e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koolzaadhoning koolzaadhonig: kuǝlzǭthø̜nex (Tessenderlo), koolzaadhoning: koalzǭthōneŋ (Beek), koolzaadhoning (Asenray / Maalbroek, ... ), ku.lzǭthōneŋ (Peij), kuǝlzǭthōneŋ (Venlo), kōlzǫhoneŋ (Meijel), kōlzǭthōneŋ (Roermond), kū.lzǭthōneŋ (Tegelen), kūlzǭthoneŋ (Horst), kūlzǭthōneŋ (Geistingen), kǭlzǭthōneŋ (Born), sloorhoning: slūrhōneŋ (Diepenbeek, ... ), sloorzaadhoning: slurzǭthu.neŋ (Weert), slǭrsø̄thø̄ǝneŋ (Hasselt) Honing afkomstig van koolzaadbloesem. De koolzaadhoning is lichtgeel en snel kristalliserend. [N 63, 112b; monogr.] II-6
koolzaadolie karolie: kē̜rǫu̯lǝ (Halmaal), karsmout: kēǝrsmāt (Gutschoven, ... ), kɛ̄ǝrsmā.t (Hoepertingen), koolzaadolie: kōlzādō.lǝ (Heks), olie: `ǫu̯li (Vorsen), ō.li (Vucht), ōlǝ (Loksbergen  [(thans)]  ), ǫu̯lǝ (Buvingen), raapolie: raapolie (Venray), rǫbō.li (Achel), raapsmout: ropsmāt (Herk-de-Stad), ruǝpsmā.t (Grote-Spouwen), ruǫpsmā.t (Rukkelingen-Loon), rø̄psmau.t (Maasmechelen), rǫpsmāt (Halmaal), raapsolie: røbzō.li (Kaulille), rǫbzō.li (Sint Huibrechts Lille), sloorolie: slūrō.lǝ (Hopmaal, ... ), slūrōǝ.li (Berlingen), slūrǫu̯lǝ (Brustem, ... ), slű̄rő̄.lǝ (Berbroek), sloorsmout: slōrsmā.t (Vlijtingen), slūǝrsmā.t (Kortessem), slorenolie: slūrǝnōli (Montenaken), smout: smau̯.t (Beek, ... ), smaű.t (Ellikom, ... ), smø̜̄t (Kwaadmechelen, ... ), smā.t (Alken, ... ), smāi̯.t (Lanaken), smāt (Aalst, ... ), smāu.t (As, ... ), smāy.t (Grote-Brogel, ... ), smǫu̯t (Kerkhoven), smǭ.t (Kessenich, ... ), smɛ̄.t (Grote-Brogel  [(vroeger)]  , ... ), šmau.t (Eisden), topsmout: tǫpsmāu̯.t (Neerpelt), zoete olie: zyi̯tǝn ōǝ.li (Hamont) De olie die uit koolzaad wordt geslagen. Al sinds lang gebeurt dit olieslaan uit kool-, raap- en lijnzaad niet meer op de boerderij, maar industrieel. In Limburg is smout de gebruikelijke term voor koolzaadolie; de idiotica en het WNT zijn wat ruimer: ook voor lijnzaadolie en zelfs voor plantaardige olie in het algemeen vindt men er de benaming ɛsmoutɛ, maar in het Truierlands heeft smout ook een zeer algemene betekenis, ook smeerolie wordt eronder verstaan. Bij raapsmout wordt, in Q 9 maar ook elders, uitdrukkelijk opgegeven: "ook koolzaadolie". [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
koolzaag kolenzeeg: koalǝzęǝx (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), koalǝzę̄x (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), koalǝzę̄ǝx (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), koǝlǝzēǝs (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]), koǝlǝzēǝx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), kǭlǝzę̄x (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kǭǝlǝzēǝx (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), koolzeeg: koǝlzēǝx (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Eisden]), schraamarm: šrø̜̄ǝmɛ̄rm (Heerlen  [(Emma)]   [Winterslag, Waterschei]), schramer: šrymǝr (Chevremont  [(Julia)]   [Emma]), snijmachine: snęjmǝšin (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), zaag: zaag (Lanklaar  [(Eisden)]   [Wilhelmina]), zaagmachine: zaagmachine (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]), zeeg: zēx (Eisden  [(Eisden)]   [Julia]), zēǝx (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Eisden]) Een lichte kerfmachine waarmee uit de hand wordt gewerkt. Volgens een invuller uit Q 121 werd de koolzaag met perslucht aangedreven. [N 95, 530; monogr.] II-5
kooplustig gaarne gelden (ww.): (ww.).  g‧eͅar geͅ.lə (Eys), gaarne kopen (ww.): geerə kaopə (Maastricht), gen koppen (Eksel), gat in de hand hebben (ww.): en gat iende hând hebbe (Oirlo), hel het kopen in hebben: hael ⁄t kaape in (Neer), koopachtig: kaopechtich (Swalmen), kaoupechtig (Blerick), kaup echtig (Kesseleik), kaupachtig (Schimmert), kaupechtig (Tungelroy), koapègtig (Montfort), koeëpèchtig (Meerlo), koopachtig (Bree, ... ), koopèchtig (Doenrade), koupechtig (Thorn, ... ), koëp-echtig (Sevenum), kòapechtig (Born), kòwpechtig (As), kòwpèchtich (Susteren), koopgaarne: kaopgèèr (Geulle), kupgeir (Vlodrop), küptj gaer (Neer), koopgek: koupgek (Itteren), koopgraag: koopgraag (Hoensbroek), kooplustig: kaop lustig (Montfort), kauplustig (Horst, ... ), kauplöstig (Venlo), koeëplustig (Tienray), kooplustig (Leopoldsburg), kooplöstig (Merkelbeek), kouplustig (Echt/Gebroek, ... ), kouplöstich (Beesel), kouplöstig (Herten (bij Roermond), ... ), kouplöstəch (Maastricht), kŏŭplŭstig (Schimmert), koopziek: kaopziek (Maasniel, ... ), kaupziek (Kapel-in-t-Zand), koupzeek (Tungelroy), koupziek (Roermond, ... ), kou‧pzeek (Weert), koopzucht: koupzuch (Sittard), lok in de hand hebben (ww.): a loak in de hand hubbe (Gulpen), e laik i gen heng han (Schaesberg), loskopig: lòskuipig (Heel), royaal (<fr.): rejaol (Gronsveld, ... ), roi-jaol (Maastricht), rojaal (Stein), royaal (Geleen), rəjáál (Reuver) graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)] || op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)] III-3-1
kooplustige vrouw <omschr.> die gaat maar uit: di g‧iət m‧ɛr ū.t (Eys), <omschr.> het geld springt haar in de tas: ut geltj sjprink hèùr/hem in də tes (Kapel-in-t-Zand), <omschr.> niet met geld kunnen omgaan: [dat is niet helemaal hetzelfde, rk]  neet met geld kunnen omgaan (Hoensbroek), <omschr.> ze hield niks op haar naam: ze hield niks op hare nam (Jeuk), <omschr.> ze kan er weg mee: ze kan er weeg mee (Eksel), doordraaier: doordreijer (Horst), doordrejer (Melick), doordraaier (zn.): daordrejjer (Sevenum), een gat in de hand: gààt in də hánt (Venlo), een gat in de hand hebben: met gaat in de handj (Tungelroy), ze haet ein gaat in de hand (Venlo), een lok in de hand: di ha.t ˂ə loͅ.ak e.n də h‧ɛŋ (Eys), loak in de heng (Eys), look in heur hand (Maastricht), een lok in de hand hebben: ze heet e look in heur hand (Maastricht), goedgeefs (bn.): goodgaefs (Herten (bij Roermond)), goodgèèfs (Merkelbeek), konkel: Van Dale: I. konkel, II. (gew.) minachtende ben. voor vrouwen, in allerlei toepassingen: -slons; -slet; -spilzieke huisvrouw; -kwaadspreekster; -koffieleut.  kōēnkəl (Nieuwenhagen), koopgek: [zn.?, RK]  koupgek (Itteren), kwistig (bn.): kwistig (Vlodrop), maakop: maakop (Ell, ... ), mââkop (Schimmert), opmaak: n⁄ opmaak (Venray), opmaakster: opmaakster (Born, ... ), opmaekster (Sittard, ... ), opmeekster (Maastricht), opmàekstər (Beesel), opmèkstər (Montfort), opméékstər (Urmond), ópmaakster (Tienray), opmaker: opmaaker (Posterholt), opmaeker (Doenrade, ... ), opmaker (Maasbree), opmāker (As), opmeker (Montfort), opmakerd: opmèkərt (Kelpen), opmakerse: ópmêêkəsjə (Epen), pinnig (bn.): pinnig (Venlo), royale tante: rəjààl tànt (Susteren), royale vogel: royale vogel (Maasniel, ... ), royale vrouw: rəjaal vrouw (Thorn), ⁄n royaal vrouw (Geleen), royale, een ~: rejaal (Herten (bij Roermond)), roijaal (Itteren), royaal (Neer), rójaol (Maastricht), rəjaalə (Meijel), ⁄n rejaol (Gronsveld), sloebie: sloebie (Meijel), slons: slons (Tungelroy), verkwister: verkwister (Ittervoort), wegsmijter: wegsmijter (Leopoldsburg) een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)] || graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)] || op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)] III-3-1
koopman spelen koopman spelen: Koopman spelen.  kôpmān spjëlle (Rosmeer) marchanderen [ZND 01 (1922)] III-3-1
kooppenning afrekenen (ww.): aofrekene (Maastricht), akte: den akt (Tessenderlo), bail (fr.): vgl. Sint-Truiden Wb. (pag. 52): baj, huurceel.  bòi (Loksbergen), drinkgeld: drenkgeld (Hoeselt), drenkgelt (Veulen), dreŋkxeͅlt (Paal), dreŋkXɛlt (Guigoven), drēnkgaild (Borgloon), dreͅjnkgeͅjlt (Kortessem), drinkgeld (Halen, ... ), drinkgelt (Wellen), driŋkxēͅlt (Sint-Truiden), Waarschijnlijk horen deze gegevens bij P 176 maar dit is niet zeker, er staat geen plaatscode op de lijst zelf.  dreͅŋkgelt (Sint-Truiden), godsalder: chootsheldər (Grevenbicht/Papenhoven), een gaodsalder (Mechelen-aan-de-Maas), Gods halder (Gulpen), gotsaltər (Heerlen), goudzalder (Boorsem), goutshelder (Maastricht), gōtsheͅldər (Lanaken), gōͅtshälər (Maastricht), goͅdsalder (Opgrimbie), goͅtshaldər (Welkenraedt), goͅtšeͅldər (Mechelen-aan-de-Maas), goͅ‧t.shaldər (Eupen), gôdssaloər (Eigenbilzen), Opm. toegift (zie achteraan vragenlijst).  de gaodsalder (Limbricht), WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.  gaodsalder (Gulpen), gaodsheller (Maastricht), goatssalder (Wijlre), godsalder (Hoensbroek, ... ), godssalder (Gulpen, ... ), gotsalder (Oirsbeek), gotsaltər (Epen), goudsalder (Amby), goëtsalder (Gronsveld), gōūdsalder (Schimmert), godsalver: goudzeiləver (Kanne), godscent: godscent (Beverst), goͅtseͅnt (Heythuysen), bestaat sinds 50 jaar niet meer  gotsent (Herk-de-Stad), godsdaalder: godsdaalder (Ten-Esschen/Weustenrade), godsgeld: gaodsgeld (Montfort, ... ), gentsgeldj (Rotem), geutsgeld (Gruitrode), goadsgeld (Neerharen), goadsgeldj (Ell), godsgeld (Bree, ... ), gotsgeltj (Kapel-in-t-Zand), gōtsgelt (Lanklaar), gōtsgeͅlt (Kinrooi), gòodsgeldj (Rotem), gôdsgeldj (Melick), Opm. toegift (zie bijlage).  gaodsgeldj (Nunhem), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿).  gōͅtsxeͅltʔ (Stokkem), raakt uit de mode  gotsgeltj (Geistingen), godspenning: gaodspenning (Echt/Gebroek, ... ), gaodspènning (Heel), gaotspenning (Urmond), goadspenning (Waubach), godspenning (Ittervoort, ... ), goedpenning (Sint-Lambrechts-Herk), goodspenning (Mheer, ... ), gospenning (Tienray), gōͅtspɛnəŋ (Rekem), goͅdspeniŋ (Rekem), goͅdspeͅniŋ (Kuringen), gòdspenning (Maastricht), godszalver: WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.  gôdszalver (Schimmert), half stuk: 2,5 F.  ən haləf støk (Overpelt), handgeld: haandgeld (Itteren), handgeld (Berbroek, ... ), handgeldj (Kessenich), handgeldsj (Bree), handgelt (Hulsberg), handgɛldsj (Bocholt), handj geldj (Maasniel, ... ), handjgeldj (Haelen, ... ), handjgeljt (Brunssum), handjgèlt (Reuver), handjgéldj (Guttecoven), hangd-geld (Sevenum), hanjdgeljd (Thorn), hanjtgéljt (Roermond), hankgélt (Nieuwenhagen), hantgeltj (Geistingen), hantj geltj (Kelpen), hantjgeltj (Kapel-in-t-Zand), hantxēͅlt (Beringen), hāntgelt (Maastricht), heenkgeld (Maasbree), hendjgeldj (Stein), hàndgeld (Venray), hàndgeldj (Weert), hàngdgeld (Sevenum), hànjt pènning (Susteren), hántgelt (Venlo), ⁄t handgeld (Klimmen), bestaat niet meer  handgeld (Grote-Brogel), o.  ha.nt˃geͅ.lt (Eys), ps. boven de è (van ...gèlt) staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  ha.ntgèlt (Maastricht), ps. invuller twijfelt over het antwoord!  handgeld ? (Geulle), handpenning: handpenning (Kesseleik, ... ), hankpénning (Nieuwenhagen), koopgeld: koͅpxelt (Eksel), kooppenning: kauppenning (Lanaken), koopsom: kuəpsum (Paal), lijkkop: liekop (Kanne), maquignonsgeld: [verbastering van Fr. maquignon, 1. paardenkoper, (onbetrouwbare) veekoopman; -2. sjacheraar, koppelaar (?, rk)].  maŋkəljoŋsjeͅlt (Vaals), meepenning: mee peening (Koninksem), opleggeld: oͅplēͅXgeͅld (Lummen), pand: paand (Bilzen), sleutelgeld: sjleutəgéljt (Roermond), (bij huis).  sjleutelgeltj (Herten (bij Roermond)), stuk: ein stĕk (Meeuwen), 5 F  ə støk (Overpelt), voorschot: voorschot (Leopoldsburg, ... ), vuursjot (Merkelbeek), ə vērsxøt (Hasselt), (= voorschot geven).  verskot geven (Jeuk), werdel: WNT: werdel - wordel, weerdel, werrel, warrel, weddel -, 1) Spinschijfje, b) Een derg. voorwerp als onderpand of teeken van contract gegeven bij het aangaan van een dienstverplichting (en bij feitelijke indiensttreding omgeruild tegen het drinkgeld, de godspenning vand. ook: drinkgeld, fooi, godspenning.  wiərəl (Bocholt) een klein aalmoes terstond gegeven bij aankoop (moest aan de armen gegeven worden) [N 21 (1963)] || een munt, die de koper gaf aan de verkoper (hoogte v.h. bedrag afhankelijk v.d. grootte van de koop) [N 21 (1963)] || het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)] || het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)] || Hoe noemt men bij u de kooppenning (gegeven als bewijs dat een koop gesloten is)? [ZND 17 (1935)] || kooppenning (bij het sluiten van een koop) [ZND B2 (1940sq)] || niet vaststaande, kleine som die door de koper aan de verkoper werd gegeven, opdat deze laatste zeker zou zijn dat zijn waar afgehaald (en betaald) zou worden [N 21 (1963)] III-3-1
koopwaar artikelen: artiekel (Neer), artikel (Meeuwen, ... ), artikele (As, ... ), handelswaar: handelswaar (Vlodrop), kikzjozerijje: Maastricht Wb. (pag. 185): kikzjozerijje, snuisterijen, beuzelingen.  kiksjoserei (Maastricht), koopwaar: kaop waar (Montfort), kaopwaor (Maastricht), kaupwaar (Blerick, ... ), kaupwáár (Venlo), koapwaar (Geulle, ... ), koeëpwaar (Tienray), koopwaar (Gulpen, ... ), koupwaar (Herten (bij Roermond), ... ), koupwaer (Horst), koupwaor (Maastricht), kòwpwaar (As), kraam: kraom (Maasbree), kròəm (Heerlen), marchandise (fr.): marchandise (Leopoldsburg, ... ), masjendies (Eksel), màrsjendĭĕs (As), márchàndies (Loksbergen), mársjándīēs (Venlo), mársjəndīēs (Opglabbeek), spul: sjpul (Roermond), spul (Gulpen, ... ), spullen: spullə (Gennep), tuig: tsūīg (Nieuwenhagen), waar: de waar (Klimmen, ... ), de wāār (Schimmert), goei waar (Leunen, ... ), goeie waar (Oirlo), goej waar (Meerlo, ... ), goej woar (Griendtsveen), goeje woar (Gennep), goj waar (Banholt, ... ), goo waar (Epen, ... ), gooi waar (Amby, ... ), gooj waar (Buchten, ... ), gooj waor (Buggenum), goow waar (Vijlen), gouw waar (Sittard), gow waar (Eys, ... ), gŏŏi waar (Lottum), gŏŏj waar (Horst), waar (Afferden, ... ), waar (goow waar) (Simpelveld), waar (gòj waar) (Velden), waar goei (Well), waor (Gronsveld, ... ), wāār (Beesel, ... ), woar (Eigenbilzen, ... ), woar (goj woar) (Maasbree), wààr (Heerlen, ... ), wáár (Epen, ... ), wââr (Horn), v.  w‧ār (Eys), waard: waart (Nederweert), winkelwaar: weenkelwaar (Oirlo), winkelwaar (Meeuwen, ... ), winkəlwáár (Opglabbeek) die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)] || waar (goede - ) [SGV (1914)] || waar (goede ~) [SGV (1914)] III-3-1
koor doksaal: ’t doksol van də kərk (Genk), hoogzaal: veel gebruikt  əd hogzal (Leopoldsburg), kerkenkoor: het kerkekoer (Hechtel), koo: [sic: opgave onvolledig?]  ko (Broeksittard), koor: de kār van de kēͅek (Kuttekoven), de koar vanne kerk (Oostham), de koer (Bree, ... ), de koer va de kèrk (Kaulille), de koer van de kairk (Vucht), de koer van de kerk (Kerkom, ... ), de koer van de kirk (Rotem, ... ), de koer van de krk (Linkhout), de koer van de kèrk (Rekem), de koer van de kèërk (Peer), de koer van dĕ kĕrk (Vroenhoven), de koer van ne kerk (Opoeteren), de koer van ne kerrik (Berbroek), de koer vanne kèrek (Spalbeek), de koeër (Opitter), de koeər va de kérk (Nieuwerkerken), de koĕr van de kèrrek (Maastricht), de kooer (Wellen), de koor (Genoelselderen, ... ), de koor van de keerk (Gelinden), de koor van de kerk (Bevingen, ... ), de koor van de kèrik (Rijkhoven), de koor van de kèrk (Rosmeer), de kouer in de kerk (Neeroeteren), de kuur van ne kèrk (Niel-bij-As), de kūĕr (Diepenbeek), der koe:r (Mheer), der koer van de kerk (Sint-Martens-Voeren), der koeër van de kéérk (Remersdaal), dĕr kour van gen kérch (Eupen), də kāur van də kerk (Mettekoven), də ko:r van də kɛrk (s-Herenelderen), də koor van de kärk (Hees), də koor van də kèrk (Eigenbilzen), də kōr van də kerk (Zichen-Zussen-Bolder), də kōər (Molenbeersel), də ku.r vən də kaerk (Eisden), də kur van də keͅrək (Lanaken), də kuər (van də kɛrk) (Rekem), də kuər van də kerk (Mechelen-aan-de-Maas), də kuər van də kərək (Gerdingen), də kuər vḁn də keͅrək (Oostham), də kūr (Vroenhoven), də kūr van də keͅrk (Lanaken), də kūr van ə kerək (Zonhoven), də kūr vanə kēͅrk (Diepenbeek), də kūər (Opgrimbie), də kūər vḁnə kärk (Zonhoven), də kwoͅr van də kēͅrk (Mechelen-aan-de-Maas), də ky(3)̄er van (d)ə kerk (Opglabbeek), də kôear vannə kirk (Ophoven), də kør (Neerglabbeek), də kû.r van də kirək (Stokkem), e koer van de kèrk (Gruitrode), et koor van de kerk (Rijkhoven), het cour van de kerk (Borlo), het kauər van de kerk (Ulbeek, ... ), het koar van de kerk (Hoepertingen), het koe-ër van ë kèrek (Paal), het koer (Hechtel), het koer inne kerk (Spalbeek), het koer van de kerk (Houthalen, ... ), het koer van de kirk (Elen, ... ), het koer van de kèrk (Neeroeteren), het koeër (Hasselt), het koeër van de kèrek (Neerpelt), het koēr van de kirk (Rotem), het koor (Beringen, ... ), het koor in de kerk (Riksingen), het koor van de kerk (Alken, ... ), het koor van de kerək (Grote-Brogel), het koor van de keͅrk (Millen), het koor van de kierk (Vechmaal), het koor van de kêrk (Tongeren), het koor van ne kerk (Paal), het koower van dɛ kêrɛk (Lommel), het kooər (Hoepertingen), het koër van de kërk (Kaulille), het kōēr (Neerpelt), het kōōr van de kɛrk (Sint-Truiden), het kur van de kēͅrk (Genk), het kuur vajen kirk (Lontzen), het kūr (Hasselt), heͅt koer van de kêrk (Hamont), heͅt koor (Rutten), heͅt kūr van də kärk (Neerpelt), hət ko.uwr (Wellen), hət kūr (Herk-de-Stad), hət kūr van də kēͅrək (Hamont), in də kōū(ə)r (Borgloon), kaor (Mheer), keur (Amby), ko-ar (Blitterswijck), ko:r (Maastricht), ko:ər (Voort), koair (Grevenbicht/Papenhoven), koar (Blerick, ... ), koe er (Swolgen), koear (Epen, ... ), koeer (Lottum), koeōer (Elen), koer (Afferden, ... ), koer van de kerk (Sint-Truiden), koeur (Meterik), koewr (Well), koeèr (Nederweert), koeër (Duras, ... ), koeər (Horst), koir (Amby, ... ), koo.r (Heijen), koo.ur (Merselo), kooar (Lutterade), kooer (Doenrade), kooĭr (Meerlo), koor (Asenray/Maalbroek, ... ), koour (Venray), koowr (Wellerlooi), kooər (Arcen, ... ), kour (Oirlo), kouër (Bilzen), koàr (Valkenburg), koär (Grubbenvorst), koër (As), koìr (Munstergeleen), koòr (Dieteren), kōēr (Eijsden), kōēwr (Eys), kōōr (Susteren), kōr (Martenslinde), kŏĕr (Schinnen), kŏŏër (Leunen), ku:r (Tessenderlo), ku:ə (Aalst-bij-St.-Truiden), kur (Beringen), kuər (Zonhoven), kūer (Montzen), kūr (Opoeteren, ... ), kūər (Hasselt, ... ), kâôr (Meerssen), kôôr (Beegden, ... ), op də kōər (Zepperen), op te koor (Rosmeer), op’t koer (Bree), ət koer (Sint-Truiden), ət koer van de ker (Sint-Truiden), ət koeər (Sint-Truiden), ət ku:r vanə kɛirk (Zolder), ’t keur (Hasselt), ’t koejr van de kerk (Halen), ’t koer (Maaseik), ’t koer van ein kēͅrk (Bree), ’t koeər van de kerk (Tessenderlo), ’t koĕər van de kerk (Heppen), ’t koor (Beverst, ... ), ’t koor van de kerk (Borgloon), ’t kor (Genk), ’t kouər van de kerk (Hoepertingen), ’t koər vanneͅ kərk (Kleine-Brogel), ’t kōēr (Weert), ’t kōēr van ’ne kèrek (Hasselt), ’t kur van də kɛrk (Genk), ’t kuur (Opglabbeek), ’t kuər vannə keͅrk (Kwaadmechelen), ’t kūr van de kerk (Overpelt), (= koor v.d. kerk).  koer (Limmel), (mannelijk).  koir (Berg-en-Terblijt), (oo; moeilijk weer te geven).  koor (Reuver), cf. Franse mais  de koer van de kairk (Eisden), de koer = speelplaats  het koer van de kerk (Lanaken), e is dof  de koer van de kerk (Genk), keirrek: zonder j in de tweeklank  de koor van de keirrek (Rosmeer), M  kōar (Schinveld), M.  koer (der) (Banholt), oe is lang  ’t koer van de kirk (Maaseik), oe lang  het koer vanne kerk (Beringen), ’tt koer van ein kēͅrk (Bree), oe volstrekt hetzelfde als in vloer  də koer vannə kèrk (Opoeteren), Opm. klank uit Franse woord moi.  koir (Schimmert), Opm. uitspraak als in Echt.  kaòr (Herten (bij Roermond)), ou zoals het franse cour  ’t cour van de kerk (Neerpelt), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  kôar (Stevensweert), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  kōōar (Buchten), ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  koeër (Sevenum), toonloze e is nauwelijks hoorbaar  het koe(ə)r van de kerk (Beverlo), wer is dof  ’t ko-wer van de kerk (Lommel), oksaal: ət oͅksaol van də kerk (Ulestraten), ’t oxaal (Hoepertingen), ’t oxaəl (Hoepertingen), minder gebruikt  əd okzal (Leopoldsburg), zangers (mv.): de zangers (Melveren), de zengers van de kérk (Bilzen), də zeͅnərs vanə kerək (Alt-Hoeselt) Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] || koor [SGV (1914)] || Koor. [ZND 01 (1922)] III-3-3
koorbank bank: bank (Sint-Truiden, ... ), koorbank: de koeërbank (Eisden), de koorbank (Eigenbilzen), een koeërbank (Hoensbroek), ein koarbank (Schinnen), ein kwarbank (Meerssen), en koorbánk (Tongeren, ... ), ing koeër-bank (Nieuwenhagen), kāorbank (Schimmert), keorbanke (Reuver), koarbank (Beek, ... ), koarbank, -benk (Geleen), koearbank (Echt/Gebroek, ... ), koeerbaenk (Venray), koeerbank (Baarlo, ... ), koeerbenk (Eksel), koerbaank (Maastricht, ... ), koerbank (Baarlo, ... ), koerbanken (Tegelen), koerbenk (Maasbree, ... ), koewerbaank (Neerpelt), koeër-baank (Epen), koeërbaank (Noorbeek), koeërbank (Eisden, ... ), koeërbenk (Klimmen), koorbaank (Gennep, ... ), koorbank (Hasselt, ... ), kōērbank (Doenrade, ... ), kōēërbank (Nieuwenhagen), kwoirbank (Geulle), n koerbaank (Maastricht, ... ), n koeërbank (Klimmen), koorstoel: kourstoel (Loksbergen), kwoirstūel (Boorsem) Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)] III-3-3