), kǫwgǝl (Borgloon, ... ), kǭgǝl (Rekem), kogeltje: kīgǝlkǝ (Swalmen), patroon: patrun (Tungelroy), %%meervoud%%  patruǝnǝ (Meijel), platzpatroon: platzpatruǝn (Terwinselen) Bedoeld is de kogel die met behulp van het ouderwetse schietapparaat wordt afgeschoten. De respondent van L 413 merkt op dat die enkel voor runderen wordt gebruikt, Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5c; monogr.] || Het gewricht tussen pijp(been) en koot van een paard; ook bij een rund. Zie afbeelding 2.24. [N 8, 32.7, 32.15 en 32.16] I-9, II-1
kogelkwast kogelkwast: kōgǝlkwas (Heel, ... ), kōgǝlkwast (Meijel), kūgǝlkwas (Heerlen), kogelwitkwast: kugǝlwetkwas (Gulpen), ronde kalkkwast: roŋǝ kalǝkkwās (Kerkrade), ronde witborstel: rǫnǝ wet˱bǫsǝl (Diepenbeek), ronde witkwast: ronjǝ wetkwas (Herten), rōndǝ wetkwāst (Ottersum), sauskwast: sǫwskwas (Klimmen) Dikke, ronde kwast die vooral wordt gebruikt bij het schilderen van plafonds met lijmverf. [N 67, 44d] II-9
kogellager billenkussen: belǝkø̜sǝ (Ordingen), coussinet: kǫsenę (Rutten), kogel: (mv)  kø̄gǝl (Kortessem), kogelbus: kōgǝlbø̜s (Kuringen, ... ), kő̜wgǝlbøs (Alken), kogellager: kōgǝllā.gǝr (Tongeren), kōgǝllāgǝr (Haren, ... ), kussen: kø̜jsǝ (Tongeren), kø̜sǝ (Kanne, ... ), (mv)  kø̜jskǝs (Maastricht), kę̄jsø̜s (Bilzen), lager: lā.gǝr (Lanaken), roulement: rulǝmęnt (Wellen), rulǝmęǝnt (Herk-de-Stad), rǫlǝmęnt (Hoepertingen) Ondersteuning van het staakijzer in de vorm van een bus met stalen kogels. Het kogellager vormt op veel plaatsen de vervanger van de oudere steenbus. [Vds 128; Coe 116; Grof 138] II-3
koken bradselen: bradzjele (Stokkem), koken: kawkǝ (Posterholt), koake (Stokkem), koken (Arcen, ... ), koǝkǝ (Wellen), ky.kə (Meeuwen), kyw.kǝ (Opitter), kōkǝ (Alken, ... ), kōkǝn (Kerkom), kǭkǝ (Horn, ... ), kǭkǝn (Neer), Kokenden olie ¯t water koke  koke (Maastricht), meestal kuòkdë soms wel kòkdë  kuòkë (Tongeren), koken met zeep: kōkǝ męt zɛjp (Stramproy), opkoken: opkǭkǝ (Schinnen) De hoofdwort en/of de nawort in de wortketel koken. Volgens de respondent uit L 325 duurde dit proces twee uur. [N 35, 42; monogr.] || Door koken van de stoffen plooien en spanningen uit weefsel wegnemen. Volgens de informant van L 318 gebeurt dit koken met ø̄brūn zɛjpø̄, bruine zeep.' [N 39, 146] || door verhitting in een bepaalde toestand komen, brengen || koken II-2, II-7, III-2-3
koken (intr.) aan de kook komen: aan de kaok kòmme (Valkenburg), aon de kook kòme (Maastricht), aan de kook zijn: is áánə kóók (Nederweert, ... ), iz áán də kôôk (Helden/Everlo), iz áánə kaok (Heythuysen), iz áánə kóók (Hunsel), breuzelen: breuzele (Valkenburg), broddelen: bròddele (Tungelroy), brotselen: brøͅtsələ (Gennep, ... ), protselen (Zonhoven), brubbelen: brùbbele (Beverlo), koken: an de kök kome (Venray), k`ke (Velden), kao-akə (Wittem/Partei), kaoche (Vijlen, ... ), kaochə (Baelen), kaog(d) (Wijlre), kaogd (Bocholtz), kaoke (Amstenrade, ... ), kaoken (Grubbenvorst, ... ), kaokĕ (Roermond), kaokə (Arcen, ... ), kaowchd (Lontzen), kaowchə (Henri-Chapelle, ... ), kaowkə (Binderveld, ... ), kaowrt (Raeren), kaoəkə (Amstenrade, ... ), kaŏke (Reijmerstok), kauche (Vaals, ... ), kawkw (Houthem), kawxə (Eupen, ... ), kaôke (Valkenburg), kāōke (Koningsbosch), ko.ke (Wellen), ko.kə (Stramproy), koache (Kerkrade, ... ), koake (Arcen, ... ), koaken (Berg-aan-de-Maas, ... ), koakə (Heel, ... ), koe-eke (Weert), koeake (Heel), koeke (Welkenraedt), koeken (Beek, ... ), koekən (Borgharen), koeoken (Bilzen), koeëke (Gronsveld), koeəkə (Oirlo), kogge (Spekholzerheide), kogë (Spekholzerheide), koikə (Thorn), koke (Amby, ... ), koken (Amby, ... ), kokken (Stein), kokə (Hamont, ... ), kooeke (Grathem), koohke (Waubach), kooke (Hushoven, ... ), kookə (Amby, ... ), kookən (Elsloo), koukə (Aalst-bij-St.-Truiden), koxə (Vaals), koäke (Gulpen), koëke (As), koöke (Mheer), koəkə (Guigoven, ... ), kō.kə (Maastricht), kōakə (Merkelbeek), kōākə (Heijen), kōchə (Bocholtz), kōē-ikə (Mal, ... ), kōēkə (Dilsen, ... ), kōēwkə (Alken, ... ), kōēókə (Berg, ... ), kōēókən (Beverst), kōke (Baarlo), kōkə (Borgloon, ... ), kōkən (Peer, ... ), kōu̯kə (Hasselt, ... ), kōäke (Gulpen), kōəkə (Bommershoven, ... ), kōən (Kwaadmechelen), kōͅ.kə (Opgrimbie), kōͅ.xə (Montzen), kōͅkə (Berg-en-Terblijt, ... ), kōͅkən (Paal, ... ), kōͅʔən (Tessenderlo), kŏĕwkə (Hoeselt, ... ), kŏĕókə (Gutshoven), kŏĕókən (Rijkhoven), koͅakə (Schinveld), koͅke (Valkenburg), koͅu̯kə (Vaals), koͅu̯xə (Eupen), ko‧kə (Mechelen-aan-de-Maas), kue.ke (Voort), kuoͅkə (Tongeren), kuu̯kə (Hoepertingen), kuə.kə (Tongeren), kuəkə (Bree, ... ), kuəkən (Rotem), kūkə (Bree, ... ), kūūkə (Meeuwen, ... ), kūəgən (Vliermaal), kūəkə (Genk), kūəkən (Bocholt, ... ), kūɛka (Koninksem), ku̯ākə (Eckelrade), kwaoəkə (Groot-Gelmen), kweukke (Rosmeer), kwoke (Zichen-Zussen-Bolder), kwukkə (Eigenbilzen), kwókkə (Millen, ... ), kwóókə (Borgloon), kàk (Vlodrop), kò:xə (Kerkrade), kòakə (Brunssum), kòke (Bemelen, ... ), kòken (Einighausen), kòkĕ (Tegelen), kòkkə (Ottersum), kòkt (Bergen), kòkə (Belfeld, ... ), kòuke (Nieuwstadt), kòwkə (Blerick), kòòke (Nuth/Aalbeek), kòòken (Afferden), kòəkə (Rimburg, ... ), kó.ukə (Mielen-boven-Aalst), kóke (Oostrum), kókt (Merselo, ... ), kówkə (Borlo, ... ), kóàke (Sint-Odiliënberg), kóókn (Helchteren), kóókə (Amby, ... ), kóókən (Achel, ... ), kóówkə (Gingelom, ... ), kóóàkə (Aubel), kóóákə (Sint-Pieters-Voeren), kóóʔn (Kwaadmechelen, ... ), kóóʔən (Kerkhoven), kôakə (Eys), kôke (Geulle, ... ), kôken (Wijlre), kôâke (Beegden), kôêkə (As, ... ), kôêkən (Heers), kôôkə (Gulpen, ... ), köke (Gennep), kökə (Sint-Geertruid), köoke (Houthem), kø̄kə (Hasselt), kûûkə (Opglabbeek), zoojen (Oostham), (1)  kóókə (Heppen), (2-3-4)  kóókn (Heppen), (sleeptoon)  kwékkə (Veldwezelt), ?t kan neit heiter wie kaoke: het zal niet zo?n vaart lopen  kaoke (Sittard), \\t wàss\\r kaochtrék  kaochə (Kerkrade), \\t wáát\\r kòkch\\lÔ´k  kòk (Schaesberg), \\t wáát\\r kóógdáád\\l\\k  kóóg (Meerssen), cf. VD D-N s.v. "kochen  kaochə (Simpelveld), kaowchə (Gemmenich), cf. VD D-N s.v. "kochen"; \\t wáát\\r kaogd\\rék  kaog(d) (Waubach), kógdòll\\k"(kookt dadelijk)/ "kòktàl"(kookt al)  kóg/kókt (Middelaar), kókdál\\k"= kookt dadelijk/"kòktàl"= kookt al  kók/kòkt (Swolgen), plaats met frequent behoud van "n"in auslaut  kōēkə(n) (Neeroeteren), kóókə(n) (Kaulille, ... ), kôêkə(n) (Neerpelt), t Water kaok t Kan niet heiter es kaoke: we moeten niet in paniek raken , we moeten niet t ergste denken De aerpele zeen tot moos gekaok Is det water gekaok De bone mótte good gaar kaoke E lóch gekaok eike Gekaokde vès Ich mót gaon kaoke: voor het middagmaal gaan zorgen  kaoke (Roermond), Weem koeëktj heej: wordt gezegd als iemand aanmerkingen heeft over het eten  koeëke (Altweert, ... ), ¯t Wao.ëter koo.kt: het water kookt Wië koo.kt vur òch: wie bereidt je warme maatijden  koo.ke (Zonhoven), op de kook zijn: is òppə kaok (Susteren), is òppə kôêk (Thorn), opgaan: op˃gōͅn (Eckelrade), koken van melk  opgoon (Maastricht), wellen: wéəlen (Bree), verse melk  wellen (Ophoven), zieden: zeje (Val-Meer), zieje (Castenray, ... ), cf. VD s.v. "zieden"1.  zîên (Lommel), zingen: twáát\\r zink -tkàk"; het zingen van het water (zoals in de fluitketel; vóór hij gaat fluiten) als het tegen de kook aan is?  zink (Vlodrop), zongelen: vóór het kookt"; cf. WNT s.v. "zong"zie "zonk (II)"; cf. WNT s.v. "zonk (II) - zong": (mv. -en) "van zingen (meestal met auslautverscherping)"= "zoemend of ronkend geluid"; cf. WNT s.v. "zingen (I), 9) ("van water, ook van een ketel e.d. met water dat verhit wordt")  zŏĕngələ (Bree), zooien: zō (Zonhoven), cf. WNT s.v. "zooien (I) - zoeien, zoden  zōējə (Rutten), zôên (Tessenderlo), soms  zoɛe (Koninksem) koken [DC 03 (1934)], [RND], [ZND 04 (1924)] || koken (zacht) || langzaan zachtjes koken || pruttelen als een kokende ketel || zacht koken of bakken; koken door ongeoefend persoon || zieden, koken dat er blaasjes op b.v. de melk verschijnen III-2-3
koken (tr.) koken: kaoke (Echt/Gebroek, ... ), kau̯xə (Eupen), keu.ke (Hasselt), koake (Heerlen), koehke (Genk), koke (Maastricht, ... ), koken (Helchteren), kokə (Mielen-boven-Aalst), kokən (Overpelt), koëke (Gronsveld), koôke (Altweert, ... ), kōkə (Paal), kōʔən (Lommel), kō̞kə (Blitterswijck, ... ), kōͅkə (Gennep, ... ), kuəkə (Tongeren), kwokkë (Hoeselt), Kuke kost geld: wie iets wil verwezenlijken, mag niet op de kosten besparen  kuke (As, ... ), Lót zoeë iemes ie zien aege vet gaar koke De kok kòkt nor aege moond en as ge t niet lust, dan lekt òw koont  koke (Castenray, ... ), soep koken, een ei koken  kōəkə (Meeswijk), Wat haste hü jekoach? E duppe in ¯t angert: afwijzend antwoord op een pottenkijker  ka’oche (Bleijerheide, ... ), wellen: De milch wel¯¯le  wel’le (Bleijerheide, ... ), zwellen: de mam sjwelt de eëpel, de noedele en ¯t jreuns  sjwelle (Bleijerheide, ... ) aan de kook brengen || koken [ZND A2 (1940sq)] III-2-3