e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopturf kopturf: koptørf (Griendtsveen), koptø̜rǝf (Meijel, ... ) Turf die ligt in de breedterichting van een stapel. Tezamen met één scheerturf vormen twee kopturven telkens een basis voor het opbouwen van een ring. [II, 80e] II-4
kopvoorn koemel: kommel (Stein), kopvoorn: WLD  kopvoorn (Born), maan: maon (Gronsveld, ... ), moan (Hasselt), moon (stoott.) (Echt/Gebroek), m‧ōͅn (Meeswijk), Endepols Additie bij vraag 108a: eivoorn, riviervis, hesseling, meun  maon (Maastricht), of kopvoorn, [Squalius cephalus]  muò’n (Tongeren), op kwabaal gelijkende riviervis; homofoon van "maan  maon (Tegelen), vD: hesseling: kopvoorn  maon (Valkenburg), WLD  moan (Geverik/Kelmond, ... ), meun: mäön (Venlo), möön (Venlo), vis  meun (Castenray, ... ), WLD  m‧ø̄n (m.) (Eys), molenaar: Endepols  meuleneer (Heer, ... ), mulder: moller (Hoeselt), mulder (Herten (bij Roermond)), ideosyncr.  mulder (Thorn), WBD/WLD  mulder (Stein), WLD  meulder (Brunssum), zie meun  mòldër (Tongeren), ruts: rutsj (Stein), Gronsveld Wb  röts (Gronsveld), voorn: ideosyncr.  vőre (Velden) Hoe noemt u de kopvoorn: komt vooral voor in stromend water. Hij heeft een grote bek, is slank gebouwd met een afgeronde aarsvin. Hij wordt tot 60cm lang (meem, molenaar, mulder, vingel) [N 83 (1981)] || kopvoorn || meun (vis) || meun, hesseling || meun, kopvoorn || voorn, soort [N 83 (1981)] III-4-2
kopziekte brul zijn: (de koe is) brɛl (Kermt), de worm: dǝ wørm (Vliermaal), grashoest: grāsōs (Leut), graskoorts: graskoorts (Halen), graskramp: grāskramp (Peer), grasziekte: grasekdǝ (Lummen), grasiktǝ (Zelem), groszøktǝ (Herk-de-Stad), grāsektǝ (Beringen), grāszekdǝ (Hasselt), grǭsziktǝ (Donk), kopkrank: kopkraŋk (Eygelshoven, ... ), kopkrankheid: kopkraŋkhēt (Waubach), kopkraŋkhęi̯t (Limbricht, ... ), kopkrankte: kopkreŋdǝ (Tegelen), kopkrēŋdǝ (Eisden), kopkręŋdǝ (Klimmen, ... ), kopkrɛŋdjǝ (Montfort), kopkrɛŋdǝ (Buchten, ... ), kopkrɛŋkdǝ (Rothem, ... ), kopkrɛŋtǝ (Brunssum, ... ), kopkrɛ̄ŋkdǝ (Mheer), kǫpkrē̜ŋdǝ (Teuven), kǫpkręŋdǝ (Lanklaar, ... ), kǫpkręŋtǝ (Rosmeer), kǫpkrɛŋdǝ (Smeermaas, ... ), kopziekte: kopsykdǝ (Zichen-Zussen-Bolder), kopsēkdjǝ (Ophoven), kopze.ktǝ (Boorsem, ... ), kopzekdjǝ (Boshoven, ... ), kopzekdǝ (Helden, ... ), kopzektǝ (Meldert), kopzeqdǝ (Panningen), kopziekte (Baarlo, ... ), kopzikdjǝ (Geistingen), kopzikdǝ (Riksingen), kopzikt (Middelaar), kopziktǝ (Neerpelt), kopzykdǝ (Mal), kopzykt (Sevenum), kopzēk (Grathem), kopzēkdj (Weert), kopzēkdjǝ (Baexem, ... ), kopzēktǝ (Boekend, ... ), kopzękdǝ (Borlo), kopzīktǝ (Mechelen), kǫpsekdǝ (Boekt Heikant, ... ), kǫpsektǝ (Hasselt, ... ), kǫpsikdǝ (Hasselt), kǫpsiktǝ (Achel, ... ), kǫpsēktǝ (Meeswijk), kǫpsęi̯ktǝ (Einighausen), kǫpsękdǝ (Diepenbeek), kǫpze.ǝktǝ (Rotem), kǫpzekdǝ (Beringen, ... ), kǫpzektǝ (Halen, ... ), kǫpzikdǝ (Opheers), kǫpzikt (Broekhuizenvorst), kǫpziktǝ (Hamont, ... ), kǫpzøkdǝ (Velm), kǫpzēkdjǝ (Nunhem), kǫpzēkdǝ (Bocholt, ... ), kǫpzēktǝ (Maaseik, ... ), kǫpzēqdǝ (Waterloos), kǫpzękdǝ (Beverst, ... ), kǭpsēqdjǝ (Kinrooi, ... ), kǭpziktǝ (Neerpelt), krankte: kreŋdǝ (Tegelen), melkfieber: mɛlkfēbǝr (Sittard), melkkoorts: melkkoorts (Schimmert), mɛlkkǫtsǝ (Zepperen), melkziekte: męlǝksegdǝ (Rummen), worm in de kop: wørǝm en dǝ kop (Borgloon), zot zijn: (de koe is) zǫt (Kermt) Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.] I-11
korbeel korbeel: kǝrbēl (Posterholt), kǫrbēl (Herten, ... ), schoor: sxǭr (Ottersum), š ̇ǭr (Herten), schuinse treksteun: sxø̄ns trękstø̜jn (Wellen), strebe: štrēp (Bleijerheide) Balkje dat onderlangs de verbinding vormt tussen de hanebalk en het spantbeen. Zie ook afb. 52n. [N 54, 157] II-9
korbelen korbelen: karbēlǝ (Posterholt), kǫrbēlǝ (Posterholt), kromme benen: krom bēn (Ottersum), schoorlatten: šǭrlatǝ (Herten), schoorstukken: šǭrštøkǝ (Mechelen) Balkjes die ter ondersteuning tussen de standvink en de moerbalk worden aangebracht. Zie ook afb. 70c. [N 54, 120e] II-9
kordeel, hotlijn bakriem: bakrēm (Heerlen), bekkeriem: bɛkǝrēm (Heerlen), bekriem: bɛkrēm (Horn, ... ), bindteugel: bindteugel (Venlo), enkel lijntje: e.ŋkǝl lęi̯ntšǝ (Vlijtingen), enkele lei: eŋkǝl lęi̯ (Ell), enkele lijn: eŋkǝl liŋ (Oost-Maarland, ... ), eŋkǝl līn (Groot Genhout, ... ), ēŋkǝl lin (Rothem), fout: fau̯t (Holtum), gelei: gǝlęi (Kessenich), guide: gets (Bilzen, ... ), gidǝ (Heerlen  [(bij wagen)]  ), git (Berg, ... ), gits (Hoeselt, ... ), guidetje: gitšǝ (Nerem, ... ), haarlijn: hārlin (Oirsbeek, ... ), hǭrlin (Velden), hotlei: hǫtlęi̯ (Ell), hotlijn: hǫtlin (Hushoven, ... ), hǫtlē̜n (Sint Pieter), hǫtlē̜ǝn (Niel-Bij-Sint-Truiden), hǫtlīn (Boukoul, ... ), hotlijnt: hǫtlint (Merselo), kordeel: kar`dei̯ǝl (Rukkelingen-Loon), kar`diǝl (Boekhout, ... ), kar`dęil (Alken), kardeǝl (Lommel), kardēi̯l (Beverst), kardēl (Neeritter), kø̜rdil (Diepenbeek), kęrdiǝl (Kerkhoven), kǝdel (Kiewit), kǝdil (Linde), kǝdiǝl (Binderveld, ... ), kǝdīl (Niel-Bij-Sint-Truiden), kǝrdeil (Berg  [(jonger dan guide)]  ), kǝrdel (Grote-Spouwen), kǝrdil (Berbroek, ... ), kǝrdięl (Boorsem, ... ), kǝrdiǝl (Aalst, ... ), kǝrdē.l (Tongeren), kǝrdēl (Diets-Heur, ... ), kǝrdēǝl (Hoeselt), kǝrdę(i̯)l (Gelinden), kǝrdęilj (Zepperen), kǝrdęi̯l (Berlingen, ... ), kǝrdęi̯lj (Gutschoven, ... ), kǝrdęi̯ǝl (Mechelen-Bovelingen), kǝrdęlj (Gors-Opleeuw, ... ), kǝrdīl (Linkhout, ... ), kǝrdīǝl (Jeuk, ... ), kǫr`dil (Veldwezelt), kǫr`dęil (Wimmertingen), kǫr`dīl (Vorsen), kǫrdięl (Nerem), kǫrdēl (Millen), kordeelkoord: kǝrdilkōrt (Gelieren Bret), kǝrdiǝlkoǝr (Wijchmaal), kǝrdiǝlkōrt (Kleine-Brogel, ... ), kordeelkoordje: kǝrdiǝlkø̜rtjǝ (Neerpelt), kǝrdiǝlkē̜rtšǝ (Reppel), kǝrdīǝlkē̜rtjǝ (Beek), kordeelriem: kardiǝlrim (Achel), kǝrdiǝlrēm (Wijshagen), kǝrdiǝlrī.m (Kleine-Brogel), korte lijn: kǫrtǝ līn (Klimmen), leis: leis (Swalmen), leizeel: leizeel (Haelen), lijn: leīn (Lanklaar, ... ), lijn (Sint Pieter), lin (Hamont), linj (Achel), liŋ (Bleijerheide), lęi̯n (Gelinden, ... ), lęn (Val-Meer), lęǝn (Niel-Bij-Sint-Truiden), līn (Nunhem, ... ), lijnt: lent (Gelieren Bret), lijntje: linkǝ (Horn), lintšǝ (Millen), lęi̯ntšǝ (Kanne, ... ), rijlijn: rii̯līn (Maasmechelen), snoktoom: snoktǫu̯m (Maasmechelen), stokkellijn: štōkǝllęi̯n (Gronsveld), stoklijn: štǫklin (Buchten, ... ), strang: straŋk (Sevenum), stuiklijn: stukliŋ (Moorveld), štuklin (Oirsbeek, ... ), štukliŋ (Bleijerheide, ... ), štuklīn (Klimmen), toom: toom (Blerick, ... ), tou̯m (Baarlo), tum (Linde), tuǝm (Hamont), tø̜i̯m (Gruitrode), tōm (Gennep, ... ), tōǝm (Mechelen), tūm (Hasselt, ... ), tūǝm (America, ... ), tǫu̯m (Maaseik, ... ), tǭm (Valkenburg), touwtje: tø̜i̯kǝ (Boukoul, ... ), trens: trens (Bocholtz), vaarlijn: vārlīn (Klimmen), zeel: zeel (Baexem) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenbloem blauw: blòòë (Zonhoven), blauwbloem: blau̯blum (Helden, ... ), blau̯blōm (Beegden, ... ), blau̯blǫm (Margraten, ... ), blau̯blǫu̯m (Doenrade, ... ), blawblōm (Meeswijk), blø̄blum (Helchteren), blāblum ('S-Herenelderen, ... ), blǭblum (Riksingen), -  blaawbloom (Nuth/Aalbeek), blau bloum (Nieuwstadt), blau-bloom (Nuth/Aalbeek), blau:wbloom (Guttecoven), blau:wblou:m (Einighausen), blaublo:m (Sibbe/IJzeren), blaubloom (Putbroek), blauw bloom (Stramproy, ... ), blauw-bloom (Beegden, ... ), blauwbloem (Helden/Everlo), blauwblom (Meerssen), blauwbloom (Geleen, ... ), blauwbloôm (Sint-Odiliënberg), blaw bloom (Geulle), blaw-blome (Nuth/Aalbeek), blawblo:m (Pey), blawbloom (Nuth/Aalbeek), blawbloum (Doenrade), blou bloom (Beek), [Centaura cyanus]  blàabloem (Tongeren), [uitgezeefd bij de slaapbol]  blauwbloem (Dilsen), de boeren spreken hiervan  blawbloom (Maasbracht), WBD/WLD = korenbloem  blàwbloom (As), blauwbloemetje: -  blâ blumke (Tongeren), blauwbloempje: blāblømkǝ (Tongeren), blauwe kol: blōǝ kol (Borlo, ... ), blǫu̯ǝ kol (Berlingen, ... ), -  blauwe kol (Hasselt), blauwe kolbloem: blauwe kolbloem (Voort), blau̯ kǫlblum (Hoepertingen, ... ), blou̯koͅlblum (Niel-bij-St.-Truiden), blō kǫlblum (Ulbeek), blauwe korenbloem: blau̯ kuǝrǝblōm (Weert), blau̯ kōrǝblum (Brunssum), blau̯ kōrǝblōm (Neerharen, ... ), blau̯ kǭrǝblōm (Stevensweert), blō kōi̯nblum (Bilzen), -  blaauw koarebloom (Stevensweert), blauw koeërebloom (Weert), blauw korebloem (Brunssum), blauw korebloom (Stein), blauwe negel: blau̯ǝ nigǝl (Montenaken), blauwkol: blauwkol (Velm), ijzerbloem: iezerblom (Heerlen), īzǝrblom (Heerlen, ... ), -  iehzerblom (Waubach), iezerblom (Wijlre), Veldeke korenbloem  iehzerblom (Waubach), kol: kǫl (Genk), -  kol (Genk), kolbloem: kǫlblum (Gutschoven, ... ), kollebloem: kǫlǝblum (Hoepertingen), korenbloem: kaorebloom (Echt/Gebroek), ko:reblom (Maastricht), koanbloem (Lontzen), koerebloom (Dilsen), koeërebloom (Altweert, ... ), kooreblóm (Rothem), korebloom (Tungelroy), koreblóm (Maastricht), korenbloem (Maastricht, ... ), korǝblom (Beringen, ... ), korǝblomp (Zolder), korǝblum (Wanssum), korǝblōm (Haelen, ... ), korǝblǫu̯m (Eupen, ... ), koön-blom (Mheer), koǝrǝblōm (Neeroeteren, ... ), kurǝblum (Genk, ... ), kurǝblōm (Beek, ... ), kuǝnǝblum (Heers), kuǝrǝblōm (Heel, ... ), ku̯ēnblum (Zichen-Zussen-Bolder), ku̯ōi̯nblǫm (Veldwezelt), ku̯ōǝnblum (Martenslinde), ku̯ōǝrǝblǫm (Diepenbeek), ku̯ǫnblum ('S-Herenelderen, ... ), kwonblôemme (Hoeselt), ky(3)̄rəblūm (Meeuwen), kyrǝblōm (Grote-Brogel, ... ), kyrǝblōǝm (Bree), kȳrǝblōm (Opoeteren), kȳǝnblum (Borgloon, ... ), kòrrəblŏĕm (Meijel, ... ), kôre bloom (Schimmert), kørǝbloǝm (Schulen), kø̄rǝblom (Spalbeek), kø̄rǝblum (Hasselt), kø̜nblum (Duras), kø̜rǝblōm (Venlo), kō.rǝblum (Achel), kōnblum (Borlo, ... ), kōnblǫm (Diepenbeek), kōnjblum (Beverst), kōrǝblum (Beringen, ... ), kōrǝblōm (Bocholt, ... ), kōrǝblǫm (Amby, ... ), kōǝnblum (Wellen), kōǝnblǫm (Gronsveld, ... ), kōǝrǝblūm (Kwaadmechelen), kǫnblum (Sint-Truiden), kǫnblǫm (Alken), kǫrǝblǫm (Wijlre), kǫu̯rǝblum (Waasmont), kǫu̯rǝblōm (Velden), kǫu̯rǝblōǝm (Sint-Truiden), kǭnblum (Mettekoven), kǭrǝblum (Geysteren, ... ), kǭrǝblōm (Blerick, ... ), kǭrǝblǫm (Eys, ... ), kǭrǝblǫu̯m (Amstenrade, ... ), kǭǝnblum (Zepperen), kǭǝrǝblum (Oostham, ... ), (blauwe)  koo.ërebloo.m (Zonhoven), koo.ëreblu.mke (Zonhoven), (gekweekt)  kŏreblome (Ten-Esschen/Weustenrade), -  kaorebloem (Maasbracht, ... ), kaoreblom (Klimmen), kaorebloom (Blerick, ... ), kaorebloume (Nieuwstadt), kaoreblôôm (Blerick), kaorrebloem (Geysteren), ko:renbloom (Buchten), ko:rrebloem (Wanssum), ko:rrəblom (Heerlen), koare bloom (Born), koare-bloom (Urmond), koareblom (Kerkrade, ... ), koarebloom (Dieteren, ... ), koarebloum (Amstenrade), koarəblo:m (Pey), koarəblom (Eys), koe-e-rebloom (Weert), koeerebloom (Heel), koerebloem (Tongeren), koerebloom (Heel), koore blom (Amby), kooreblom (Amby), kore-bloem (Maasbree), korebloem (Lottum, ... ), korebloeme (Nuth/Aalbeek), koreblom (Amby, ... ), korebloom (Heythuysen, ... ), koreblòm (Maastricht), korenbloem (Gennep, ... ), korenbloom (Oirsbeek, ... ), korenblou:m (Sittard), korrɛnbloom (Vijlen), korəblom (Amby), kourebloom (Velden), kowenblom (Gulpen), koärebloom (Heerlerheide), koënblom (Gronsveld), koön blom (Mheer), koərəbloum (Stokkem), kòrebloom (Haelen), kôrebloom (Heythuysen), kôrrebloem (Wanssum), kôrrebloom (Lottum, ... ), körebloom (Venlo), [uitgezeefd bij de slaapbol]  koerebloem (Dilsen), centaurea cyanus  kaorebloum (Sittard), koënblom (Gronsveld), kōərəblōm (Meeswijk), jongeren noemen ze zo  koreblomme (Heugem), o kort, langer dan in os  kòren bloom (Steyl), oo=kom  kò-rə-bloom (Wijlre), WLD = korenbloem  kaorebloom (Posterholt), kruisbloem: kruúsblom (Gronsveld), kryzblōm (Meeswijk), krȳsblom (Gronsveld), -  kruúsblom (Gronsveld), krukbloem: krøkblom (Heugem  [(vroeger)]  ), ouderen noemen ze zo  krukblom (Heugem), reugel: reugel (Tungelroy), rø̄gǝl (Nederweert, ... ), rø̄l (Stramproy), -  reugel (Tungelroy, ... ), afgekort wel eens reul  reugel (Stramproy), reugel, afgekort wel eens reul  reul (Stramproy), rogbloem: rogbloem (Gennep, ... ), -  rogbloem (Oostrum, ... ), roggebloem: rogblum (Oostrum, ... ), rogblōm (Ysselsteyn), varkensbloem: knautia arvensis  vɛrkəzblōm (Meeswijk), weidebloem: wèjjenbloem (Gennep, ... ) beemdkroon || blauwe bloem der korenvelden || Centaurea cyanus || Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || geheel van korenbloemen in een korenveld || korenbloem [DC 13 (1945)], [DC 48 (1973)], [N 92 (1982)], [ZND 34 (1940)] || korenbloemen || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Centaurea cyanus (korenbloem) [N 73 (1975)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Centaurea imperialis (korenbloem) [N 73 (1975)] I-5, III-2-1, III-4-3
korenmijt zetten bermen: bɛrǝmǝ (Grathem, ... ), bijeentassen: bęi̯ǝntasǝ (Beringen), leggen: lęgǝ (Henis, ... ), maken: mā.kǝ (Kuringen, ... ), mākǝ (Blerick, ... ), māxǝ (Bleijerheide, ... ), mǫkǝ (Nerem), mǭ.kǝ (Aalst, ... ), mǭkǝ (Beverst, ... ), mǭǝkǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), mijten: mi.tǝ (Dilsen, ... ), mitǝ (Achel, ... ), miętǝ (Maaseik), mē.tǝ (Martenslinde, ... ), mēi̯.tǝ (Rotem), mē̜tǝ (Loksbergen, ... ), męi̯.tǝ (Bilzen, ... ), męi̯tǝ (Genk, ... ), mī.tǝ (Boorsem, ... ), mītǝ (Gronsveld, ... ), mɛ̄tǝ (Zelem), opzetten: ǫp˲zętǝ (Beverst), rozen: rǫu̯zǝ (Borgloon), tassen: tastǝ (Beek, ... ), tasñ (Achel, ... ), tasǝ (Neerpelt, ... ), tāsǝ (Berverlo, ... ), zetten: zetǝ (Boukoul, ... ), zø̜tǝ (Bree, ... ), zętñ (Achel, ... ), zętǝ (Alken, ... ), zɛtǝ (America) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korenmolen graanmolen: grǭ.n[molen] (Maastricht), greinmolen: grę̄.n[molen] (Sluizen), grę̄n[molen] (Sint-Truiden), grɛǝn[molen] (Alken, ... ), korenmolen: ko.n[molen] (Mal), kō.rǝ[molen] (Lanaken, ... ), kōrǝ[molen] (Lauw), molen: [molen] (Kanne, ... ) Een molen om graan te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 6; Grof 4] II-3
korf ben: bɛn (Altweert, ... ), korf: kørǝf (Achel, ... ), kø̄rǝf (Maasmechelen), kø̜̄rǝf (Blitterswijck, ... ), kø̜rf (Bleijerheide, ... ), kø̜rǝf (Amstenrade, ... ), kē̜rǝf (Gelieren Bret, ... ), kęrǝf (Hasselt, ... ), kōrǝf (Swalmen), kǫrǝf (Baarlo, ... ), kǭrǝf (Sevenum), korfje: kø̜rǝfkǝ (Eijsden, ... ) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12