e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paneeldeur deur met twee panelen: diǝr męt [twee] panęjlǝ (Bilzen), dȳr met tswęj paniǝlǝ (Bleijerheide), deur met één paneel: diǝr męt [een] panęjl (Bilzen), dȳr met˱ ē panīl (Bleijerheide), driepaneelsdeur: dripānēls˱dø̄r (Ottersum), driepaneelsedeur: dripānēlsǝdø̄r (Sint Odilienberg), eenpaneelsdeur: ē̜npanēls˱dø̄r (Ottersum), eenspaneeldeur: ęjnspānēldø̄r (Stein), paneeldeur: panęjldiǝr (Bilzen), pānēldø̄r (Geulle, ... ), pǝnēldø̄ǝr (Posterholt), tweepaneelsdeur: twēpānēls˱dø̄r (Ottersum), tweepaneelsedeur: twēpānēlsǝdø̄r (Sint Odilienberg) Deur, bestaande uit vier buitenregels, eventueel verbonden door één of twee tussenregels, die in de dagzijden van een groef zijn voorzien waarin één, eventueel twee of drie panelen passen. De buitenregels hebben alle de volle deurdikte, terwijl de panelen slechts enkele millimeters dik zijn. Van een deur die twee of drie tussenregels heeft, wordt de bovenste of worden de beide bovenste openingen tussen de regels dikwijls gevuld door een glazen paneel. Zie ook afb. 55. [N 55, 25a-b; N 55, 26a; monogr.] II-9
paneermeel chapelure (fr.): sjappeluur (Diepenbeek), sjappëluur (Hoeselt), Fr. chapelure  sjapelūū.ër (Zonhoven), sjappëlüur (Tongeren), schapelËË.ër ónner ¯t gemao.ële d؉.ën"paneermeel onder het gehakt mengen  schapelūū.ër (Zonhoven), paneermeel: paniərmēͅl (Blitterswijck, ... ), pan‧eͅi̯ərmēͅ.l (Sittard), peneermael (Roermond), penieërmael (Castenray, ... ) paneermeel III-2-3
panharing braadbokkem: braobökkeͅm (Sittard), braadharing: braojherring (Castenray, ... ), panharing: groene haring om in de pan te bakken  panherring (Castenray, ... ) droge haring || panharing III-2-3
panlat daklat: dā.kla.t (s-Gravenvoeren, ... ), dāklat (Diepenbeek, ... ), dāxlats (Bleijerheide, ... ), panlat: panlat (Castenray, ... ), pannenlat: panǝlat (Roermond) Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.] II-12
panlatten dakenlatten: dākǝlatǝ (Guttecoven), daklatten: da.klatǝ (Zepperen), daklatǝ (Achel, ... ), daǝklatǝ (Velm), dãklatǝ (Nederstraat), dáklatǝ (Herk-de-Stad, ... ), dā.kla.tǝ (s-Gravenvoeren, ... ), dā.klatǝ (Sittard), dāklatǝ (Diepenbeek, ... ), dāxlatsǝ (Bleijerheide, ... ), dǭklatǝ (Bilzen, ... ), daklatter: dǫklatǝr (Beverst), deklatten: dɛklatǝ (Altweert, ... ), latten: latǝ (Linkhout), panlatten: panlatǝ (Altweert, ... ), panlatǝn (Overpelt), panlaʔǝ (Kwaadmechelen), panlɛt (Bree), pánlatǝ (Donk), pannenlatten: panǝlatǝ (Achel, ... ), panǝlātǝ (Boekt Heikant), voetlatten: vōtlatǝ (Posterholt) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannen hangen aanleggen: ānlęqǝ (Uikhoven), dakdekken: dā.k˱dękǝ (Panningen), dekken: dɛkǝ (Hoensbroek), dicht leggen: dixt lɛgǝn (Lommel), leggen: lęgǝ (Tungelroy), op het dak leggen: op˱ ǝt ˲dāk lęgǝ (Meijel), ǫp˱ ǝt ˲dāk lęqǝ (Weert), op voorhand leggen: up ˲vørhánt lɛgǝ (Tessenderlo), overdekken: ø̄vǝrdɛkǝ (Hoensbroek), pannen hangen: panǝ haŋǝ (Ell, ... ), panǝn haŋǝ (Helden, ... ), pannen legen: pánǝ lęjgǝ (Meeuwen), pannen leggen: panǝ leqǝ (Montfort), panǝ lęgǝ (Venray), panǝ lęqǝ (Leuken, ... ), pannen opstapelen: panǝ ǫpstāpǝlǝ (Schimmert), pannen strooien: panǝ štrȳjǝ (Oud-Caberg), provisoir legen: provǝzwār lęjgǝ (Bree), provisoir leggen: prōvezwār lɛqǝ (Rothem), prōvizwār lɛgǝ (Genk), provisorisch dekken: prōvisōreš˱ dękǝ (Weert), provisorisch leggen: provesōrǝs lęqǝ (Klimmen), provǝsōres lęgǝ (Rijckholt), prōvesōreš lɛqǝ (Susteren), prōvisōres lęqǝ (Houthem, ... ), ruw-eweg leggen: ruwǝwɛx lęqǝ (Klimmen), toe leggen: tǫw lęgǝ (Maastricht), uitleggen: ūtlɛqǝ (Noorbeek, ... ), uitrichten: ūtrextǝ (Rothem), voorlopig dekken: vȳrlø̄pex˱ dɛkǝ (Heerlen), vø̄rlø̜jpex˱ dękǝ (Weert), voorlopig legen: vȳrlø̄fex lē̜jǝ (Bleijerheide), voorlopig leggen: vyǝrlø̜jpex lęqǝ (Klimmen), vȳrlęjpex lęgǝ (Meeuwen), voorlopig toeleggen: vø̄rlø̜jpex tulɛqǝ (Tegelen) De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a] II-9
pannen namen pannen namen: panǝ nāmǝ (Tegelen) De firmastempel aanbrengen aan de bovenkant van de aangedroogde pan. Dit werk werd doorgaans door jongens gedaan na schooltijd. [monogr.] II-8
pannen poppen een dak poppen: ęj dāk popǝ (Tungelroy), ǝ dāk popǝ (Oud-Caberg), het dak poppen: ǝt ˲dāx popǝ (Bleijerheide, ... ), pannen poppen: panǝ popǝ (Altweert, ... ), poppen: popǝ (Altweert, ... ) De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d] II-9
pannen schuren afrijven: v.b. de fornuisplaat moos nor jeschoert, jepoetst of aafjereëve weëdde  āfrīvə (Vaals), afschuren: aafschoere (Meerssen), āfsxōrə (Ospel, ... ), āfšūərə (Eys), ààfsjoarə (Opglabbeek), de potten schuren: de pöt schoere (Oirlo), koper poetsen: koperpoetsen (Nuth/Aalbeek), kōpər putsə (Panningen), koper schuren: kōpər sxōrə (Lottum), kōpər šōrə (Helden/Everlo), kōpər šūrə (Helden/Everlo), kuəpər sxūrə (Wellerlooi), opschuren: opschoore (Weert), pannen schuren: panne sjoere (Montfort, ... ), panne sjoère (Schimmert), poetsen: poetsen (Nuth/Aalbeek), potsə (Dieteren), pōōtsə (Berg-en-Terblijt), putsə (Bocholtz, ... ), pótse (Sittard), pôtse (Meerssen, ... ), in het algemeen poetse  putsə (Blerick), v.b. de fornuisplaat moos nor jeschoert, jepoetst of aafjereëve weëdde  putsə (Vaals), schoonmaken: šōnmākə (Maasniel), šūnmākə (Heel), schrobben: schrobben (Meeuwen), schroebben (Jeuk), schroebe (Blerick), sjroebbe (Waubach), sjroebe (Herten (bij Roermond)), skroebbe (Jeuk, ... ), schuren: āfšōrə (Baarlo), choeren (Meeuwen), schoere (Amstenrade, ... ), schoeren (Geulle, ... ), schoerə (Heerlen, ... ), schoore (Maastricht, ... ), schoorĕ (Meerssen), schoorə (Amby, ... ), schore (Venlo), schoren (Neeroeteren), schoêre (Boekend), schōēre (Meerlo), schure(n) (Velden), schuren (Gennep, ... ), schûurə (Leopoldsburg), sjoare (Heythuysen, ... ), sjoere (Berg-en-Terblijt, ... ), sjoeren (Schaesberg, ... ), sjoerre (Sittard), sjoerren (Guttecoven), sjoeëre (Gulpen), sjoore (Borgharen, ... ), sjoorə (Rekem), sjore (Bree, ... ), sjoren (Neerharen), sjōēre (Klimmen, ... ), sjōēren (Lutterade), sjōōre (Helden/Everlo), sjōre (As, ... ), sjŏĕrrə (Meijel), skuure (Sint-Truiden, ... ), sxōrə (America, ... ), sxōͅrə (Maasbree), sxurən (Eksel), sxūrə (Gennep, ... ), šēͅrə (Guttecoven), šō.rə (Kinrooi, ... ), šōēre (Oirsbeek), šōrə (Broeksittard, ... ), šōərə (Lanklaar), šū.rə (Eys, ... ), šūrə (Beegden, ... ), šūərə (Eys), (choere)  choe-re (Sint-Martens-Voeren), de metser sjoere: de messen schuren  šūrə (Haelen), meestal met zand, azijn en mosterd  sxōrə (Venlo), overal waar sj staat wordt dezelfde klank bedoeld als in het Engels she  sjōͅōͅrə (Maastricht), schuren  sjoore (Maastricht), v.b. de fornuisplaat moos nor jeschoert, jepoetst of aafjereëve weëdde  šūrə (Vaals), uitschuren: ūtšūərə (Eys), zink schuren: zēŋk sxōrə (Lottum), zuiverschuren: zuuverschoore (Weert) metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || schuren || schuren, poetsen || Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)] III-2-1
pannen voegen aansmeren: ansmērǝ (Leunen), ansmē̜rǝ (Meijel), ānsmērǝ (Leuken, ... ), ānšmērǝ (Panningen), ānšmīrǝ (Hoensbroek), ǭnsmērǝ (Maastricht), ɛnsmē̜rǝ (Ottersum), afsmeren: āfsmērǝ (Montfort), āfšmiǝrǝ (Klimmen), āfšmīrǝ (Heerlen), de noordkanten aansmeren: dǝ nōrtkaŋktǝn ānšmērǝ (Helden, ... ), de vorst aansmeren: dǝ vōrst˱ ānšmērǝ (Helden, ... ), de vorst afsmeren: dǝ viǝš˱ āfšmiǝrǝ (Kerkrade), het dak dichtmaken: ǝt ˲dak˱ dixtmaʔǝn (Lommel), ǝt ˲dǭk˱ dexmǭkǝ (Genk), het dak smeren: ǝt˱ dāk smērǝ (Weert), insmeren: ensmērǝ (Houthalen), ensmē̜rǝ (Uikhoven), enšmiǝrǝ (Klimmen), enšmē̜rǝ (Schimmert), enšmīrǝ (Heerlen), opstoppen: ǫpstø̜pǝ (Ell), opvoegen: op˲vōgǝ (Meeuwen), pannen aanplekken: pánǝ ǭnplɛʔǝ (Tessenderlo), pannen aansmeren: panǝ ansmē̜rǝ (Venray), panǝ ānšmē̜rǝ (Heythuysen), pannen leppen: panǝ lępǝ (Ulestraten  [(met apart voegijzer)]  ), pannen opvullen: panǝ ǫp˲vø̜lǝ (Oud-Caberg), pannen toestrijken: panǝ tuštrīkǝ (Susteren), pannen voegen: panǝ vōgǝ (Herten), smeren: smīrǝ (Weert), toelepsen: tuwlɛpšǝ (Eys), toemaken: towmākǝ (Waubach), tāmǭkǝ (Sint-Truiden), toesmeren: towsmē̜rǝ (Uikhoven), tušmē̜rǝ (Noorbeek, ... ), toestrijken: tuštrī.kǝ (Tegelen), versmeren: vǝršmīrǝ (Bleijerheide), volstuiken: vǫlštukǝ (Houthem, ... ) De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9