e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korst bovenste korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  bovenste korst (Zolder), bōvĕstö køͅst (Oostham), broodkorst: broodkórs (Roermond), brootkoosj (Sittard), bruətkōrst (Blitterswijck, ... ), broadkoosj = de buitenkant van alle gebakken brood  broadkoosj (Munstergeleen), De broeëdkaorste staeken m: het gaat hem te goed  broeëdkaorst (Castenray, ... ), laatste buitenste schijf  broêdkors (Blerick), Syst. Frings Broodkorst: vooral: eerste en laatste deel van brood wanneer het gesneden wordt. Soms: heel de korst aan het brood.  bruu̯ətkōͅ(i̯)st (Heppen), verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  brōedkorst (Beringen), droog korstje: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  dauuəg keursje (Lanklaar), eerste korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  ieëste kost (Velm), kantje: kêntje (Altweert, ... ), verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  kentje (Molenbeersel, ... ), kapje: kɛpkə (Gennep, ... ), kontje: kûntje (Altweert, ... ), korst: kaors (Meterik), kaost (Lommel), kaoəs (Vechmaal), kauwes (Gulpen), koaasch (Mechelen), koars (Blerick), koarsj (Noorbeek), koast (Dilsen), koawsj (Vijlen), koeesjt (Amstenrade), koeësj (Klimmen, ... ), koors (Linne, ... ), koorsj (Margraten, ... ), koorst (Helden/Everlo, ... ), koorz (Sevenum), koos (Echt/Gebroek, ... ), koosch (Hulsberg), koosj (Geleen, ... ), koost (Kessenich, ... ), kooəz (Vaals), kors (Arcen, ... ), kors(t) (Baexem), korsj (Berg-en-Terblijt), korst (Bergen, ... ), kost (Ell, ... ), kostj (Stramproy), koësj (Gronsveld), koôrst (Sevenum), kōēsj (Waubach), kōrst (Gennep, ... ), kōͅš (Eupen), kòrst (Genk), kórt (Zonhoven), kóórs (Broekhuizenvorst), kóóst (Pey), kôesj (Schaesberg), kôrst (Middelaar), kôêsj (Eys), De koosjte sjtaeken ?m: hij kan de weelde niet verdragen Wienie kriege ver keusjke: wordt gevraagd, als een jong paar zich voorbereid op het huwelijk  koosj (Sittard), De kórsjt van ¯t broet ao.fsnij.e: de korst van het brood afsnijden  kórsjt (Zonhoven), het eerste afgesneden en het laatst overblijvende gedeelte van een brood  kors (Tegelen), Syst. Frings  kōͅst (Sint-Truiden), Syst. Grootaers  koͅøst (Lommel), Syst. Veldeke  koesj (Bocholtz), Syst. WBD  koosj (Buchten), Verklw. kosjteke  kosjt (Beverlo), Verklw. koske  kos (Hasselt), Verklw. körsje  korst (Altweert, ... ), Verrklw. küesj-je Ich hauw han honger; ich küet ing koeësj drüeg broeëd èse  koeësj (Bleijerheide, ... ), verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  kest (Tessenderlo), keurst (Wijchmaal), keurstjen (Hechtel), koecht (s-Gravenvoeren), koesche (Baelen), koewrsch (Welkenraedt), koorsch (s-Gravenvoeren), koos (Eisden, ... ), koost (Molenbeersel), kors (Zonhoven), korst (Achel, ... ), kos (Hasselt, ... ), kost (Donk (bij Herk-de-Stad)), kosə (Bilzen), kowəsj (Montzen), koəš (Eupen), kō.s (Voort), kōas (Lommel), kōēast (Elen), kōorst (Hamont), kōrs (Grote-Brogel), kōs (Vliermaal), kōst (Herk-de-Stad), kōͅrs (Rekem), kōͅəš (Welkenraedt), koͅ:es (Rijkel), koͅrst (Bree, ... ), ko‧u̯s (Hoepertingen), kurste (Heusden), kwaajt (Teuven), kärstə (Peer), kòâscht (Montzen), køst (Loksbergen), køͅst (Halen), køͅškə (Eupen), kəskən (Tessenderlo), Waat haet die mik n hel kórs De kurskes van de bótteram, van de kees Die kórste brood zeen veur de veugel  kórs (Roermond), korst brood: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  korst brōōd (Gerdingen), korstje: keursje (Sevenum, ... ), keustje (Maasbracht), kursje (Helden/Everlo), kèùrsjə (Horst), körsje (Baarlo, ... ), köstje (Grathem), verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  keuske (Wellen), korske (Genk), korstje (Neeroeteren), kōskə (Kermt), koͅršə (Bree), koͅskə (Genk), kurstje (Kleine-Brogel), kūi̯stjə (Rotem), kö-escheke (Baelen), kø͂ͅ.rskə (Opgrimbie), kø͂ͅ.ske (Voort), kəskə (Halen), kruid: Verklw. kruutsje Pieke lösde de kroet neet  kroet (Maastricht), verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  kroet (Achel), leste korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  leestə koast (Kozen), leste kost (Velm), nieuw korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  nouw kōst (Lummen), onderste korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  onderste korst (Zolder), ŏnnöstĕ køͅst (Oostham), orten: orte (Echt/Gebroek), oude korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  a koes (Jesseren), a:w ko:rs (Maastricht), aa kost (Sint-Truiden), aaë kost (Velm), auw koorsch (Valkenburg), ā kōͅs (Bommershoven), ɛi:ə kə:s (Voort), verdroogde korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  verdrugde koasch (Sippenaken), vers korstje: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  veersch keurschke (Amby), veeəskeursje (Lanklaar), vos kuske (Sint-Truiden), vos kəskə (Sint-Truiden), verse korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  ve:rsə ko:rs (Maastricht), veersche koorsch (Valkenburg), vijoͅsə koͅ:s (Voort), viorsche koes (Jesseren), vjōəsə kōͅs (Bommershoven), vosse kost (Velm), vrische koasch (Sippenaken), voorste korstje: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  jostə kuiskə (Kozen) broodkorst || eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)] || homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] || kapje van het brood || kapje, korstje van een brood || Kent uw dialect het woord broodkant? Hoe is de uitspraak en welke de betekenis? [N 16 (1962)] || korst || korst van brood e.d. || korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)] || korsten van boterham III-2-3
kort geknipt haar biebop: bibob (Haler), biebop (Kapel-in-t-Zand, ... ), bĭebŏp (Nieuwenhagen), borstel: buüstel (Gronsveld), börstel (Weert), borstelig haar: beurstelig haor (Maastricht), borstelkopje: börstelköpke (Maastricht), bros: bros (Bilzen, ... ), bros ? (Maaseik), brosj (Roermond), bròs (As, ... ), in bròs (Venlo), ne brosse (Genk), broshaar: broshaar (Meeuwen), brosje: broske (Bilzen, ... ), Een pony op het voorhoofd: kapoel of (frou)frou.  broske (Jeuk), broske: broske (Bilzen, ... ), broskop: broskop (Hechtel), bubikop (<du.): vgl. Du. Bubikopf: pagekopje.  boebbie kop (Kerkrade), bubikopje (<du.): vgl. Du. Bubikopf: pagekopje.  boebi kupku (Brunssum), heel korte haren: hiejel korte hoar (Peer), jongenskop: joongəskop (Maastricht), jungeskop (Schimmert), kaal: kaal (Doenrade, ... ), kāāl (Guttecoven), kaal geknipt: kaal geknipt (Oirlo), kaalgeknipt (Noorbeek, ... ), kaal geschoren: kaal gəschaorə (Montfort), koal gesjūre (Zutendaal), kaal gesneden: kaal gesneje (Maasbree), kaal over het zwaard: kaal euvere zwaard (Ell), kaalkop: kaal kop (Montfort), kaalkoppig: kaalkoppig (Stein), kale kop: kale kop (Meerlo, ... ), kast over de kop: kas euvere kop (geknipt) (Neer), kletskop: kletskop (Houthalen, ... ), klètsjkop (Geleen), kort: kort (Posterholt), kort geknipt: kort geknipt (Oirlo), kort haar: kort haor (Schimmert), korthèùr (Gennep), kot wor (Hoeselt), korte haren: koͅ.rtə h‧ōͅrə (Ingber), kuifje: kuufke (Venlo), mekkie: (m.).  meͅ.ki (Eys), [&lt;fr. maquis?]  mekie (Vaals), mekkie (Eys, ... ), ənə mekkie (Ubachsberg), piezelen: piezele (Wolder/Oud-Vroenhoven), pinnetjes: pinnekes (Hechtel), pinnetjeshaar: pinnekes(hoor) (Eksel), pinnekeshaar (Meeuwen), pinnekeshaor (As, ... ), pinnekeshoar (Bree, ... ), pínnekeshaor (Eksel), pinnetjeskop: pinnekeskop (Eksel, ... ), pinnəkəskòp (Opglabbeek), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  pinn`k`skop (Bocholt, ... ), pleeborstel: plee beurstel (Maastricht), plee-bōōrstel (Sevenum), polka: polka (Ittervoort), polkakop: (voor meisjes).  polkakop (Caberg), polkakopje: ə pòlkaaköpkə (Maastricht), ragebol: ragebol (Meijel), ratsenkaal: ratsekaal (Klimmen), rattenkaal: rattekaal aaf (Klimmen), rattenkop: ratte kop (Maastricht), (bij vrouwen).  rattekop (Nunhem), stekelhaar: stekelhoar (Bree), stiekkelhoor (Eksel), stekels: sjteekələ (Sweikhuizen), sjtieëkələ (Nieuwenhagen), stekels (Stein), stiekele (Bilzen), stiekels (Jeuk), stiëkele (Eigenbilzen), stekeltjes: sjteekelkes (Geulle), stompjes: stumpkes (Born), stoppelenkop: sjtoppelekop (Herten (bij Roermond)), stoppelhaar: stoppelhaar (Kerkhoven), stoͅpəlhoͅuər (Lommel), stoppels: sjtoeppele (Waubach, ... ), sjtoppele (s-Gravenvoeren), sjtŏĕppələ (Heerlen), sjtóppələ (Susteren), stopels (Vorsen), stoppel (Munsterbilzen), stoppele (Maaseik), stoppelen (Eigenbilzen, ... ), stoppels (Alken, ... ), stoppələ (Maastricht), stoͅpəl (Lommel), stòppele (Wolder/Oud-Vroenhoven), stoppeltjes: sjtuppelkes (Vlodrop), sjtuuppelkəs (Wijnandsrade), stoepelkes (Achel), stoepeltjes (Hoensbroek), stuupəlkəs (Hulsberg), stöppelkes (Thorn), stüppelkes (Heerlerbaan/Kaumer), Even na W.O. II zei men koep Amerikae 2,5 waarmee men 2,5 cm. lengte bedoelde.  stöppelkes (Kinrooi), strooien dak: strieje daok (Veldwezelt), struifje: sjtruufke (Kunrade), struivelenkop: sjtroévelekop (Gronsveld) Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)] || overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)] III-1-1
kort onderrokje halve onderrok: hauwe òngerròk (Munstergeleen), halve rok: auve(n)əroͅk (Rotem), have ròk (Wijk), hemdje: həməkə (Halen), heuprokje: huprøͅkskə (Mechelen-aan-de-Maas), jupetje (<fr.): jeupke (Millen), jupon (fr.): žəpoͅn (Herk-de-Stad), juponnetje (<fr.): zjupònke (Bree), klein rokje: hets klee röksjke (Hoensbroek), klei rökske (Borgharen), kontrokje: koͅntre͂ͅkske (Kermt), kort onderjupetje (<fr.): ə kot onərjøpkə (Riksingen), kort onderrokje: kort onger rokske (Schimmert), kort onderschortsje: kèùrt oondersjêûtske (Mechelen), kort rokje: kort r^kskə (Maaseik), koͅrt rēͅkskə (Bree), kort schortje: koͅrt šoͅrtjə (Lanklaar), korte onderschorts: køͅtə oͅndəršøͅts (Teuven), leerokje: WNT: lee (II), 1) Lenden -&gt; 2) Vandaar: het deel van een kleed dat de lenden omsluit. - Ook, meest in verkleinvorm: lijfje, vrouwenjak.  leerökske (Eksel), lijfje: lufke (Diepenbeek), onderjupe (<fr.): onərjōͅp (Romershoven), onderjupetje (<fr.): onderjaapje (Vliermaal), onderrokje: onderrokske (Beringen), onnerrokske (Boekt/Heikant), oŋdərökskə (Velm), oͅndəroͅkskə (Beringen), oͅnərø̄kskə (Boekt/Heikant), undərøkskə (Kwaadmechelen), ungerróksjke (Hoensbroek), ònderrökske (Kwaadmechelen), óngerrökske (Hoensbroek, ... ), onderste rokje: hets ungersjte röksjke (Hoensbroek), pisrokje: pisrokske (Hoeselt), piszieltje: pîszièèlke (Valkenburg), WNT: pissen, afl. pisziel, zieltje of wollen rok, die als onderkleed over het hemd gedragen wordt, thans vooral door kinderen. In Limburg gewoonlijk piszielke.  pi-zelke (Schimmert), piszieëlke (Wijk), WNT: pissen, afl. pisziel, zieltje of wollen rok, die als onderkleed over het hemd gedragen wordt, thans vooral door kinderen. In Limburg gewoonlijk piszielke. [informant vernl. als pis?eelke, (?) niet duidelijk leesbaar].  piželkə (Rekem), poepenrok: poepe-ròk (Klimmen), poepenrokje: poeperökske (Neerpelt), popperökske (Beek), poepjupetje (<fr.): pupjø̄bkə (Opheers), poeprokje: pieprökske (Meerssen), poep-röksjke (Klimmen), poeprekske (Neeroeteren), poepreukske (Val-Meer), poeprokske (Maastricht, ... ), poeprukskə (Zichen-Zussen-Bolder), poepröksjke (Waubach), poeprökske (Limbricht, ... ), puprøkskə (Bocholt), puprøͅkskə (Achel), puprəkskə (Sint-Truiden), pūprøkskə (Borgloon), Verg. pitteleer*, pregeerjas*.  poeprökske (Maastricht), rokje: rekskə (Rosmeer), rokske (Tessenderlo), roͅkskə (Tessenderlo), rókske (Grathem), rökskə (Zelem), rø̄kskə (Hamont), rəksə (Linkhout), schortje: schörtske (Jabeek), sjurtje (Haelen), sjörtje (Neeritter), slaaprokje: slapreͅkskə (Opglabbeek), stumperd: sjtumperd (Herten (bij Roermond)), suppetje: (sippeke) [sic]  sepəkə (Leopoldsburg), vrijschijtertje: vrijsjieterke (Maastricht) [poeprökske*]: kort onderrokje || onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)] || vrouwenonderrokje III-1-3
kort schortlint bandje: bentjes (Munstergeleen), bind: de biende (Kerkrade), bindbindel: binbendel (Zichen-Zussen-Bolder), bindbindeltje: benbendelke (Val-Meer), bindel: bindelen (Wijk), bingele (Bocholtz, ... ), bingels (Weert), bɛŋəls (Opheers), binder: benəers (Romershoven), beͅnjər (Eisden), bindertje: bendərkəs (Hamont), gatbindel: gaatbindels (Maastricht), gatbindsel: gatbindsels (Paal), gatbinsəls (Paal), gatlint: gaatlinter (Egchel), gadlinte (Meijel), gatlentə (Beringen), gatlinte (Meijel), gatlinʔə (Kwaadmechelen), gatlènte (Beringen), gātlens (Kaulille), gātlenər (Bocholt), yaatlint (Neeroeteren), yātleŋtər (Lanklaar), gatlinten  gatlinʔə (Kwaadmechelen), gatlintje: moeilijk leesbaar  gatlintelsies (Lummen), gatslint: gaatslinkter (Hout-Blerick), gaatslinte (Hout-Blerick), gatslink (Hoensbroek), gatslinte (Schimmert, ... ), gatsluiter: gatsløtərs (Donk (bij Herk-de-Stad)), gatsnoer: gatsnuu:re (Meijel), gatsnuure (Meijel, ... ), haam: Van Dale: II. haam (gew.), 1. bekleedsel van dikke stevige stof om de bovenrand van zakken; - 2. netvormig samenstel van touwtjes om de kop van een paard, dat men daaraan voortleidt...  də há͂mə (Borgloon), help: helpe (Nuth/Aalbeek), həlpe (Mal), heupbinder: heupbinders (Eksel), knoopsgatlint: knüəpsgaətlentə (Velm), kontbindel: koͅntbeͅnələ (Rosmeer), kontlint: kondlinte (Weert), kontlenter (Neerpelt), kontlintje: kontlentsje (Neerpelt), kort lint: køtə lentə (Tessenderlo), korte linten  kötte lente (Tessenderlo), kort snoer: korte sjneur (Haelen), kòtte sjnêûr (Mechelen), [sic]  hortesjneur (Baarlo), korte bindel: koͅtə bø̄ŋəls (Borlo), lint: de linger (Klimmen), de linten (Hoensbroek), leiŋər (Maaseik), len`ər (Rotem), lente (Beringen), lentə (Beringen, ... ), lējnər (Bree), leͅint (Mechelen-aan-de-Maas), li-jnjer (Stein), lienger (Mechelen), liente (Heerlen), linger van de sjolk (Schimmert), lingter (Oost-Maarland), linjer (Neeritter, ... ), linte (Blerick, ... ), linter (Mheer), l†enjer (Einighausen), lintje: lintjes (Puth), lintsches (Millen), lits: lēͅtsə (Linkhout), noeud (fr.): [sic]  ənə nø̄ (Tongeren), noeudje (<fr.): nøͅükə (Halen), onderste lint: də øͅnəstə leŋər (Teuven), scholkensnoer: sjolkesneur (Nunhem), scholkshelp: scholkshelpe (Oirsbeek), snoer: schneur (Meerssen), schnoor (Jabeek), sjneur (Panningen, ... ), sjnore (Reuver), sjnöör (Klimmen), sneur (Ell, ... ), snier (Eigenbilzen), snoer (Diepenbeek), snoeren (Lommel), snoeëre (Kermt), snuur (Diepenbeek), snuər (Borgloon), sny(3)̄r (Riksingen), snør (Boorsem), meeervoud sneure  snoor (Venlo), snoer vanachter: de snuur van achter (Beverlo), snuur van achter (Beverlo), snoertje: sjneurkes (Tegelen), sneurkes (Ittervoort), snērkəs (Opglabbeek), snoerkes (Lummen), snuike (Diepenbeek), snurkes (Horst, ... ), snyrkəs (Wintershoven), staart: stetə (Leopoldsburg), staarten  stette (Leopoldsburg), strik: strekə (Romershoven), strik (Herk-de-Stad), strikke (Sevenum, ... ), stubbeband: stubbebänt (Urmond), voordoekenlint: vərəkə lĕŋt (Sint-Truiden), votsnoer: votsneur (Grathem), vottsjneur (Roermond), voͅtsnø̄r (Rekem), vottenlint: vottelinte (Roermond), vottensnoer: vottesjneur (Herten (bij Roermond), ... ), vottesnoor (Tungelroy), vottesnuur (Neeritter), vótte sjneur (Horn), [´ : sleeptoon]  vottesjnéur (Tegelen) band waarmee vrouwen hun schort aan de achterzijde vastknoopten || korte linten waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden || linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kort stikken afstikken: āfštekǝ (Nieuwstadt), boord stikken: bōrt stekǝ (As), een voetje breed stikken: ǝ vø̄tjǝ brēt štekǝ (Doenrade), kant stikken: kanjtj štekǝ (Doenrade), kant stekǝ (Bilzen), kãnt stekǝ (Horst), kanten afstikken: kanten afstikken (Genk), kantje stikken: kęntjǝ stekǝ (Echt), kantjes stikken: kęntjǝs stekǝ (Venlo), kortstikken: kortstekǝ (Eisden, ... ), kortštekǝ (Meerssen), kotstekǝ (Hopmaal), kotstekǝn (Diepenbeek), kortstikken met hand: kortstikken met hand (Opglabbeek), langs het kantje stikken: laŋs ǝt kɛntjǝ štekǝ (Reuver), op de kant stikken: op dǝr kant štekǝ (Bleijerheide), op gen boord naaien: op ǝ bǭǝt niǝnǝ (Montzen), op het kantje naaien: op ǝt kɛ̄ntjǝ nɛ̄jǝ (Meijel), op het kantje stikken: op ǝt kē̜ntšǝ stekǝ (Lanaken), op ǝt kęntjǝ štekǝ (Herten), op ǝt kɛ̄ntjǝ štekǝ (Voerendaal), overstikken: ēǝvǝrstēkǝ (Schulen), smal stikken: šmāl stekǝ (s-Gravenvoeren), smals stikken: smāls štekǝ (Born) Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56] II-7
kort van bouw gedrongen: gədróngə (As), geknoopt: gekneupt (Meijel), gestuikt: gesjtoek (Guttecoven), kort: ko.t (Eys), kort (Eisden, ... ), kort gebouwd: die is kort geboewd (Doenrade), kort geboewd (Doenrade), kòrt gəbówt (As), kort gesteken: kot gesteke (Mielen-boven-Aalst) Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: kort van bouw of geraamte? [N 93 (1983)] III-3-2
kortademig amechtig: WNT: amechtig, (nieuwe) bet. 2: Ademloos, geheel buiten adem, sterk hijgende [...].  aamechtig (Lommel), amechtig (Sint-Pieter), ammegtig (Obbicht), emmechtig (Roermond), cornage (fr.): Gallas, cornage:  cornage (Gronsveld), kòrnaasj (Klimmen), dampen (ww.): evt. in sem. toel.  hiə doempt (Stevoort), dampetig: dampetig (Grevenbicht/Papenhoven), dampig: dampəx (Opgrimbie), dempetig: daempətəx (Rekem, ... ), dampetig (Klimmen, ... ), dempeteg (Zichen-Zussen-Bolder), dempetich (Vreren), dempetig (Buchten, ... ), dēͅmpətəx (Zichen-Zussen-Bolder), dêmpetex (Montzen), dêmpetig (Kanne), dɛ.mpətix (Borgloon), dɛmpətəx (Stokkem), #NAME?  daempətəx (Rekem), V.e. paard.  dempetig (Echt/Gebroek), dempig: daempix (Amby, ... ), daempəx (Rekem), daimpig (Nieuwerkerken), de-mpig (Wellen, ... ), de.mpig (Boukoul), dempeg (Mechelen, ... ), dempich (Beverlo, ... ), dempig (Achel, ... ), dempmig (Tessenderlo), dempəch (Heerlerheide), dempəx (Gutshoven, ... ), dēmpig (Eijsden, ... ), dēͅmpəch (Vroenhoven), dĕmpich (Grevenbicht/Papenhoven), dĕmpig (Berg-en-Terblijt, ... ), deͅ.mpəx (Hasselt), deͅmpex (Diepenbeek, ... ), deͅmpig (Bilzen, ... ), deͅmpix (As, ... ), deͅmpəx (Hamont, ... ), dijmpig (Koersel), doemix (Tessenderlo), dumpig (Rimburg), dä:mpig (Sint-Pieter, ... ), dämpig (Heijen, ... ), dè.mpəx (Bree), dèmpig (Gennep, ... ), dèmpəx (Aalst-bij-St.-Truiden), dèpich (Groot-Gelmen), dèèmpich (Vroenhoven), démpig (Ottersum), dêmpesch (Welkenraedt), dêmpig (Heers, ... ), dêêmnig (Middelaar), dɛ.mpəh (Borgloon), dɛ:mpeͅx (Maastricht), dɛmpĕg (Rosmeer), dɛmpi.x (Hoepertingen, ... ), dɛmpix (Martenslinde, ... ), dɛmpəx (Borgloon), hij`s dembmig (Kwaadmechelen), Bij paarden.  dempig (Oirsbeek), e"wordt lang uitgesproken.  dĕmpig (Gennep), Pejoratieve betekenis, b.v. tengevolge van overdadig eten of drinken.  dempig (Borgloon), Schertsend.  dempig (Maaseik), Uitdr.: dempig wiej ein mispel.  dempig (Nunhem), Uitdr.: he es zoe dempich as ne goel (soort vis die snakt naar adem).  dempich (Kuringen), Uitdr: he is zoo dempich es an speriekse.  dempich (Grote-Brogel), Van paarden.  dempig (Doenrade), dämpig (Heerlen), Voor paarden.  dampig (Stevensweert), demptig: demptig (Millen), demptix (Genoelselderen), het op de adem hebben: hēͅ heijet op də ōͅjəm (Meeuwen), kort: he is kót va ôôm (Ubachsberg), hij is kort van adem (Sint-Huibrechts-Lille), hij is kort van ossem (Lommel), koort van aujem (Mheer), kort (Amby, ... ), kort (van aom) (Limbricht), kort aosemig (Bunde), kort va oam (Nederweert), kort vaa aosem (Tegelen), kort vaan ao.m (Mechelen), kort vaan aosem (Wijk, ... ), kort van (h)aom (Puth), kort van aaiëm (Rekem), kort van ajem (Elen), kort van aojem (Elsloo, ... ), kort van aom (Baarlo, ... ), kort van aosem (Bunde, ... ), kort van aŏm (Echt/Gebroek), kort van aòm (Geistingen), kort van āōm (Oirsbeek), kort van oam (Belfeld, ... ), kort van oasem (Kessenich), kort van oaëm (Neeroeteren), kort van ojem (Bocholt), kort van ō`əm (Mechelen-aan-de-Maas), kort van àem (Opglabbeek), kort van ësem (Hechtel), kort van öiəm (Linde), kot (Mechelen), kot va aom (Heerlen, ... ), kot va oam (Bleijerheide, ... ), kot van aom (Kerkrade), kot van aôsem (Sint-Lambrechts-Herk), kot van bos (Koninksem), kot van oasem (Munsterbilzen), kot van oesem (Kortessem), kot van ojem (Rijkhoven), kot van ossem (Heers), kot van uihem (Beverst), kōt van aom (Kerkrade), kŏrt (Meijel), kŏt (Mechelen), koͅrt fan uoͅjəm (Zonhoven), koͅrt van ōsəm (Neerglabbeek), kòrt (Holtum, ... ), kòt va oa.m (Waubach), kórt van aom (Boukoul, ... ), kót va ôôm (Eygelshoven), kôt va oam (Heerlen), kôt van aom (Nieuwenhagen), kött van oom (Lontzen), Deftiger.  kot fan ojɛm (Martenslinde), kortademig: kortaodemig (Blerick, ... ), kortaojemig (Mheer), kortaomig (Haelen, ... ), kortojjemig (Broekhuizen, ... ), kortojmig (Stein), kortŏjemig (Venray), kotoahmig (Rimburg), Uitdr.: zo kort as kaaf (zeer oud).  kòrtaojemig (Berg-aan-de-Maas), kortasemig: kortaosemig (Venlo), kòrtaosemig (Maastricht), kortborstig: kortborstig (Blerick, ... ), kortbuustig (Oost-Maarland), kortbörstig (Neeritter, ... ), kotboastig (Wellen), kotbostig (Herk-de-Stad, ... ), kotboəstig (Stevoort), kotbwostig (Martenslinde), koͅtbōͅstig (Kortessem), kórtboorstig (Panningen), korte adem: kortenoam (Hoensbroek), kuimer, een -: ne ku:mer (Blerick), lastig kunnen ademen: kan laestĕg oiemen (Rosmeer), moeilijk kunnen ademen: ər kōn m"jələk oujəmə (Lanaken), slecht kunnen ademen: hij kan slech oime (Hoeselt), van korte adem: van korte aujem (Lanaken) dempig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || dempig (aamborstig) [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)] III-1-2
korte broek broek: brook (Urmond), broekje: breukske (Caberg), brukske (Vreren), brìkske (Beverst), brøkskə (Eigenbilzen), capitula: kappittula (Neeroeteren), culotte (fr.): een korte, te wijde broek  culotte (Grathem), ja, voorheen korte broek; een lange broek was geen broek  culotte (Klimmen), jongensbroek  culotte (Gronsveld), Korte broek  culotte (Heugem, ... ), culotteboks (<fr.): met nauwsluitende pijpen  kloͅtboks (Bree), culottebroek (<fr.): breed tot aan de knieën en verder nauwsluitend  kəloͅtbroͅk (Boorsem), broek met elastiek onderaan in de pijpen  klotbroek (Rummen (WBD)), flotsbroek: flöts brook (Mheer), Korte: welsjebroo:k ook flotsbroo:k.  flotsbroo:k (Mheer), fluitjesbroek: fleetjesbroek (Bilzen), fluitjesbroek (Tessenderlo), fluj’əsbruk (Kwaadmechelen), golfbroek: goləfbrok (Diepenbeek), halflange broek: haf laŋ bryk (Rosmeer), hoog water: [Scherts., vgl. Val-Meer (Q 178) her hèt waoter in de kaller voor een broek die te kort is -RK]  hoeg waaëter (Eijsden), jongenbroek: [sic]  joŋəbruk (Tongeren), jongensboks: joŋəsboks (Maaseik), jônges-bôks (Tegelen, ... ), ’n joŋəsboks (Neerpelt), jongensboksje: jongesbukske (Blerick), kinderbroek: keinjerbrook (Eisden), knieboks: knie-bòks (Roermond), knieböks (Grathem), kniebroek: kneebrook (Meerssen, ... ), kneejbrook (Heerlen), kniebroek (Opglabbeek), kort boksje: ein kort bukskə (Meeuwen), kort broekje: e kort breuksjke (Klimmen), kort breukske (Gronsveld, ... ), koͅt brykskə (Vliermaal), Lang brouk. Kot brekske.  kot brekske (Kuringen), kortbroek: kortbrook (Rekem), korte boks: een korte boks (Gruitrode), ein korte boeks (Kessenich), ein korte boks (Bocholt, ... ), ein korte box (Grote-Brogel), ein korte bôks (Reuver), ein korte böks (Maaseik), ein kortə boeks (Ophoven), ein koͅrte boͅks (Neerglabbeek), eine korte boks (Rotem), en kötte boks (Kelmis), eng kotte boks (Bleijerheide), in kortə boks (Sint-Huibrechts-Lille), korte boeks (Maasbracht, ... ), korte boeksj (Schinveld), korte boks (Amstenrade, ... ), korte books (Bocholt, ... ), korte bòks (Broekhuizen, ... ), korte bóks (Baarlo, ... ), korte bôks (Blerick, ... ), korte böks (Hout-Blerick), kortə boks (Bree, ... ), kortə buks (Opglabbeek), kortə bŭks (Maaseik), kortə bóks (As), kortə bôks (Holtum), kotte boks (Chèvremont, ... ), kotteboks (Nieuwenhagen), kŏrte boks (Meijel), koͅrtə boks (Bree, ... ), koͅrtə boͅks (Achel, ... ), kòrte bòks (Roermond), kòrte bóks (Swalmen), kórte bóks (Meijel, ... ), kóte books (Bocholtz), køətə boks (Montzen), n korte boks (Kaulille), ən korte boks (Kleine-Brogel), ən kortə boks (Neerpelt), ’n korte boeks (Elen, ... ), ’n korte boks (Opitter, ... ), ’n kōͅrtə boks (Opglabbeek), Lange -. Korte -.  korte boks (Bocholt), niet omgespeld  korte bŏks (Born), o is gedempt  ein korte bôks (Elen), korte bots: en korte bots (Eupen), keutte bots (Welkenraedt), korte bots (Welkenraedt), köte bots (Lontzen), ən kurtə bots (Eupen), korte broek: een korte broek (Peer), een kotte broek (Hoeselt, ... ), ein korte brook (Lutterade), en keutte broek (Linkhout), en kotte broek (Millen, ... ), en kotte brok (Kortessem), en kotte brook (Herk-de-Stad), ēn korte brook (Lanaken), ĕn kotte brŏk (Vroenhoven), eͅn kotte broĕk (Sint-Truiden), eͅn koətö bruk (Oostham), hij draagt een korte brok (Beringen), k(j)øͅtəbrok (Teuven), kerte broek (Kozen), kette broek (Lommel), klĕŭte brook (Teuven), ko.tə bruk (Borlo), kort brook (Paal), korte broak (Zolder), korte broek (Beverlo, ... ), korte brok (Houthalen, ... ), korte broo (Mheer), korte brook (Beek, ... ), kortebroek (Hechtel), kortu brook (Mesch), kortə brok (Beringen), kortə brōk (Beringen, ... ), kote broek (Nieuwerkerken), kote brook (Maastricht), kotte broek (Beverst, ... ), kotte brok (Diepenbeek, ... ), kotte brook (Veldwezelt, ... ), kotte brōk (Schulen), kottə brok (Diepenbeek), kottə brūk (Mettekoven), kotə brok (Schulen), kotə bruk (Guigoven, ... ), kotə brūk (Hasselt), kotəbruk (Tongeren), kōtte brook (Heerlen), kōͅrtə brŏk (Boekt/Heikant), kōͅtə brūk (Wintershoven), kŏtə bruk (Sint-Truiden), ko̞rtəbrok (Paal), koͅrtə bro.k (Rekem), koͅrtə brok (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), koͅrtə brōk (Lanklaar, ... ), koͅrtə broͅk (Boorsem), koͅrtə bruk (Hasselt, ... ), koͅrtəbrok (Beringen), koͅttə bruk (Kortessem), koͅtø͂ bruk (Borgloon), koͅtə brok (Romershoven), koͅtə brōͅk (Kermt), koͅtə bruk (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), ku’əbruk (Kwaadmechelen), kóttə brŏŏk (Bilzen), kötte brook (Mechelen, ... ), kötə bruk (Zelem), køtə bruk (Halen), kətə broͅuk (Linkhout), kətə bruk (Halen), n kortə brook (Lanaken), n kotə bruk (Borgloon), n’ kort broek (Boorsem), n’ korte brook (Eisden), ən kortə bro:k (Boorsem), ən kortə brōk (Opgrimbie, ... ), ən kottə bruk (Gutshoven, ... ), ən kotə bruk (Genoelselderen), ən koͅrtə brok (Zolder, ... ), ən koͅrtə brōk (Lanaken), ən koͅrtə bruk (Hamont), ən koͅtə bruk (Kortessem), ən kurtə brōk (Lanaken), ’n korte broek (Overpelt), ’n korte broĕk (Zutendaal), ’n korte brok (Helchteren), ’n kortə brouk (Lummen), ’n kotte broek (Bilzen, ... ), ’n kotte brook (Vliermaalroot), ’n kotte broək (Kuringen), ’n kotte brŏĕk (Stevoort), ’n koͅtte broek (Heppen), er is geen speciale naam  korte broek (Kanne), korte oe  ’n kotte broek (Mettekoven), Lang en korte brok.  korte brok (Helchteren), oo is eveneens zeer kort  ’n korte brook (Peer), soms __ bóks  korte brook (Lutterade), rijbroek: reͅibrok (Diepenbeek), short (eng.): sjərt (Horpmaal), welshe broek: Korte: welsjebroo:k ook flotsbroo:k. [Van Dale: Welsh]  welsjebroo:k (Mheer, ... ) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || een korte broek [N 59 (1973)] || kniebroek || korte (jongens)broek die de knieën onbedekt laat || korte broek [ZND 16 (1934)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
korte dienst korte schicht: kortǝ šix (Klimmen) De met 2 uur verkorte werkdag die aan een zondag of feestdag voorafging. [monogr.] II-5
korte dikke wortel dikke breuk: Venlo e.o.  dieke breuk (Maasbree), dikke wortel: dieke wortele (Noorbeek, ... ), dieke wortels (Blerick), dikke wortel (Gulpen, ... ), dikke wottel (Hoeselt), eigen spellingsysteem  dikke wortels (Meijel, ... ), ideosyncr.  dieke wortel (Eijsden, ... ), dieke wortels (Hoensbroek), NCDN  dikke wórtöl (Stevensweert), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  dieke wortele (Gulpen), WBD/WLD  dikke wòrtəls (Maastricht), dikkə wortələn (Urmond), WLD  dikke wotsele (Vijlen), dikke wŏĕrtelə (Doenrade), grove wortel: grove wortels (Schimmert), ideosyncr.  groofwortels (Thorn), het wast over de grond: WBD/WLD ó even gesloten als oo  ’t wist īēver de grónd (As), klot: WBD/WLD met aarde eraan  klòt (As), knoest: knoesten (Eksel), Endepols  knoeste (Maastricht), knol: WLD  knŭŭle (Mheer), knolvoet: IPA, omgesp.  knoͅlvut (Kwaadmechelen), mollenstaart: mollesterte (Ittervoort), Endepols  mollestart (Maastricht), ideosyncr.  mollesjart (Sittard), WLD  molle stèrte (Kesseleik), mollesjtert (Schinnen), mòòlestert (Posterholt), môllenschtĕrt (Schimmert), penwortel: WLD  penwortel (Geverik/Kelmond, ... ), schronkel: schronkele (Vaals), stomp: #NAME?  sjtòmpe (Klimmen), WLD  sjtump (Swalmen), stómp (Born), stompwortel: što.mpwo.tsəl v. (Eys), što.mpwoͅ.təl v. (Ingber), oude spellingsysteem  stompwortel (Meijel), storkel: WLD  storkel (Ubachsberg), stronk: ideosyncr.  stronk (Vlodrop), WBD / WLD  sjtrōnk (Reuver), WBD/WLD  sjtrunk (Lutterade), stronkel: stronkelen (Geulle), stronkels (Geulle), vlezige wortel: WLD  vléézigə wortəls (Maastricht), vot: vod (Stein), wortel: eigen fon. aanduidingen  wortele (Ell), WLD  wòrtel (Itteren), wòrtələ (Montfort), zware wortel: zwaore wortels (Oirlo) Korte, dikke wortels (mollestaarten). [N 82 (1981)] III-4-3