e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pan pan: pan (Hamont, ... ) pan III-2-1
pan of ketel met het hete gietwater bak: bak (Waasmont), bassin: basǝŋ (Heesveld-Eik), broeibuut: brø̜jbyt (Kerkrade), broeiketel: brø̄jkētǝl (Hoensbroek, ... ), brø̄jkēǝtǝl (Gulpen), brø̄jkē̜tǝl (Tegelen), brø̜jkētǝl (Ottersum), brø̜jkē̜tǝl (Sittard), broeipan: brø̄jpan (Heerlen, ... ), brø̄pan (Berg / Terblijt), drinkenstuitje voor poten: drenkǝstøtjǝ vōr pȳǝt (Horst), emmer: ęjmǝr (Blerick), emmer met tuitel: emǝr mɛt tęjtǝl (Opglabbeek), gieter: gieter (Helchteren), gītǝr (Oud-Waterschei), gīǝtǝr (Opglabbeek), greul: gryl (Nuth), haal: hō.l (Weert), heetwaterketel: hęjtwɛtǝrkętǝl (Wellen), kan: kan (Borgloon, ... ), kasserol: kasrǫl (Weert), kastrol: kęstrǫl (Grazen), kellen: kɛlǝ (Buchten), ketel: kējǝtǝl (Helchteren), kētǝl (Heugem, ... ), kęjtǝl (Nieuwerkerken, ... ), kętǝl (Borgloon), kītǝl (Rotem), kīǝtǝl (Opglabbeek), kɛsǝl (Kerkrade, ... ), kɛtǝl (Zepperen), kom: kum (Grazen), kookketel: kǭkkētǝl (Hoensbroek), kuip: kīp (Gruitrode), marmiet: mǝrmit (Riksingen), moor: m ̇ūr (Blerick), mjuǝr (Kotem), moǝr (Meijel), muwǝr (Horn), muǝr (Eys, ... ), mōr (Beverst, ... ), mōǝr (Beverst), mūar (Heythuysen), mūr (Boekend, ... ), mūrǝ (Sint-Truiden), mūǝr (Beringen, ... ), pannetje: pɛnkǝ (Susteren), pɛntjǝ (Kerkrade), pot: pǫt (Herk-de-Stad), scheppan: šø̜pan (Mal), schop: šøp (Bleijerheide), schouwbak: sxābak (Hasselt, ... ), sopketel: sopkētǝl (Helden), spuit: spø̜jt (Mal), stoomketel: stumkɛtǝl (Kaulille), theeketel: theeketel (Eijsden), tīǝkē̜tǝl (Tegelen), top: tob (Veldwezelt), top (Eys), top met tuitel: tob męt tētǝl (Bilzen), tuit: t ̇ø̜̜jt (Venlo), tuit (Tegelen), tø̜jt (Helden, ... ), tuiteltop: tø̄tǝltob (Diepenbeek), tuitje: tø̜̄tjǝ (Horn), tø̜jtjǝ (Tegelen, ... ), tuitje voor de poten: tø̜tjǝ vør dǝ pȳǝt (Meijel), varken(s)ketel: vɛrkǝnkētǝl (Hoensbroek), varkenspan: vɛrkǝspan (Eys, ... ), waterketel: wātǝrkē̜tǝl (Blerick), watermoor: watǝrmūǝr (Meijel) In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20] II-1
pand héve: hēf (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Zwartberg, Eisden]  [Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Emma, Maurits]), pand: pa.ŋk (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), pand (Lanklaar  [(Eisden)]  , ... [Emma]  [Zwartberg, Waterschei]), panjtj (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), pant (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), paŋk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Wilhelmina]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Julia]  [Domaniale]  [Domaniale]) De strook steenkool in de lengterichting van de pijler die in één etmaal wordt gewonnen. Een pijler is verdeeld in drie panden die naast elkaar liggen volgens de lengte van de pijler. Ieder pand is ongeveer 1.50 m. breed en dus zo lang als de pijler. Het pand aan het front moet in één dienst ontkoold worden, het middenste draagt het vervoermiddel waarmee de ontgonnen kolen worden weggevoerd en het laatste wordt weer gevuld. Het pand dat ontkoold werd dient ''s anderendaags als vervoerpand enz... (Vanwonterghem pag. 168). In N 95, 379 werd gevraagd naar de dialectterm voor "pand". Uit de opmerkingen van de zegslieden uit Q 33 en Q 113 blijkt dat "pand" op respectievelijk de mijn Emma en de vier Oranje-Nassaumijnen ook werd gebruikt voor de hoeveelheid kool die één houwer moest delven. Daarom zijn deze opgaven ook opgenomen in het lemma Stuk. [N 95, 379; monogr.; Vwo 366; Vwo 580] II-5
pand van een weideperceel baan: bān (Haelen), band: bãnt (Niel-Bij-Sint-Truiden), bed: bed (Hushoven), bøt (Bree), bē̜t (Neerpelt), będǝ (Grathem), bęt (Melveren, ... ), bedje: bętjǝ (Hamont), beekkant: bēkant (Hasselt), beemd: bamt (Bocholt), dijk: dik (Maasniel), dē̜i̯k (Beringen), dē̜k (Koersel), dęi̯k (Berverlo), dries: dris (Beringen), gracht: graxt (Paal), kavel: kāvǝl (Neerpelt, ... ), meet: mitš (Maasmechelen), mīt (Blerick), mīǝt (Hamont), pand: pant (Borgloon, ... ), pãn (Gingelom), pānt (Opheers), pāt (Gingelom), perceel: perceel (Gennep, ... ), pǝrsil (Peer), pǝrsiǝl (Gruitrode), pǝrsēl (Tongeren), pǝrsīǝl (Gingelom, ... ), perk: pē̜rk (Peer), rabat: rabat (Helden, ... ), rǝbat (Panningen), reen: ręi̯n (Kessenich), rug: rø̜k (Thorn), schei: sxɛi̯ (Lommel), waterperk: wãtǝrpęrǝk (Kiewit), weterbeemd: wętǝrbęm (Gelieren Bret) Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61] I-8
pand, bed achterste pand: axtǝrstǝ pantj (Nunhem), achterste stuk: au̯xtǝrstǝ støk (Ospel), akker: (mv akǝrs)  akǝr (Ottersum, ... ), bed: będ (Bree  [(zes treden op natte grond - anders twaalf treden)]  , ... ), będjnj (Zonhoven), będn (Houthalen, ... ), bęt (Beesel, ... ), de volgende opgaven zijn meervoud  będǝ(n) (Bocholt, ... ), bedje: będǝkǝ (Eksel  [(zes maal rond = twaalf voren)]  , ... ), bętjǝ (Beek  [(drie m)]  , ... ), bol: bǫl (Bree  [(drie m)]  ), bolletje: bø̜lkǝ (Neeroeteren  [(op vochtige grond)]  ), bovenaan: bǭvǝnãn (Baexem  [(achterkant van de akker)]  ), bovenste deel: bǭvǝlstǝ dęi̯l (Maasniel), bovenste kant: bøę̄vǝstǝ kantj (Baexem), bovenste stuk: bøvǝstǝ stęk (Hasselt), bø̄vǝštǝ štøk (Brunssum), bōvǝnstǝ stø̜k (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), braak: brāk (Kronenberg), brǭk (Helden), dreef: drēf (Mook  [(mv drēvǝ)]  , ... ), dreefje: dręfkǝ (Siebengewald), drootvoren: drǭt˲vǭrǝ (Heythuysen  [(op natte grond)]  ), eerste pand: īstǝ pãnt (Gingelom), eerste perceel: iǝstǝ pǝrsiǝl (Rummen), ø̜rstǝ pǝrsiǝl (Achel), gestuk: gǝstø̜k (Maasmechelen), gewend: gǝwęnt (Hamont, ... ), gǝwɛ ̝nt (Meijel), gezwad: gǝžwāt (Tegelen), helft: hęlǝft (Milsbeek, ... ), ęlǝf (Meeswijk  [(mv ęlǝftǝ)]  ), het derde part: ǝt˱ dardǝ part (Milsbeek, ... ), kop: kǫp (Brunssum), loop: (mv lȳ ̞ǝp)  lū ̞ǝp (Aijen  [(twintig treden)]  , ... ), middelste pand: medǝlstǝ pantj (Nunhem), middelste stuk: medǝlstǝ stø̜k (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), onderaan: oŋǝrān (Baexem  [(voorkant van de akker)]  ), onderste deel: oŋǝrstǝ dęi̯l (Maasniel), onderste kant: oŋǝlstǝ kantj (Baexem), onderste stuk: oŋǝrštǝ štøk (Brunssum), øŋǝštǝ štøk (Bocholtz), ōndǝrstǝ stø̜k (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), ǫndǝrstǝ stęk (Hasselt), overste stuk: ø̄vǝštǝ štøk (Bocholtz), pand: p ̇ɛ̄n (Henis), pa.nt (As, ... ), pan (Tessenderlo), pant (Donk  [(twee m)]  , ... ), pantj (Nunhem), pã.n (Ulbeek  [(twaalf voren)]  ), pãn (Brustem  [(niet gebruikelijk)]  , ... ), pãnt (Beek  [(tot twintig m)]  , ... ), pãǝn (Gingelom, ... ), pā.nt (Alken  [(tien voren - ongeveer drie m)]  , ... ), pān (Aalst  [(niet gebruikelijk)]  , ... ), pānt (Kwaadmechelen  [(vier tot vijf m)]  , ... ), pāǝn (Eigenbilzen, ... ), pá.nt (Berbroek  [(twee en een halve m)]  , ... ), pái̯njtš (Molenbeersel  [(drie m)]  ), pái̯njǝr (Molenbeersel), pánt (Heppen  [(tien tot twaalf voren)]  , ... ), pá̄nt (Oostham  [(vier m)]  ), pę̄ ̞n (Bommershoven  [(niet gebruikelijk)]  ), pę̄n (Borgloon  [(als men de akker met de voetploeg omwerkt)]  , ... ), pɛi̯nj (Opitter  [(twintig m)]  ), pɛn (As, ... ), pɛ̄ ̝n (Tongeren  [(vroeger)]  ), pɛ̄ ̞n (Kozen), pɛ̄n (Berlingen  [(twaalf tot vijfentwintig voren)]  , ... ), pɛ̄ǝn (Groot-Gelmen  [(niet gebruikelijk)]  , ... ), de volgende opgaven zijn meervoud  pãnǝ (Oostham, ... ), pandje: pę̄ǝntšǝs (Gingelom), pɛnjtjǝ (Beek  [(vijf m)]  , ... ), pɛnjtjǝs (Maasmechelen  [(voornamelijk voor bossen gelegd)]  ), pɛntjǝ (Meeuwen  [(synoniem met bed)]  ), pɛntšǝs (Stokrooie), pɛ̄njtšǝs (Munsterbilzen  [(drie m)]  ), de volgende opgaven zijn meervoud  pɛntjǝns (Zonhoven), paneel: pǝnēl (Tongeren  [(vroeger)]  ), perceel: perceel (Hoelbeek, ... ), pǝrsiǝl (Achel, ... ), pǝrsiǝlǝ (Rummen), pǝrsēl (Simpelveld), pǝrsīlǝ (Kanne), pǝrsīǝlǝ (Haelen  [(vrijwel onbekend)]  ), de volgende opgaven zijn meervoud  pǝrsēlǝ (Simpelveld, ... ), perceeltjes: pǝrselkǝs (Achel), perk: pɛ ̝.rǝk (Lottum, ... ), pɛ.rǝk (Alken  [(vijf tot zes treden)]  , ... ), pɛ̄.rǝk (Wintershoven  [(dubbel pand)]  ), rabat: rabat (Eisden  [(niet gebruikelijk)]  , ... ), rij: ręi̯ (Eksel  [(mv ręi̯ǝn - zeven tot acht m)]  , ... ), ril: rel (Linne), rug: rø ̞x (Achel  [(zes tot tien m)]  , ... ), røx (Neerpelt  [(breder dan bed)]  , ... ), rø̜k (Baarlo, ... ), (mv rø̜qǝ)  rø̜q (Kessenich), rugje: røxskǝ (Achel), tijl: til (Horst  [(vijf tot acht m)]  ), tweede pand: twe ̝dǝ pãnt (Gingelom), tweede perceel: twedǝ pǝrsiǝl (Rummen), twędǝ pǝrsiǝl (Achel), voorste pand: vøę̄rstǝ pantj (Nunhem), voorste stuk: vø̄rstǝ støk (Ospel) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
pandoeren gulkeren?: `jylçərə (Gemmenich) Jülchere: Ein bestimmtes Kartenspiel spielen. III-3-2
pandoeren (kaartspel) gulkeren?: guulkere (Heerlen), #NAME?  gulkere (Klimmen), gylkərə (Amstenrade), pandoeren: pandoere (Bocholtz, ... ), pandoeren (Eys, ... ), pandoerre (Vlodrop), pandurə (Gennep), pandUrə (Nieuwenhagen), panduərə (Eys), stokje rapen: pandoeren  støͅkskə rāpə (Maastricht) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] || Pandoeren (kaartspel). III-3-2
pandverbeuren panden: pande (Belfeld), pandengeven: panjer gève (Horn), pandenspel: pand: pank / panden: panger  pangerschpil (Heerlen), pandgeven: paand gĕve (Eijsden), paand gêve (Wellerlooi), paandgêve (Well), pand geve (Amby), pand gēve (Berg-en-Terblijt), pandgêve (Lottum, ... ), pandj gêve (Beesel), pandj gêvə (Swalmen), pandjgiĕve (Puth), pank gêve (Panningen), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  pandj gêve (Stevensweert), pandroven: bandroeəve (Horst), Sub pand.  pānd roeëve (Meerlo, ... ), pandspelen: pandsjpeele (Limmel), pandsjpeèële (Gulpen), pandspele (Grubbenvorst), pandspeule (Maastricht, ... ), pank sjpiele (Vijlen), pantjsjpele (Beegden), pandverbeuren: paandverbeure (Blitterswijck), pand verbuuwre (Eys), pandjverbeure (Herten (bij Roermond), ... ), pandjverbeuren (Posterholt), pandjverböre (Schinnen), pandverbeure (Afferden, ... ), pandverbeuren (Heijen), Pandverbeuren (Kerkrade), pandverbeuren (Mheer), pandverbeùre (Borgharen), pandverböre (Maasbree), panktverbeure (Baarlo), pankverbeure (Helden/Everlo), pantjverbeure (Kessel), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  pandjverbūĕre (Stevensweert), ps. deels omgespeld volgens Frings.  pandj[verbø͂ͅre (Buggenum), pantjver[bø͂ͅre (Heel), Sub pand.  pānd verbeure (Meerlo, ... ), pandverliezen: pandjverleeze (Hunsel), pandverwisselen: pandverwissele (Swolgen), pandzetten: panjdjzĕĕtte(n) (Schinveld), van wie is dit, van wie is dat: [sic: i.e. willen we eens pandverbeuren]  wille w⁄is van wie is dit, van wie is dat (Gennep), verbeuren: verbeûre (Horn), verpanden: verpanne (Schimmert) Gezelschapspel. || Jongensspel. || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Pandspel, pandverbeuren. || pandverbeuren [SGV (1914)] III-3-2
pandverbeuren add. kirrewit: Sub keingerspeile.  kirrewit (Sint-Truiden) Een soort pand verbeuren. III-3-2
paneel paneel: pan ̇ēl (Sittard), panijǝl (Tessenderlo), panil (Maastricht), panilj (Zonhoven), paniǝl (Blitterswijck, ... ), panēl (Geulle, ... ), panęjl (Bilzen), panęjǝl (Bilzen), panīl (Bleijerheide, ... ), pánei̯ǝl (Lommel), pǝniǝl (Castenray, ... ), pǝnēl (Posterholt, ... ), pǝnīl (Genk), spiegel: spēgǝl (Stein) Bij een deur het houten vlak dat door stijlen en regels wordt omlijst. [N 55, 26f; monogr.] || Het min of meer rechthoekige, houten vlak dat door de stijlen en regels wordt omlijst. Zie ook afb. 170 en het lemma ɛpaneelɛ in wld II.9, pag. 121.' [N 56, 130a; monogr.] II-12, II-9