e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten afdak: āf˱dāk (Reuver), afdakje: ǭf˱dǫksǝk (Borgloon), afhang: āfha.ŋk (Achel), boogdak: bǫu̯x˱dǭk (Romershoven), deurluif: dø̄rlø̜i̯f (Grathem), hallesteek: halǝstēk (Eisden), muursteek: mōrstēk (Maaseik), overslag: ø̜̄i̯vǝrslax (Borlo, ... ), oversprong: øǝvǝrspruŋk (Zepperen), ø̜̄i̯vǝrspruŋk (Sint-Truiden), oversteek: i̯vǝrstēk (Stokkem), i̯ø̜vǝrstē̜ ̞k (Millen, ... ), i̯ęvǝrstē̜ ̞k (Eigenbilzen, ... ), ou̯vǝrstei̯k (Herk-de-Stad), ȳvǝrstēk (Bocholt), ȳǝvǝrstiǝk (Rotem), ȳǝvǝrstēǝk (Hoensbroek), øvǝrštēǝk (Eygelshoven), øvǝrštē̜ ̞i̯k (Mechelen), ø̄ ̞vǝrstēk (Beringen, ... ), ø̄i̯vǝrstīǝk (Opheers), ø̄vǝrstēk (Beringen, ... ), ø̄vǝrstē̜ ̞k (K357p  [Paal]  , ... ), ø̄vǝrstīǝk (Q071p  [Diepenbeek]  ), ø̄vǝrštēk (Maasniel, ... ), ø̄vǝrštē̜ ̞k (Q020  [Sittard]  ), ø̜̄vǝrstēk (Eisden), ø̜̄vǝrstē̜ ̞k (Maasmechelen), ø̜̄vǝrstē̜ ̞ǝk (Halen), ø̜̄vǝrštēk (Haelen), ø̜̄vǝrštē̜ ̞k (Nunhem), ø̜̄ǝvǝrstǭk (Rekem), ēvǝrstēǝk (Kermt), ēvǝrstīǝk (Hasselt), īvǝrstēk (Opglabbeek, ... ), īvǝrstē̜ ̞k (Bree, ... ), ōvǝrstēk (Kwaadmechelen, ... ), ōvǝrstē̜ ̞k (Hamont, ... ), ōvǝrstɛ̄k (Lommel), ōvǝrštēk (Helden), ǫu̯vǝrstē̜ ̞k (Halen, ... ), ǫvǝrstē̜ ̞k (Meijel), oversteeksel: ōvǝrstiǝksǝl (Rotem), overstek: ȳvǝrštɛk (Waubach), ȳǝvǝrštęk (Klimmen), ǭvǝrstɛk (Gennep), overstuk: i̯ø̜vǝrstøk (Zichen-Zussen-Bolder), ø̜̄vǝrstøk (Geulle), ōvǝrstøk (Neerpelt), windsteek: wentstēk (Maaseik) Bij een bepaald type schuur, in de lengterichting verdeeld en met de dorsvloer in de zijbeuk, met dwars daarop in het eerste gebont een wagenbergplaats of stal, zijn de beide poorten op dezelfde hoek teruggebouwd, zodat beide ongehinderd gebruikt kunnen worden. Op de hoek steekt het dak dan over en onder deze oversteek is een rechthoekige ruimte (zie het lemma "ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" 4.2.6). Zie ook afbeelding 22.d bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35b] I-6
overstek overkap: ø̄vǝrkap (L316p  [Kaulille]  ), potdeksel: pǫt˱dɛksǝl (Weert) Soort overkapping om het inregenen vōōr in de molenkap te voorkomen. In l 265 had men daartoe een gootje aangebracht. [N O, 54i] II-3
overstekend dakgedeelte op de binnenplaats afdak: af˱dak (Cadier, ... ), af˱dōǝk (Borlo), af˱dǭk (Sint-Truiden), āf˱dāk (Ell, ... ), āǝf˱dāǝk (Kermt), ǫf˱dǫ.k (Mal), ǫu̯f˱du̯ǫk (Riksingen), ǭf˱dǭk (Borgloon, ... ), afdakje: ãf˱dǫkskǝ (Borgloon), ǭf˱dękskǝ (Eigenbilzen), afhang: āfhaŋk (Tungelroy), āfhāŋ (Achel), cartouche (fr.): kartuš (Haren), kǝrtūšǝ (Beverst), dak: dāk (Oud-Caberg), dakdrup: dāk˱drøp (Mechelen), dāx˱drȳp (Bocholtz), dakje: dø̜kskǝ (Tongeren), dękskǝ (Teuven), dakluif: dāklø̜i̯f (Grathem), dakoversteek: dākø̄vǝrštɛ̄k (Welten), doorgeschoten dak: dø̜rgǝsxōtǝ dak (Gennep), droogdak: drø̄x˱dāk (Stevensweert), eusloop: jē̜ ̞slāp (Grote-Spouwen), ø̜i̯slop (Diepenbeek), euze: hi̯øzǝn (Romershoven), jø̜̄zǝ (Millen), ø̜̄zǝ (Panningen), euzeloop: i̯ø.zǝlōp (Hoeselt), euzendrup: ø̜̄zǝndrø̜p (Lanaken), euzeval: ēzǝval (Hasselt, ... ), huifel: hȳfǝl (Montfort), ingewerkt hangdak: `eŋgǝwęrǝk haŋdāk (Romershoven), luif: lø̄f (Oirsbeek), lø̜̄f (Banholt, ... ), lø̜̄i̯f (Bocholt, ... ), lø̜i̯f (Beek, ... ), luifdak: lø̜i̯f˱dāk (Munstergeleen), luifel: lø̜i̯fǝl (Beverst, ... ), luifje: lø̜i̯fkǝ (Maastricht), neuzel: nø̄zǝl (Beringen, ... ), overdak: yvǝrdǭk (Gronsveld), overdakje: ø̄vǝrdǫkskǝ (Q080p  [Vliermaal]  ), overdek: ø̜vǝrdęk (Eisden), overkapping: ø̄vǝr`kapeŋ (L321p  [Neeritter]  ), overslag: ø̜i̯vǝrslāx (Borlo, ... ), overstaand dak: øvǝrštǭnt˱ dāk (Eygelshoven), oversteek: ovǝrstek (Tessenderlo), ovǝrstɛ̄k (Lommel), ȳvǝrstēk (Bocholt), øvǝrstek (Eisden, ... ), ø̄vǝrstīǝk (Q071p  [Diepenbeek]  , ... ), ø̄vǝrštēk (L270p  [Tegelen]  , ... ), ø̜vǝrstē̜ ̞k (Maasmechelen), ēvǝrstēǝk (Kermt), īǝvǝrstē̜ ̞k (Bree), ōvǝrstęk (Hamont, ... ), ōvǝrštēk (Helden), ǫu̯vǝrstęi̯k (Herk-de-Stad), ǫvǝrstɛ̄k (Meijel), overstuk: i̯ø̄vǝrstøk (Opglabbeek), scherf: šø̜rǝf (Rotem), scherm: skęrm (Opheers), šø̜rǝm (Ketsingen), šęrǝm (Rosmeer), schermsteek: šęrǝmstēk (Maaseik), schuiltje: sxølkǝ (Borgloon), schutting: sxytiŋ (Zelem), sprongdak: špruŋk˱dāk (Hoensbroek), uitsprong: au̯ǝtspruŋk (Zepperen), ou̯.ǝtsprǫu̯.ŋ (Opheers), ø̜tsprǫŋ (Beringen), vlucht: vløx (Stevensweert), vluchting: vløxteŋ (Stevensweert), vo√ªte (fr.): vut (Velm) Het overstekend dakgedeelte op de binnenplaats van een gesloten hoeve. Doorgaans bevindt zich onder dit afdak een verhoogd en met kiezelsteen belegd gangpad dat rond de gehele binnenplaats en met name rond de mestvaalt gaat. Sommige benamingen voor de oversteek komen overeen met die voor dit gangpad, nl. luif en sprong. Het gangpad wordt behandeld in de aflevering over het boerenerf; hier worden, als aanvulling op de opgaven die in dit lemma zijn verwerkt, de betreffende plaatsen vermeld: luif "gangpad" in L 317, 322, 326, 422, 423, 426, 0426, 429, 430, Q 7, 9, 11, 12, 14, 22, 32, 32a, 95a, 97, 98, 99*; sprong "gangpad" in L 331, P 48, 55, Q 14, 28, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 101, 111, 112, 112b, 113, 116, 117a, 119, 121, 178, 179, 192, 196, 196a, 204a, 211, 222. Sommige benamingen van de ''dakdrup'' (zie voor het betreffende lemma aflevering I.7, de paragraaf over het erf) zijn ook opgegeven als benaming voor het overstekend dakgedeelte als geheel; ze staan achterin het lemma bijeen. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 4A, 28; N 5A, 78b; monogr.] I-6
overstikken afstikken: aǝfstekǝ (Schulen), āfštekǝ (Born, ... ), āfštikǝ (Schinnen), ǭfstekǝ (Bilzen), ǭfstekǝn (Diepenbeek), dobbel naaien: dobǝl ni-jǝ (Noorbeek), dobbel stikken: dobǝl štekǝ (Doenrade), dubǝl štekǝ (Bleijerheide), nastikken: nǭstekǝ (As), omwerpen: omwęrpǝ (Neeroeteren), openstikken: openstikken (Genk), opstikken: opstekǝn (Lanaken), oversteken: jø̜vǝrstē̜kǝ (Herderen), øvǝrstiǝ.kǝ (Zolder), overstikken: ięvǝrstekǝ (Meeuwen), iǝvǝrstekǝ (Bilzen), øvǝrstekǝn (Hopmaal), ø̄vǝrstekǝ (L271p  [Venlo]  ), ø̄vǝrstekǝn (K361p  [Zolder]  ), ø̄vǝrštekǝ (L299p  [Reuver]  , ... ), ø̜̄vǝrstekǝ (Echt), ø̜vǝrstekǝ (Meijel), ūvǝrstekǝ (s-Gravenvoeren), ǭvǝrstekǝ (Horst) Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9] II-7
overtrek beddenzak: beͅdəzak (Meeuwen), bedtog: bɛttsox (Bleijerheide, ... ), overtreksel: euvertrëksel (Sittard, ... ), tijk: teik (Sittard), tēi̯k (Heerlen), tēk (Altweert, ... ), tīēk (Tongeren), tsex (Bleijerheide, ... ), Verklw. teekske  teek (Venlo) beddetijk || bedovertrek || overtrek || overtrek beddegoed || overtrek van beddegoed || overtreksel || overtreksel van een bed || Sterk soort stof waaruit men kussenslopen maakte || tijk, beddetijk || tijk, overtrek III-2-1
overtroeven afkopen: ḁfkuəpə (Niel-bij-St.-Truiden), Syn. eu.verkoepe.  aa.fkoepe (Zolder), overkopen: Ss. sub kopen.  ee.verkōēpe (Hasselt), Sub troeven.  ee.verkōēpe (Hasselt), overtroeven: `øvərtruvə (Gemmenich), euvertroeve (Diepenbeek, ... ), ieëvertroeve (As), iëvertroêve (Bilzen), oeë`vertroeve (Weert), uvvertroeve (Bocholtz, ... ), uvvertroevve (Kerkrade), Fig. overbluffen.  euvertrouve (Maastricht), met een hogere troef slaan  uevertroeve (Klimmen), Sub oôvertroeve.  oôvertroeve (Nederweert, ... ), Sub troeve.  euvertroeve (Kortessem), Troeft dan toch over, gij hebt de kaarten!  vərtrūvə (Zonhoven), Vurwá trôêvder (waarom troef je) tóch nie eu.ver!  eu.vertrôêve (Zolder) 2. (Kaartsp.) Hoger troeven. || Afkopen: **2. (Kaartspel) Door middel van een hogere kaart iemand de trek ontnemen. || Bij het kaartspelen een hogere troef spelen. || Kaarttermen: Overtroeven. || met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] || Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)] || Overtroeven (bij het kaarten). || Overtroeven (bij kaartspel). || Overtroeven (kaarten). || Overtroeven bij o.a. het bridge spelen en kruisjassen. || Overtroeven. || Overtroeven: eig. een hogere troef uitspelen dan die uitgespeeld is. || Overtroeven: Op n troef n hogere leggen. || Óvertroeven. || Övertruve1: Eine höhere Trumpfkarte ausspielen. III-3-2
overtuigd overtuigd: euavertuucht (Banholt), euevertuugd (Doenrade), euvertugd (Urmond), euvertuig (Borgharen, ... ), euvertuucht (Heek), euvertuug (Asenray/Maalbroek, ... ), euvertuugd (Amby, ... ), euvertuugdj (Echt/Gebroek, ... ), euvertuuge (Maasbracht), euvertuugt (Oirsbeek), euvertuugtj (Beegden), euvertūūg (Susteren), euvertūūgd (Einighausen), euvertŭŭge (Velden), euvərtuugd (Swalmen), ĕŭvertŭŭgd (Epen), oa-ver-tŭŭgd (Blitterswijck), oavertuugd (Afferden), oavertuugt (Gennep), oavertuuugd (Meterik), oeuvertuugt (Obbicht), overtuug (Helden/Everlo), overtuugd (Montfort, ... ), overtuugtj (Nederweert), ovvertuge (Merselo), ovvertuugd (Venray), ovvertūūgt (Maasbree), ōāvertuugd (Well), ŏavertuugd (Arcen, ... ), ŏavvertuge (Horst), ŏvertuugd (Leunen, ... ), ŏvertŭŭgt (Meerlo), ŏvertügd (Oirlo), ueuvertuugd (Klimmen), uevertuugd (Schinveld), uuvertuugd (Brunssum, ... ), uuövertuuchtj (Heel), uvertuugt (Schaesberg), uvvertsŭŭgt (Simpelveld), uvvertügd (Gulpen), uvvertügt (Mechelen), ūĕvertuug (Stevensweert), ŭvertugt (Eys), övvertuugd (Rimburg), üvertügd (Heerlen), Opm. uu kort uitgesproken.  ovvertuugd (Sevenum), ps. deels omgespeld volgens Frings.  ø͂ͅver}tuug (Grevenbicht/Papenhoven), ø͂ͅver}tuugd (Dieteren), ø͂ͅver}tuugtj (Buggenum) overtuigd [SGV (1914)] III-1-4
overtuigen overtuigen: euevertuge (Doenrade), euvertuge (Beesel, ... ), euvertugen (Amby, ... ), euvertuige (Borgharen, ... ), euvertuugdj (Maasbracht), euvertuuge (Asenray/Maalbroek, ... ), euvertuugen (Posterholt, ... ), euvertūge (Berg-en-Terblijt), euvertūū:ge (Roermond), euvertūūge (Einighausen, ... ), euvərtuugə (Swalmen), ĕŭvertuuge (Epen), oa-ver-tū-ge (Blitterswijck), oavertuge (Afferden, ... ), oeuvertuuge(n) (Obbicht), oeëvertuûge (Altweert, ... ), oovertügt (Heijen), overtuge (Helden/Everlo, ... ), overtugen (Heijen), ovvertuge (Maasbree), ovvertuugd (Merselo), ovvertuuge (Sevenum, ... ), ovvertūge (Castenray, ... ), oàvertuge (Meterik), ōāvertuuge (Well), ŏavertuge (Lottum), ŏavertuuge (Arcen), ŏavertūge (Wellerlooi), ŏavvertŭŭgd (Horst), ŏvertugen (Oirlo), ŏvertuuge (Swolgen), ŏvertūge (Leunen), ŏvertŭŭge (Meerlo), ueuvertuge (Klimmen), uevertuuge(n) (Schinveld), uuvertuuge (Brunssum, ... ), uuövertuuge (Heel), uvvertsŭüge (Simpelveld), uvvertüge (Mechelen), uvvertügge (Gulpen), uëvertuge (Heerlen), ūĕvertuuge (Stevensweert), ūvertūge (Schaesberg), ŭvertuuge (Eys), yùvërtaigë (Tongeren), êûvertuge (Beegden), övertuge (Montfort, ... ), övvertuge (Rimburg), üvertüge (Heerlen), (h)ië weur ni t¯ eevertèège  eevertèège (Hasselt), ps. deels omgespeld volgens Frings.  ø͂ͅver}tuge (Buggenum, ... ), ø͂ͅver}tuuge (Grevenbicht/Papenhoven) overtuigd [SGV (1914)] || overtuigen [SGV (1914)] || overtuigen, zich nauwkeurig op de hoogte stellen III-1-4
overval over: ø̜̄vǝr (Neer), oversteek: ø̄vǝrštē̜k (L382p  [Montfort]  ), overval: overval (Buchten), yjǝvǝrvāl (Eygelshoven), schraagte: šrēx˱dǝ (Mechelen), schrage brüstung: šrēǝgǝ bǝrøstuŋ (Eygelshoven), schuins: šȳns (Klimmen), verval: vǝrva.l (Tegelen), vǝrval (Tessenderlo) De schuine stand van de spaken ten opzichte van de naaf, die mede de sterkte van het wiel bepaalt. Zie ook afb. 188. [N G, 21c] II-12
overvolle wagen overvolle: øvǝrvǫlǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]) Een overvolle wagen leverde volgens de invuller uit Q 121 een extra premie op voor de laadjongen. [N 95, 673 add.] II-5