e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koperwiek frans lijstertje: fraans leesterke (Rosmeer), Frings  frans lēͅstərkə (Borgloon), franse klijster: franse kliester (Nederweert), franse klijster (Heusden), franse klinster (Neerpelt, ... ), franse kluister: fraanse klöster (Zonhoven), franse kluister (Heusden), franse lijster: fraanse leester (Rosmeer), franse leester (Eigenbilzen), franse liester (Eksel, ... ), franse lijster (Herk-de-Stad, ... ), franse lèjster (Zepperen), Frings  frānsə lēͅstər (Borgloon), franse lijsterd: franse liestert (Limbricht), fransmannetje: fra.nsmenke (Boukoul, ... ), fransmenke (Sittard), goudmerel: gòltjmèèrel (Roermond), groene lijster: greun liester (Maastricht), klijster: kliester (Ospel, ... ), begin-k misschien o.i.v. trek-lijster; comm. van Weijnen: zeer goed mogelijk  kliester (Nederweert), kluisje: kleuske (Urmond), kluiter: klouter (Sint-Truiden), kluiter (Sint-Truiden), kokkelevie: cf. BlSt 164, 165; < frans ? coq + visage  kokkelevil (Kelmis), kopertets: koapertets (Thorn), koperwiek: koaperwiek (Thorn), koepərwiek (Brunssum), kooperwiek? (Haelen), koperwiek (Horst, ... ), kopərwik (Lommel), kopərwik/kupərwik (Maaseik), koëperwiek (Gulpen), koͅpərwik (Kaulille), kuwoͅpərwik (Tongeren), kôôperwīēk (Weert), køpərwik (Meijel), doorgaans Frings, soms eigen spelling  kopərwik (Kwaadmechelen), Frings  kōpərwik (Diepenbeek), Frings; half lang als lang omgespeld  kōpərwēək (Lanklaar), turdus iliacus  kōpərwik (Hamont), vdBerg; omgesp.  kōͅpərwīk (Sint-Truiden), lijster: liesjter (Helden/Everlo, ... ), liester (Horn), līēster (Swalmen), vdBerg; omgesp.  lixstər (Veldwezelt), oranje klijster: oranje kliester (Nederweert), ringlijster: Frings  reŋleͅi̯stər (Beverst), rode lijster: rôêlīēster (Klimmen), sjakker: Frings  šakər (Gelieren/Bret), spaanse lijster: spānsə lɛstər (Hasselt), taklijster: taklɛ̄stər (Hasselt), tjakker: tʔakərs (Achel), treklijster: trékliester (Baexem) koperwiek || koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)] || koperwieklijster III-4-1
kophout kophout: kophout (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Maurits]  [Eisden]  [Winterslag, Waterschei]  [Emma, Maurits]), kophōt (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kophǫwt (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Zwartberg, Waterschei]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), kǫ.phō.t (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]), kǫphōt (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Emma, Oranje-Nassau MV]  [Zwartberg]), kǫphōts (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Willem-Sophia]  [Domaniale]  [Julia]), kǫphǫwt (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Eisden]), kǫpǫwt (Hamont  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), kopstijl: kǫpštil (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Eisden]  [Domaniale]) Een stijl met daarop een plankje of een stuk halfhout. Het geheel kan worden gebruikt als voorlopige ondersteuning in een kerf. Zie de semantische toelichting van de lemmata Inkerven en Kerf. [N 95, 492; N 95, 330; monogr.] II-5
kopieerwieltje coupeerraadje: kupērrētšǝ (Noorbeek), kupērrē̜tjǝ (Doenrade), ding voor uit te raderen: deŋ vør øtj te rādǝrǝ (Meijel), doortekenrad: doortekenrad (Hopmaal), kopieerraadje: kopirrē̜tšǝ (Bleijerheide), kopiērrē̜tjǝ (Herten), kopieerradje: kopiērrętjǝ (Born), patronenrad: patronenrad (Opglabbeek), patroonraadje: patruǝnrē̜tjǝ (Eisden), patroonrolletje: patruǝnrølkǝ (s-Gravenvoeren), raadje: riǝtšǝ (Bilzen), rētšǝ (Maastricht), rē̜tjǝ (Geleen), radeerraadje: radērrētjǝ (Tegelen), radērrē̜tjǝ (Echt, ... ), radērrɛ̄tšǝ (Eijsden), radeerwiel: radērwil (Stein), radeerwieltje: radērwilkǝ (Meijel), rędērwilkǝ (Meerssen), radertje: radertje (Schinnen), rãrkǝ (Zolder), radje: rętjǝ (Horst), rɛtjǝ (Nieuwstadt), roller: rǫlǝr (As), rolletje: rɛlkǝ (Neeroeteren), roulette: rulęt (Bilzen, ... ), rulɛt (As), rǫlęt (Schulen), tandwieltje: tantwilkǝ (Venlo), tekenrad: tēkǝnrat (Montzen), tekenradje: tēkǝnrętšǝ (Montzen) Een scherp getand wieltje aan een handvat om patronen uit te raderen. Zie afb. 5. [N 59, 4] II-7
kopje bak: bak (Altweert, ... ), bek (Mopertingen), b‧ak (Meeswijk), gebr. tot ca. 1950  bak (Boeket/Heisterstraat), geen verschil met zjat  bak (Rotem), grote  bak (Rotem), grote tas  bak (Neeroeteren), grote tas zonder oor  bak (Rekem), omgangstaal  bak (Einighausen), oud; jong: tas  bak (Schimmert), ronde kop zonder oor  bak (Hees), tot 1950 tas was toen verfijnd taalgebruik  bak (Nederweert), verouderd  bak (Helden/Everlo), zonder oor  bak (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), bakje: bekskə (Genk, ... ), bɛkskə (Guttecoven, ... ), klein  bekskə (Vroenhoven), klein tasje  beͅkskə (Lanaken), kleine tas  bekskə (Eisden), bol: ból (Sint-Truiden), bots: grote ronde tas  bots (Neerpelt), ouderwetse kop, zeer groot  boͅdzj (Opoeteren), zonder handvat  boets (Grote-Brogel), geut: grote hoeveelheid  geut (Kleine-Brogel), jatte (fr.): bodəl tsjat (Duras), dat (Herk-de-Stad, ... ), dats (Herk-de-Stad), djads (Hoepertingen), djat (Gingelom, ... ), djats (Alken, ... ), djatə (Beverst), dsjats (Hoepertingen, ... ), dzat (Borgloon, ... ), dzjat (Borgloon, ... ), džats (Spalbeek, ... ), džát (Sint-Truiden), ḍats (Aalst-bij-St.-Truiden), ja͂ts (Hasselt), sgjat (Martenslinde), sjad (Linkhout), sjas (Bevingen), sjat (Beek (bij Bree), ... ), sjatz (Stevoort), sjatə (Herk-de-Stad), ṣat (Neerglabbeek, ... ), tjats (Ulbeek, ... ), tsjat (Duras), Xat (Genk, ... ), zat (Gruitrode), zjas (Rijkhoven), zjat (Berbroek, ... ), zjats (Berbroek, ... ), zjatə (Hechtel), žat (\'s-Gravenvoeren, ... ), žats (\'s-Herenelderen), žàt (Gerdingen), De ein zjat koffie nao de ander slogen de moosmakke nao binne  zjat (Maastricht), drinkgerei  zjat (Gronsveld), Fr. tasse: kopje  zjatten én téskes (Zonhoven), geen verschil met bak  zjat (Rotem), gewone tas  zjat (Koninksem, ... ), groot met oor  žat (Diepenbeek), grote kop  zjat (Lanaken, ... ), grote tas  zjat (Maaseik), groter dan tas en teske  zjat (Peer), klein  Xat (Alt-Hoeselt), klein formaat  zjejʔ; (Welkenraedt), kleine  zjat (Rotem), kleiner dan een kum  sjat (Heppen), kopje  žeͅits (Zonhoven), met handvat  sjat (Grote-Brogel), met oor  djat (Borlo), moeilijk leesbaar  tsats (Melveren), sj helt over naar zj  sjat (Elen), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  zjat (Beverlo), tas wordt meer gebruikt voor het schoteltje onder de kop  djat (Jeuk), vaker gebruikt dan kopke  zjat (Leopoldsburg), Van di-j gotigheid höbste gein zjat nudig: van dat goed spul is een beetje al voldoende  zjat (As, ... ), Verklw. ook dzjetsje  dzjat (Hasselt), Verklw. zjétteke ¯n zjat kaa.fie: een kop koffie  zjat (Zonhoven), zonder oor, komvormig  djat (Borgloon), jatte-tje: djatsə (Alken, ... ), djetsjə (Vucht), djetskə (Alken), sjatjə (Rosmeer), sjatəkə (Kleine-Brogel), sjetjə (Beek (bij Bree), ... ), sjetəkə (Linkhout), zetjə (Niel-bij-As, ... ), zetsje (As, ... ), zjatsə (Herk-de-Stad), zjetjə (Neerpelt, ... ), zjetsje (As, ... ), zjetsjə (Genk, ... ), zjetskə (Stokrooie), zjetXə (Genk), zjĕtjə (Opoeteren), kermistasjes  zjetjə (Neeroeteren), klein  zjetsjə (Gelinden), žetəkə (Hasselt), klein formaat  zjejkɛ (Welkenraedt), klein tasje gebruikt bij feesten  zjetsjə (Koninksem), kleinere tas  zjetjə (Hamont), koffiebak: koͅfibak (Tungelroy), koffietas: koffie:tas (Roermond), koffietas (Buchten), kòffietas (Echt/Gebroek), Vat már \'n koffietas uut de kas  koffietas (Castenray, ... ), kom: kōm (Opglabbeek), grote ronde tas zonder oor  kom (Welkenraedt), grote tas  kom (Eisden, ... ), grote tas zonder oor  kom (Welkenraedt), groter dan een sjat  kum (Heppen), groter dan een tas  kom (Houthalen), kommetje: keumke (Meijel), kimke (As, ... ), kyməkə (Sint-Truiden), Eè kumke mölk  kumke (As, ... ), groot en de vorm van een kommetje, zonder oor  kumpkə (Zepperen), komp: komp (Belfeld, ... ), kūmp (Kuttekoven), groot  komp (Alt-Hoeselt), grote ronde kop zonder oor  koomp (Vroenhoven), kompje: kempkə (Bilzen), kop: kop (Martenslinde), koͅp (Afferden, ... ), küüp (Opglabbeek), zonder oor  kop (Lanaken), kopje: kapkə (Wellen), kepkə (Martenslinde), kopi (Piringen), kopjə (Kessenich), kopkə (Sint-Truiden), kōupkə (Kleine-Brogel), käpkə (Elen), kèpkə (As, ... ), kèùpkə (Rekem, ... ), képkə (Neeroeteren), köpke (Echt/Gebroek, ... ), köpkə (Lontzen), kø&#x0304pkə (Montzen), køpkə (Baarlo, ... ), kø͂ͅpkə (Meerlo), køͅpkə (Arcen, ... ), kəpkə (Gruitrode, ... ), (is tas)  kupke (Ospel), gewoonlijk  køͅpkə (Afferden), klein zonder oor  koͅpkə (Diepenbeek), kleine ronde tas  kupkə (Paal), kleine tas met oor  kèùpkə (Rekem), kleine tas van fijn porselein  kepkə (Grote-Brogel), meestal zonder oor  kùpkə (Weert), minder vaak gebruikt dan zjat en tas  kòpkə (Leopoldsburg), oudere  køͅpkə (Maasbree), zegt men zelden  kopkə (Opgrimbie), zonder oor  kəpkə (Wellen), ondertasje: ònderteske (As), pot: pot (Remersdaal), potje: peutsjə (Remersdaal), schoteltje: sxø&#x0304təlkə (Weert), tas: tas (\'s-Herenelderen, ... ), tass (Eupen), tasse (Baarlo, ... ), tā.əs (Groot-Loon), tās (Alken, ... ), tāəs (Zepperen), tōͅs (Helden/Everlo, ... ), tâs (Wellen), tââs (Wellen), tâəs (Wellen), (meervoud)  tasse (Tegelen), \"beschaafd\  tas (Opgrimbie), \'n Tas kóffiej, tee, soep Hae zat de tas naeve \'t sjuttelke \'t Eurke van \'t teske is gebaoke  tas (Roermond), algemene betekenis  tas (Rekem), Dreenkte \'n tas koffie mit de tas valt host van toffel: dreiging van een miskraam Ge vángt mieër maespels/vli‰ge mit \'n laepelke soeker as mit \'n tas eek: Met zachtheid bereikt men doorgaans meer dan met gestrengheid  tas (Castenray, ... ), drinkgerei  tas (Gronsveld), ein tas kóffie: een kop koffie Verklw. teske  tas (Venlo), Fr. tasse  tas (Tongeren), gewone tas  tas (Koninksem, ... ), gewoonlijk met oor  tās (Diepenbeek), groot komvormig maar ondiep zonder oor  tās (Diepenbeek), grote kop  tas (Maaseik), met oor  tas (Borgloon, ... ), tās (Wellen), minder gebruikelijk dan dzjats  tās (Zepperen), nieuw; oud: bak  tas (Schimmert), ondiep  tās (Wellen), sjöt ?m ?n tas kaffen in: schenk hem een kop koffie in  tas (Sittard), vaker gebruikt dan kopke  tas (Leopoldsburg), Verklw. teske  tas (Echt/Gebroek), verklw. teske  tas (Sittard), voor bv. koffie  tas (Heerlen), vroeger was dit de ondertas  tas (Stevoort), ¯n taa.s kaa.fie: een kop koffie  taa.s (Zonhoven), tasje: tasjə (Kwaadmechelen), taskə (Meldert), tāskə (Hasselt), teske (Heerlen, ... ), teskə (Bilzen, ... ), teͅskə (Neerpelt, ... ), teͅəskə (Ulbeek), têskə (Ulbeek), tɛskə (Alken, ... ), tɛskən (Koersel), klein formaat  tĕskə (Opoeteren), kleine kop  teskə (Maaseik), kleine tas  tejəskə (Hoepertingen), teskə (Remersdaal, ... ), teͅskə (Genk), tèskə (Mettekoven), ¯n téske kaa.fie: een kop koffie  téske (Zonhoven), telloortje: taly(3)̄rtjə (Heppen), theetas: thieëtas (Venray), tiaetas (Echt/Gebroek), werkendaagse tas: waerkendágsetas (Castenray, ... ) drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || een grote drinkkop zonder oor || een grote kop zonder oor || een kop koffie [SGV (1914)] || een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || een kopje zonder oor || grote koffiekop || grote kop zonder oor || koffie- of theekopje || koffiekommetje zonder oor || koffiekop || koffiekopje || koffiepot die iedere dag gebruikt wordt || kom [SGV (1914)] || kommetje [ZND m] || kommetje of een kopje zonder oor || kommetje zonder oren || komvormige kop || kop || kop koffie || kop met oor || kop, drinkbakje || kop, kopje, kommetje || kop, tas || kopje [N 02 (1960)], [N 49 (1972)] || kopje met oor || kopje van aardewerk of porselein || kopje voor koffie of thee || kopje waaruit men drinkt [N 02 (1960)] || kopje zonder oor || kopje, kop || kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)] || kopjes en schoteltjes || tas || tas, kop || tas, kopje || theekop || theekopje III-2-1
kopjeduikelen buitelen: bo"ttele (Beverlo), bətələ (Zelem), buitschieten: bòwtsjie:te (Meijel), capriolen maken: kabrioͅlə mākə (Hasselt), de keukelebok slaan: de kokelebokk schlue (Montzen), kôkelebôk (Montzen), Sub kokelebok.  der kokelebok schlue (Gemmenich), de keukelebuits slaan: d`r kókkeleboots, koekkeleboots sjloa (Kerkrade), de krollebol slaan: der krollebòl sloo: (Mheer), de krollemol slaan: der krollemol sjloa (Hoensbroek), de tuimeluit slaan: de tummeleut sjloa (Simpelveld), der toemeleut sloaë (Heerlen), der tummeleut schloa (Schaesberg), Sub tummeleut, omvertuimeling.  der tummeleut sjloa (Heerlen), een boksprong maken: ne bokspronk maoke (Welkenraedt), een buiteling maken: ĕn buuteling maoke (Lanaken), een capriool maken: n kampreol make (Kuringen), een hompelepeer maken: nən humpelepɛjər (Hoepertingen), een huppelebelle maken: Mv.? [RK]  hūpələbelə mokə (Veulen), een huppeleberg maken: hupələbeͅrəg mokə (Heers), een huppelefeer maken: nen hupələfēͅr mōkə (Gelinden), een huppelepa maken: huplepa mākə (Houthalen), nön hyppölöpa mākən (Oostham), Mv.? [RK]  həpələpas mōͅkə (Beverlo), een huppelepan maken: nen hūpələpan mākə (Beringen), nə hupələpan mākə (Paal), een huppeleta maken: nən huplnta:o moən (Tessenderlo), een keukelaar slaan: kukelaer sjlaon (Tegelen), kukelaer sjláon (Tegelen), NB kukele: buitelen. Hae kukelde van de trap. De mang is mich öm gekukeld.  kukelaer sjláon (Tegelen), een keukeleboom maken: ko.ukələbo.um (Maastricht), kokelebuim maken (Mechelen-aan-de-Maas), kukələbuəm makə (Rekem), ne koukelebaum maken (As), ënë koekëlëboum maakë (Lanklaar), əne koeookeleboem maken (Rotem), ənə kokələboum makə (Mechelen-aan-de-Maas), ənə kokələbøym makə (Opglabbeek), ənə kókələbowm mākə (Rekem), əŋə kūkləboͅwm mākə (Lanklaar), een keukeleboom zetten: `ne kokelebaum (zètte) (Boorsem), ənə kōkələboͅwm zetə (Opgrimbie), een keukelebuit doen: kōēkelebout doon (Meerssen), een keukelebuit zetten: enne kuukelebuit sette (Berg-aan-de-Maas), een keukeling doen: en ky(3)̄kəling døn (Koninksem), een kontelebuits maken: eŋə kŏntələbōtš māxə (Vaals), een kunst maken: en keuns mouke (Zichen-Zussen-Bolder), een kunstje doen: Opm.: ook voor P 211 (Brab.) kunske doen !!  e keunske doen (Heers), een piepelepa maken: nə pipələpā mākə (Halen), een tuimelaar maken: n tomeleir maken (Amby), nən tūməlēͅr mākən (Sint-Huibrechts-Lille), een tuimeling maken: (`n toməling make) (Kuringen), n toemeléng maoke (Kanne), ən tyməleŋ mākən (Opglabbeek), een tuppeleberg maken: tupələbeͅrəg mokə (Heers), het rad slaan: `t rad schloa (Schaesberg), heuveltje schieten: heuvelke scheten (Geistingen), Kinderspel.  heuvelke sjēten (Geistingen), hompeleperen maken: ho.mpelepèrre (pl.) (Wellen), Mv.? [RK]  hoompelepèrre maoke (Wellen), hoofdjeschieten: hötje sjeete (Heel), keukeleboompje schieten: koekelebuimkecheeten (Niel-bij-As), kokələbeͅimkə šetə (Opglabbeek), keukelebusje schieten: kükkelebüske schiete (Meerlo, ... ), keukelemukje schieten: kukele mukske sjeeten (Baarlo), keukelen: keukele (Broekhuizen, ... ), kokele (Sint-Truiden), koukkele (Beverst), koukələ (Sint-Truiden), kōkələ (Martenslinde), kuikele (Maastricht, ... ), kukele (Beesel, ... ), kuukele (Boekend, ... ), kūūkele (Swalmen), kykələ (Val-Meer), kôkele (Montzen), kûkele (Val-Meer), kükkele (Meerlo, ... ), /  kookele (Bilzen), a) euver de kop kuikele.  kuikele (Roermond), Oorspr. opgave [k]?  kuiøtŋele (Neerbeek), Vgl. kopkeukele, köpkekeukele.  keukele (Venray), Én dan kükkëlt zjë wie:r dë trappën ôof.  kükkëlë (Tongeren), keukeltjes doen: keukelkes doen (Sint-Truiden), keukeluit schieten: koeke`luit sjête (Maasniel), Vervoegde vormen zeer zeldzaam.  koekkeluitsjete (Swalmen), konkelebollen: koonkele bolle (Sint-Pieter), kopjeduikelen: köpke duukele (Ottersum), kopjekeukelen: kupke kukele (Blerick), köpke keukele (Ottersum), köpke kuukelen (Afferden), NB köpke aover kuukele: over de kop slaan: Hïj kuukelde köpke aover mit ziene fiets.  köpkekuukele (Gennep), Sub kopkuikele.  köpke kuikele (Venlo), Var. sub keukele en kopkeukele.  köpkekeukele (Venray), kopjekraai schieten: køͅp`əkrāēj sxitə (Lommel), kopjekuitelen: Zie koekeluitsjete.  köpkekutele (Swalmen), kopjerollen: Sub kùpke.  kùpke rólle (Zolder), kopjeschieten: kepke scheeten (Gruitrode), keͅpkə schitə (Linde), koͅpkə schetə (Bree), kŭpke scheete (Kaulille), köpke schieten (Eksel, ... ), köpke schietten (Eksel), köpke schïeten (Wijchmaal), köpke sjete (Bree), köpkesjeete (Tungelroy), köpkə šētə (Molenbeersel), køpkə šētə (Lozen), køͅpkə schītən (Hamont), køͅpkə sxitən (Sint-Huibrechts-Lille), kəpkə sxitən (Eksel, ... ), kəpkə šētə (Lozen), [Met afbeelding].  köpk`scheete (Kaulille), De vraag kan zijn waarom hier sjete gebruikt wordt. Eenzelfde verschijnsel doet zich voor in de uitdr. "Ze sjuut mich weg (ze vertrok) iêr ich ûtgekaldsj waas". Of heeft het misschien te maken met Russische roulette?  köpke sjete (Bree), Kom we gaan kopjeschieten.  køͅpkəschitə (Hamont), Sub kùpke.  kùpke schîe.te (Zolder), kopkeukelen: kopkeukele (Gennep), kopkuikele (Roermond), kopkuikelen (Roermond, ... ), Ook: köpke kuikele.  kopkuikele (Venlo), Sub kükkele.  kopkükkele (Meerlo, ... ), Var. keukele / köpkekeukele.  kopkeukele (Venray), Zie köpkekuukele.  kopkeukele (Gennep), kopkuitelen: Sub kôelekop scheete.  kopkuitele (Weert), Sub köpkekutele.  kopkutele (Swalmen), Zie köpkekuukele.  kopkeutele (Gennep), koppekraai schieten: Alleen in verbinding met ww. van beweging als gaan, schieten, springen, vliegen.  koͅpəkräi schieten (Lommel), koppelebuitje schieten: koppeleboutje scheten (Neeroeteren), koppelekeukelen: Zie köpkekuukele.  koppelekeukele (Gennep), koppelekuukele (Gennep), kronkelebuit slaan: krunkeleboutslaon (Echt/Gebroek), kuilekop schieten: koelekop schete (Nederweert, ... ), koelekop sjeete (Haelen, ... ), kōēle kop schjete (Baexem), Ook: kopkuitele.  kôelekop scheete (Weert), kuileskop schieten: koeleskop (sjeete) (Helden/Everlo), koelleskóp sjie:te (Meijel), B.v. héé sjoo.t r koe.lekeskoop in.  kōē.leskôp sjī:te (Panningen), kuilkop slaan: kōēlkop slaon (Neer), kuitelbuit slaan: d`r kuttelboat sjloa (Waubach), koetelbout sloan (Echt/Gebroek), kuitelebuit slaan: de koutelebout sjlaon (Sittard), kautelebout sjlaon (Obbicht), koteleboot sjloa (Brunssum), koutelebout sjlôô (Puth), kouteleboutsjlaon (Sittard), kuitelebuit (Dieteren), Fr. culbuter.  kotteleboot-sjloa (Heerlen), kuitelebuits slaan: kouteleboutsj sjlao (Klimmen), kótteleboots (Bocholtz, ... ), Hoofd en handen op de grond, daarna omslaan en op de rug terecht komen.  kouteleboutsj sjlao (Klimmen), kuitelen: kuitele (Sittard, ... ), kuutele (Maasniel), kuutelen (Sint-Odiliënberg), Hae koutelde de berg aaf. [Sub aanvullingen no. 4]  koutele (Sittard), Köpke -.  kutele (Swalmen), kuitelskopje schieten: kuudelsköpke schéte (Maasbree), kuitselebol slaan: In: Veldeke, jg. 36 (1961), nr. 196, p. 6 - voetnoot 3.  ze sjlooge dɛr kootsjelebol euvereen (Margraten), In: Veldeke, jg. 38 (1963), nr. 211, p. 88 - voetnoot 16.  die sjlunt dɛr kotsjelebol (Margraten), kuitselebuit slaan: koutsjelebout sjloon (Ulestraten), kuitselebuits slaan: koutsjeleboutsj (Valkenburg), Hoofd en handen op de grond, daarna omslaan en op de rug terecht komen.  koutsjeleboutsj sjlao (Klimmen), kuitselebuitsen: kāūtschelebāūtsche (Schimmert), kukelekuuk slaan: kukëlekúuk sjlaon (Herten (bij Roermond)), Dit werd speciaal in het gras bedreven. Men steunde met het hoofd in t gras en buitelde dan kopje over, op de rug.  kukëlëkuuk sjlaon (Herten (bij Roermond)), kunstjes doen: Opm.: ook voor P 211 (Brab.) kunske doen !!  keunskes doen (Heers), over de kop schieten: over de kop sjiete (Meijel), over zijn hoofd buitelen: yveͅr zen h"ət bottəla (Koninksem), over zijn hoofd keukelen: øvər zən y(3)̄t kokələ (Sint-Truiden), over zijn hoofd tuimelen: ovər zin huəft tumələ (Hamont), over zijn kop bokspringen: över singe kop bok sprenge (Welkenraedt), over zijn kop keukelen: jever z`ne kop kukele (Hoeselt), jöver zene kop kukele (Val-Meer), over zijn kop schieten: ever ziene kop scheeten (Bocholt), ovər zinə koͅp schitən (Sint-Huibrechts-Lille), over zijn kop tuimelen: (ovər zinə koͅp tumələn) (Sint-Huibrechts-Lille), euver z`n kop toemele (Kanne), euver zne kop toemele (Amby), ie-euver zine kop toemelen (Rotem), over zijnen kop toemelen (Eksel), uver z`nə kop toəmələ (Kuringen), øvər z`nə kop tôməln (Zonhoven), øvər zene kop tuimele (Beringen), øvər zinə kop tumələ (Maastricht), overkeukelen: euverkuikelen (Venlo), euverkukelen (Venlo), pompelepa schieten: Vgl. Goossens, J. (1969), Pómpelepa[af] sjiete. In: Heidebloemke XXVIII, pag. 33-36.  pómpelepaa(f) sjiette (Genk), Z. poepelepa bl. 73, 3de jaarg. Geh. Waltwilder. (t Daghet in den Oosten IV, 164)  pompelepa schieten (Waltwilder), pompelepaaf schieten: Vgl. Goossens, J. (1969), Pómpelepa[af] sjiete. In: Heidebloemke XXVIII, pag. 33-36.  pómpelepaa(f) sjiette (Genk), trullen: trylə (Kinrooi), tuimelen: toomelen (Heusden), toumelen (Bilzen), tumele (Montzen), tøͅmələ (Paal) (Kinderspelen): Koprol. || 1. Kopje buitelen. || 1. Koprollen (in de turnles). || [De jongensspelen: 14]. Kopje over buitelen. || [Duikelen, spelend buitelen] / [Koprollen, kopduikelen]. || [Jongensspel - kopje over]: Kopje over (spelen). || [Voorover vallen, kopje buitelen]. || Boutschieten: buiteling maken. || Buitelen (hals over kop, ongeordend, wild). || Buitelen, duikelen. || Buitelen, kopje duikelen. || Buitelen. [ZND m] || Buiteling. [ZND m] || Duikelen, spelend buitelen. || duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || Duikelen. [Willems (1885)] || Een buiteling maken, hoofd en handen op de grond, daarna omslaag en op de rug terecht komen. || Een buiteling maken. || hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || Kindervermaak: kopje òverslaan. || Kopje buitelen. || Kopje duikelen || Kopje duikelen. || Kopje over duikelen. || Kopje over! || Kopje over. || Kopje(buitelen). [ZND m] || Kopje-over rollen. || Kopjebuitelen, kopjeduikelen, een koprol maken. || Kopjebuitelen, kopjeduikelen. || kopjeduikelen [SND (2006)] || Kopjeduikelen. || Kopjeduikelen: kopjeduikelen. || Kopjeschieten: kopje-buitelen. || Koppekraai: Kopjebuitelen, kopjeduikelen. || Koprol maken. || Koprol, buiteling over het hoofd. || Koprollen (of kopje duikelen) o.a. in de turnlessen. || Koprollen, kopduikelen. || Koprollen. || Kuikele*: buitelen, tuimelen. || Kuileskop schieten: buiteling maken. || Ombuitelen. || Omvallen, buitelen, rollen, tuimelen. || over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)] || Over de kop buitelen. || Over den kop schieten, wi de kinderen doen. || Over het hoofd buitelen. || Over t hoofd buitelen. || Rollen, koprollen. || Sich überschlagen. || tuimelen [SGV (1914)] || Tuimelen. || Tuimeling. [ZND m] || Voorover vallen, kopje buitelen. III-3-2
kopjeduikelen add. keukel: koukəl (Eupen) Purzelbaum. [ZND m] III-3-2
koplaag koplaag: koplǫx (Ospel) Een laag van kopturven. [II, 80e] II-4
koplat koplat: kǫplat (Ottersum, ... ), koplijst: kǫplī.s (Bleijerheide), leest: lēs (Bilzen), lijst: līst (Sint Odilienberg), profielleest: profellēs (Bilzen) De geprofileerde lat die als omlijsting op raam- en deurkozijnen wordt aangebracht. [N 55, 146a] II-9
kopnet kleed voor de nak: klē.t ˲vir dǝ nak (Genk), kleed voor de nek: klęi̯t ˲vir de nɛk (Opglabbeek), kopgaren: kǫp˲gārǝ (Maasbracht, ... ), kopkleed: kǫpklit (Houthalen), kǫpklēi̯t (Lommel), kǫpklęi̯t (Opglabbeek), koplaken: kǫplākǝ (Tungelroy), kopnet: kopnęt (Berg, ... ), kǫpnet (Meijel), kǫpnęt (Achel, ... ), kǫpnęts (Bleijerheide), kǫpnɛt (America, ... ), kǫp˱nø̜t (Bree), kǫp˱nęt (Tongeren), kopnetje: kǫpnetjǝ (Venlo), kǫpnętjǝ (Blerick, ... ), kǫpnętʔǝ (Achel), kopstuk: kǫpstøk (Berverlo, ... ), kopvliegengaas: kǫp˲vlēgǝgās (Waubach), naknet: naknęt (Munsterbilzen), nakstuk: nakstęk (Zutendaal), narrenkap: narǝkap (Swalmen), nekkleed: nɛkklęi̯t (As), nekstuk: nękstøk (Neerpelt), net: nęt (Borgloon, ... ), net voor de hals: nęt ˲vīǝ.r dǝ hals (Niel-bij-As), netje: netje (Maasniel), oorkap: ǭrkap (Puth), (mv)  uǝrkɛp (Kessenich), oorkapje: ǭrkɛpkǝ (Horn), oornetje: oornetje (Maasniel), vliegengaren: [vliegengaren] (Baexem, ... ), vliegenkap: vlēgǝkap (Haelen), vliegenkleed voor de kop: vlī.gǝklit ˲vør dǝ kǫp (Zonhoven), vliegenkopstuk: vligǝkǫpstøk (Berverlo), vliegennet: [vliegennet] (Beringen, ... ), vliegennetje: [vliegennetje] (Valkenburg) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppel de stenen: dǝ stęjn (Tongerlo), grote molen: grote molen (Lummen), grōtǝ mø̜̄lǝ (Paal), koppel: e koppel (Buchten, ... ), een koppel (Koersel, ... ), ei koppel (Lutterade), en koppel (Kortessem), eng koppel (Eys), koppel (Geleen, ... ), kopəl (Meijel), kòppel (As, ... ), kǫpǝl (Aldeneik, ... ), u koppel (Doenrade), è koppel (As), ôê koppel (Eisden), ən koppəl (Beesel), ’n koppel (Echt/Gebroek, ... ), (v.).  ko.pəl (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’n koppel (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  ən koppəl (Grathem, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  koppel (Wanssum), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld (alleen de vragen 1, 2, 20, 25, 105, 106, 149, 150 en 158 zijn beantwoord!).  koppel (Vijlen), Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  koppel (Gruitrode), Een koppel duiven.  koͅpəl dūvə (Hamont), koppeltje: u kôppelke (Doenrade), maalgang: mālgaŋk (Susteren), paar: een paar (Tongeren), paar (As, ... ), pǫǝr (Alken, ... ), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  ei paar (Thorn), spel: spīǝ.l (Neeroeteren) De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5] || Koppel. || Wat is de dialectbenaming voor: een paar? [N 93 (1983)] II-3, III-3-2