e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pannenstrijker baguetteveger: bǝgɛt˲vēgǝr (Koersel), brede voeger: brīǝ vȳgǝr (Sint-Truiden), breed voegijzer: brēt ˲vōx˱īzǝr (Rumpen), invoeger: ęnvȳgǝr (Sint-Truiden), kattetong: katsǝtsoŋ (Vaals), klein pleisterschopje: kle ̞ŋ plīštǝršøpkǝ (Eijsden), klein truweeltje: klē trǝwēlkǝ (Zepperen), kopvoeger: kǫp˲vōgǝr (Meeuwen), lepeltroffel: lēpǝltrofǝl (Rothem), panijzer: panīzǝr (Sittard), pannengledder: panǝglɛdǝr (Ell), pannenijzer: panǝ-īzǝr (Maastricht, ... ), pannenkletser: panǝklɛtšǝr (Brunssum), pannenlekker: panǝlɛkǝr (Maasbree), pannenlepper: panǝlę ̞pǝr (Beek, ... ), panǝlɛpǝr (Eys), pannenlikker: panǝlekǝr (Tessenderlo), pannenmes: panǝmɛts (Neeritter), pannensmeerder: panǝsmērdǝr (Montfort), pannenstrijker: panǝnstrīkǝr (Merselo), panǝstrikǝr (Ottersum, ... ), panǝstrē̜ʔǝr (Tessenderlo), panǝstrī.kǝr (Achel), panǝstrīkǝr (Blerick, ... ), panǝštrīkǝr (Heerlen, ... ), panǝštrīxǝr (Kerkrade), pannenvoeg: panǝvūx (Diepenbeek), pannenvoeger: panǝvugǝr (Lommel, ... ), panǝvøjgǝr (Wellen), panǝvōgǝr (Klimmen), pannenvoegijzer: panǝvōx˱īzǝr (Boorsem), panvoegijzer: panvōx˱īzǝr (Munstergeleen), panvūx˱ęjzǝr (Houthalen), smeerspaan: šmēršpān (Rumpen), smeertroffeltje: smērtrøfǝlkǝ (Hoeselt), stootvoeger: stȳt˲vōgǝr (Meeuwen), štōǝt˲vōgǝr (Klimmen), strijktruweeltje: strøktǝrwilkǝ (Lummen), stręjktrǝwilkǝ (Kuringen), tangtruweeltje: taŋtrywīǝltšǝ (Kleine-Brogel), troffel: trofǝl (Rekem), trufǝl (Waubach), voeger: vȳgǝr (Sint-Truiden), vōgǝr (Dieteren), vōgǝrt (Maaseik), vūgǝr (Bilzen), voegijzer: vux˱īzǝr (Mesch), vō.x˱īzǝr (Meeuwen), vōx˱īsǝr (Gulpen), vōx˱īzǝr (Gronsveld), vūx˱ęjzǝr (Zonhoven), vūx˱ęǝzǝr (Alken), voegmes: vōxmɛts (Jabeek), voegtroffel: vūxtrufǝl (Middelaar) Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9
pannentang dakdekkerstang: dāk˱dękǝrs`taŋ (Rumpen), dāk˱dękǝš`taŋ (Eys), daktang: dǭktaŋ (Wellen), ijzertang: ajdǝrtaŋ (Mal), knijper: kni.pǝr (Sittard), knijptang: knīptaŋ (Heythuysen, ... ), kniptang: kneptaŋ (Bilzen, ... ), kraaiebek: kršǝn˱bɛk (Lommel), leitang: lęjtaŋ (Beek, ... ), lɛjtaŋ (Ulestraten), nijper: nē̜pǝr (Tessenderlo), nijptang: niptaŋ (Meeuwen, ... ), niptāŋ (Meijel), nē̜ptaŋ (Sint-Truiden), nęjptaŋ (Lommel, ... ), nīptaŋ (Blerick, ... ), pannenknipper: panǝknepǝr (Klimmen, ... ), pannenkniptang: panǝkneptsaŋ (Vaals), pannentang: panǝtaŋ (Boorsem, ... ), panǝtsaŋ (Kerkrade), panpitstang: panpetš`taŋ (Sittard), pitstang: pets`taŋ (Bevingen, ... ), petš`taŋ (Heerlen, ... ), pits`taŋ (Mesch), pitš`taŋ (Eijsden), schalietang: sxālitaŋ, sxǭlitaŋ (Berverlo), sxōlǝtaŋ (Sint-Truiden), steentang: štēntaŋ (Jabeek), tang: taŋ (Alken, ... ), trektang: tręktaŋ (Bilzen), trɛktaŋ (Diepenbeek, ... ) Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.] II-9
pannenvorm handpannenvorm: hanjtpanǝvǫrǝm (Thorn), haŋtpanǝvǫrǝm (Reuver), pannenvorm: panǝvǫrǝm (Echt, ... ) Houten, enigszins holle vorm waarop de gestreken kleikoek gelegd werd. Aan de bovenzijde van de vorm bevond zich een kleine uitholling die tevoren met klei gevuld werd. Op deze wijze ontstond aan de pan de uitstulping waarmee deze over de panlat gehaakt kon worden. [monogr.] II-8
pannenvormer pannenkletser: panǝklɛtsǝr (Tegelen), pannenmaker: panǝmē̜kǝr (Echt, ... ), pannenvormer: panǝvǫrǝmǝr (Tegelen) Arbeider die de pers bediende waarmee de pannen werden gevormd. Het woordtype pannenkletser is ook de algemene scheldbenaming voor de inwoners van Tegelen - Tegels Dialek, pag. 107. [monogr.] II-8
pantoffel bedslof: [verschillende soort]  bɛdslof (Neerpelt), flats: waarvan men alleen teen in steekt vgl. Van Dale: flat (Eng.), 3. (dames)schoen met platte hak  flats (Groot-Gelmen), lits: e poar litsen (Heusden), Ook litsesloeffe genaamd. Zie ook afb. p.284.  litse (mv.) (Hasselt), litsje: litskes (dim. mv.) (Zonhoven), matslof: n poar} matsloffe (Houthalen), moffel: moeffel (Kortessem), pantoffel: p`ntoffele (Maastricht), paantoefele (Vijlen), pantoefel (Amstenrade, ... ), pantoefele (Amstenrade, ... ), pantoefels (Arcen, ... ), pantoeffel (Baarlo, ... ), pantoeffele (Baexem, ... ), pantoeffelen (Nuth/Aalbeek), pantoeffels (Baarlo, ... ), pantoefle (Schaesberg), pantoefvels (Velden), pantoffel (Bree, ... ), pantoffele (Born, ... ), pantoffelen (Rimburg, ... ), pantoffels (Baarlo, ... ), pantofle (Nieuwstadt), pantofəl (Born, ... ), pantoofele (Maastricht), pantoofelen (Berg-aan-de-Maas), pantōēfəl (Lanaken), pantōffele (Heel), pantōfələ (Sint-Geertruid), pantŏffele (Einighausen, ... ), pantufel (Montzen), pantuffel (Diepenbeek), pantūfəls (Tegelen), pantūfələ (Merkelbeek), pantŭffel (Mechelen-aan-de-Maas), pantòffele (Roosteren, ... ), pantòffels (Echt/Gebroek), pantófele (Berg-en-Terblijt), pantóffel (Maastricht), pe(n)toefel (Venlo), pentoffele (Dieteren, ... ), pentoffels (Meijel), pentouffele (Puth), pentôffel (Gronsveld), petoefel (America, ... ), petoefels (Hout-Blerick), petoeffele (Grubbenvorst), petoeffels (Beesel, ... ), petoffel (Eisden, ... ), petoffele (Borgharen, ... ), puntoefels (Horst), puntoeffels (Sevenum), puntoffels (Melderslo), pàntŏĕffəl (Milsbeek), pètoeffels (Sevenum), pəntoffəl (Maastricht), pəntofələ (Berg-en-Terblijt), pətofəl (Meijel), pətūfələ (Sibbe/IJzeren), doffe o  pantôffele (Meerssen), eerste e is klankloos  pentoeffel (Tegelen), gemaakt van leer  pantoefel (Helden/Everlo), korte oe  pantoefele (Pey), moderner  pentoffele (Ulestraten), o tussen o en oe  pantoffel (Geleen), o van hok  pantoffele (Meerssen), van leer  pantòffele (Hulsberg), Zie ook sjlób.  pantóffel (Sittard), pantoffeltje: pantuffelkes (Sittard), schoen: schuin (Middelaar), slavets: Redupliceringsvorm van slets.  slavats, slaváitsj (Zonhoven), slets: slöts (Montzen), šløͅ.tš (Montzen), ’n slets (Kaulille, ... ), slijper: slijpers (Ellikom), slip: sjlaepe (Vijlen), slipper: slippər (Milsbeek), slob: schloebe (Valkenburg, ... ), sjlobə (Berg-en-Terblijt), sjloeb (Kerkrade), sjloebbe (Bleijerheide, ... ), sjloebe (Eygelshoven, ... ), sjlòbbe (Sittard, ... ), sjlóbe (Berg-en-Terblijt), slup (Montzen), šloebə (Heerlen), šlub (Montzen), šlup (Eupen), žloebe (Bocholtz), Mv. sjloebbe.  sjloep (Schinnen), Mv. sjloebe. Zie ook afb. p. 206.  sjloep (Heerlen), van stof  schloebe (Hulsberg), slobber: sloebers (Valkenburg), slobje: sjlupkes (Nuth/Aalbeek), slof: eene sloef (Hoepertingen), eine slaaf (Rekem), eine slof (Bocholt, ... ), eine sloêf (Bree), eine slôf (Maaseik), einə slof (Neerglabbeek, ... ), ene sloef (Hasselt, ... ), ene sluf (Mechelen-aan-de-Maas), enen sloef (Montenaken), enne sloef (Jeuk, ... ), enne sluf (Diepenbeek, ... ), enə slof (Neerpelt), eͅnə sluf (Diepenbeek), iene sloef (Groot-Gelmen), ijne slôf (Neeroeteren), inen slòf (Herk-de-Stad), inne sloef (Hoepertingen, ... ), n sloef (Martenslinde), ne sloef (Beringen, ... ), ne slof (Achel, ... ), ne sloof (Zolder), ne sloəf (Wilderen), ne slòf (Kuringen, ... ), nə slōf (Zolder), nə sloͅf (Zonhoven), nə sluf (Dilsen, ... ), schloeffe (Waubach), schloffe (Amby, ... ), schlôffe (Meerssen), sjloef (Nuth/Aalbeek), sjlof (Panningen), sjloffe (Gronsveld, ... ), sjlôf (Gronsveld), sjlôffe (Gronsveld, ... ), sloaf (Eisden), sloe:ef (Wellen), sloef (Beringen, ... ), sloefe (Heers, ... ), sloefen (Groot-Gelmen, ... ), sloeffen (Heers), sloefve (Velden), sloeven (Sint-Lambrechts-Herk), slof (As, ... ), slofen (Blerick), sloffe (Helden/Everlo, ... ), sloffe(n) (Hunsel), sloffen (Bergen, ... ), sloffən (Beringen), slofən (Overpelt), sloof (Achel, ... ), slooffe (Maastricht), sloofven (Sevenum), sloəf (Houthalen, ... ), slōf (Bree, ... ), slōōf (Vucht), slŏĕf (Maaseik, ... ), slŏf (Beringen), sloͅf (Hamont, ... ), slu.f (Gutshoven), slu.əf (Opitter), sluf (As, ... ), sluəf (Bree), slūffe (Mettekoven), slòf (Bree, ... ), slòffe (Maastricht, ... ), slóf (As, ... ), slôf (Heusden, ... ), slöffe (Baarlo), slöffen (Wessem), slùf (Beverlo, ... ), slûf (Borgloon, ... ), soəfə (Alken), šlof (Bree), šlofə (Lommel), šlōfə (Sint-Geertruid), šlūfə (Tegelen), ènne slooef (Wellen), ən slof (Hamont), ənə slaa-uf (Eisden), ənə slof (Genk, ... ), ənə slōf (Lanaken), ənə slŏf (Bree), ənə sluf (Eigenbilzen, ... ), ənə slŭf (Sint-Lambrechts-Herk), ɛjnə slof (Opglabbeek), ’n sloef (Achel, ... ), ’n slof (Kaulille, ... ), ’n sloof (Genk, ... ), ’ne slof (Lommel), gesloten o  slofə (Genk), kort uitgesproken  ’n sloof (Meeuwen), Kort uitspreken.  sloof (Heusden), maar niet meer gebruikt  slof (Born), oo = tusschen lang en kort  ne sloof (Kerkhoven), oo kort maar wel als in bv. boon  sloofe (Meterik), Pantoffels.  sloefen (Jeuk), syn. voet.  sloef (Tongeren), Voor alle pantoffels.  slof (Hechtel), vroeger  schloffe (Meerssen), slofje: kleine zomerpantoffels  slifkes (Genk) *slavats: pantoffel || 1. pantoffel; - 2. slof || 1. pantoffel; 2. slof || Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || lits: soort pantoffels met vlechtwerk || lus: 2) soort pantoffels met (vaak tweekleurig, grijs en donkerblauw) vlechtwerk || pantoffel [N 23 (1964)], [ZND 40 (1942)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || pantoffel zonder hak en zonder achterstuk || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)] || Schoeisel met laag bovenwerk (meestal zonder of met weinig hak) dat men gemakkelijk aan- en uitschiet, om in huis te dragen (pantoffel?) [N 60 (1973)] || slof || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)] || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière). [ZND 48 (1954)] || slof: pantoffel III-1-3
pantoffeltje klompje: -  klumpkəs (Geistingen), leeuwenbek: -  leeuwebek (Venray), mutsje: mutske (Eys), mötskes (Herten (bij Roermond)), pantoffelbloem: idiosyncr.  pantŏffelbloom (Blerick), pantoffelplantje: -  pantoeffelplèntje (Venray), pantoffeltje: pantoffelke (Schimmert, ... ), pantufelke (Castenray, ... ), pantufelkes (Oirlo), pantuffelke (Geulle), pantuufelke (Swalmen), -  pantoffelke (Stevensweert), pantufelkes (Maasbree), pantuffelkes (Tungelroy), pantôffelkus (Tungelroy), pantüffelkes (Blitterswijck, ... ), caleocolaria  pantüffelkes (Blitterswijck, ... ), eigen spelling  panteuffelkus (Vlodrop), pantuffelke (Vlodrop), pantuffelkə (Montfort), geen aparte naam  pantoffeltje (Berg-en-Terblijt), idem  pantoffeltje (Venlo), idiosyncr.  pantuffelke (Thorn), WBD/WLD  pantuffelke (Urmond), pantuffəlkəs (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), pantŭŭfəlkəs (Roermond), zelfde benaming  pantoffeltje (Echt/Gebroek), ± Veldeke  pantüffelkes (Tienray), pantoffeltjesbloem: pantoffelkesbloem (Jeuk), pentoffeltje: -  pentuufelkes (Montfort), petunia: Bree Wb.  petunià (Bree), portemonneetje: -  portəməneikəs (Diepenbeek), bloem: calceolaria scabiosifolia  portemonneeke (Hasselt), Spelling: \"fonetiek-dialect\"= Frings  poͅrtəməne.kə (portemeneke) (Eksel), slaapmutsje: caleo colaria  slaopmutske (Castenray, ... ), slobje: sjluupkes (Kunrade), sjlübke (Wijlre), slofje: slífkes (Eigenbilzen), (pantoffels), ook: slufkes (mv.), korte u van uur  slofkens (Rosmeer), mv., korte u van uur, ook: slofkens (pantoffels)  slufkes (Rosmeer) Pantoffeltje (calceolaria officinale). De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij salie. Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; de bladrand is dubbel gezaagd. De zwavelgele [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] III-2-1
pap breidsel: brīēdsəl (Pey), brij: braai (s-Herenelderen), breei (Grubbenvorst, ... ), breej (Heerlen, ... ), brei (Beek, ... ), breij (Roermond), brej (Eys, ... ), brĕĕj (Afferden, ... ), brĕj (Arcen), breͅi̯ (Eupen), brie (Berg-en-Terblijt, ... ), briej (Brunssum, ... ), brieje (Hunsel, ... ), brij (Blerick, ... ), brijj (Maastricht), brīe (Schinnen), brīē (Gulpen, ... ), brīēj (Epen, ... ), brīējə (Kapel-in-t-Zand), brīj (Simpelveld), bri͂.i̯ (Montzen), brui (Stein), brèj (Arcen, ... ), brèèj (Nieuwenhagen), brééj (Meijel), brê.e (Wellen), #NAME?  breͅi̯ (Maaseik), (pap)  brie (Schimmert), i + j  brij (Gennep), ij is i + j dit geldt voor de gehele pagina 5  brij (Gennep), in samenstelling: balkenbrj  brɛj (Maastricht), m  brēj (Opgrimbie), Syst. Frings br€? = vleesnat  brēͅi̯ (Hamont), Syst. WBD  brei (Kerkrade), melk: Syst. Frings  meͅlk (Kessenich), meͅlək (Beringen, ... ), mɛlək (Peer), Syst. Veldeke  mèlk (Kinrooi), pap: pa.p (Eys, ... ), pab (Sevenum), pap (Amby, ... ), pap(?) (Maastricht), pāp (Maastricht), pàp (Brunssum, ... ), páp (Houthalen, ... ), p‧ap (Neeroeteren), #NAME?  pap (Susteren), (men zegt… det is .... v´rkesbrieje).  pap (Stevensweert), (v.).  pap (Helchteren), (vr.).  pap (Lanklaar), (zȉ ste pap)  pap (Venlo), achter de naam van de gekookte graansoort gòrte-, rieste-, griesmeel-  pàp (Gennep), al of niet met brokken brood erin  pap (Bree), bekend waren karnemelksepap, roggepap van roggemeel, havermoutpap, pap van melk en beschuit, boekweitpap, bierpap en lammetjespap  pap (Wanssum), Eigen phonetische  pap (Valkenburg), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  pap (Berg-aan-de-Maas), Eigen syst.  pap (Heerlen), Ich bén ?t muich wie kau pap: ik ben het meer dan zat RöGGemaelspap en aerpelsjieve waar den doordewaeksen aoventkos bie väöl boereluu: pap van roggemeel en in het vet gebakken schijven aardappel, was de normale avondkost van veel boerenmensen  pap (Sittard), met de naam van de graansoort ervoor  pap (Tienray), mit sjtump = oud brood  pap (Herten (bij Roermond)), nen tejjer pap t Kiendje haet zie pepke neet oetgegaete Ich bön dich zo meug es kaaj pap  pap (Roermond), Nieuwe [spelling]  pap (Reuver), Pap ete eliken daag Get meug zien wie kaw pap  pap (Maastricht), schj=ch van chocolade  pap (Heerlerheide), Syst. Eijkman  pap (Gennep), Syst. Eykman  páp (America), Syst. Frings  pap (Achel, ... ), Syst. Frings (?)  pap (Kinrooi), Syst. Frings vr.  pap (Bree), Syst. Frings vrl.  pap (Gruitrode), Syst. Grootaers  pap (Lommel), Syst. IPA  pap (Paal), páp (Kwaadmechelen), Syst. Veldeke  pap (Bocholtz, ... ), Syst. WBD  pap (Baarlo, ... ), pàp (Klimmen, ... ), Syst. WBD Dim. pepke  pap (Venlo), verkl. pepke Viêr det mager pepke, zag Jepke, gèèf ich nog gèè knepke  pap (As, ... ), verkleinwoord: {ppk\\}.  pap (Stokkem), Verklw. p@pk\\  pāp (Meeswijk), Verklw. pepke  pap (Venlo), Verklw. pepke Det bin ich meuch as kaoje pap  pap (Ospel, ... ), ïmmënd dë pap én dë mónd gêvë  pap (Tongeren), papje: pepke (Maastricht, ... ), Syst. Frings  pepkə (Hasselt), Syst. Veldeke  pepke (Kinrooi), Voor kleine pepke  pepke (Mechelen-aan-de-Maas), papperijen: papperijen (Oost-Maarland), spijs: spɛjs (Zonhoven), spɛ̄s (Aalst-bij-St.-Truiden) brij [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || brij van gekookte rijst, gort, met melk enz. || brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || half vast, half vloeibaargekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort,of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || kooksel van meel met melk, pap || pap [DC 35 (1963)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)] III-2-3
pap (kropmelk) duivenmelk: doevemèlk (Echt/Gebroek), doevemélk (Meijel), duvenmelk (Koersel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  doevemélk (Wanssum), duivenpap: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  doe.vəpap (Grathem, ... ), kropmelk: Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  kropmelk (Gruitrode), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  kropmèlk (Thorn), moederpap: mooderpap (Vlodrop), pap: de pap (Klimmen, ... ), pap (As, ... ), pap aan ’t vooiere (Houthalen), pàp (As), páp (Guttecoven), pâp (Venray), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de pap (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  pap (Zolder), week voeder: (o.).  wē.k˃ v‧ōr (Eys) Hoe heet verder: de pap of kropmelk waarmee de jongen eerst gevoed worden? [N 93 (1983)] III-3-2
papborstel borstel: bøštǝl (Waubach), handborstel: hant˱bøštǝl (Klimmen), insmeerborstel: ensmē̜rbōrstǝl (Meijel), enšmiǝrbøstǝl (Heel), enšmē̜rbø̄stǝl (Buchten), insmē̜rbǫrsǝl (Ottersum), papborstel: pap˱bø̜rstǝl (Herten), pap˱bǫrstǝl (Houthalen), pap˱bǫrsǝl (Maasbree), pap˱bǫsǝl (Diepenbeek, ... ), papkwast: papkwas (Heel, ... ), papkwās (Kerkrade), papper: papǝr (Tessenderlo), plakborstel: plakborstel (Zonhoven), plekborstel: plɛk˱bøštǝl (Waubach), plɛk˱bø̜rstǝl (Noorbeek, ... ), stijfselkwast: štīfsǝlkwas (Gulpen, ... ), witkwast: wetkwas (Klimmen) De borstel waarmee men het plaksel op het behang en de muren smeert. Vaak wordt als papborstel een blokwitter of een handveger gebruikt. [N 67, 94b] II-9
papegaaienbekprofiel papegaaienbek: papajęjǝbɛk (Bleijerheide), papǝgājǝbɛk (Mechelen), papǝgājǝnbɛk (Ottersum), papǝgɛjǝbɛk (Sittard), pǭpǝgǭjǝbɛk (Bilzen) Profiellijst met de vorm van een papegaaienbek, een bepaald soort afronding. Zie ook afb. 159. [N 55, 159; monogr.] II-12