e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht bemesten (het land) kree omdoen: krēi̯ omdō.n (Boukoul, ... ), arm maken: ē̜ ̞rǝm mākǝ (Aijen), bang zijn voor get derop te werpen: baŋ zī vȳr gɛt ˲drop tǝ wɛrǝpǝ (Schaesberg), gangen: hē̜ gęŋt (Nunhem  [(persoonsvorm)]  ), heiboer: hęi̯būr (Maasmechelen), heimester: hęi̯męstǝr (Maasmechelen), het kree aanleggen: ǝt krēi̯ ā.nlegǝ (Boukoul, ... ), hoddelskremer: hǫdǝlskrīǝmǝr (Nieuwenhagen), keuter: kø̄tǝr (Thorn), keuteren: kø̄tǝrǝ (Maasniel), kreetjes boeren: krɛi̯ʔǝs˱ buǝrǝn (Lommel), krempel boeren: krɛ ̝mpǝl bōrǝ (Sevenum), mager maken: māgǝr mākǝ (Aijen), met stro mesten: męt strø̜i̯ męstǝ (Maasmechelen), nuchter zaaien: nyxtǝr zēǝ (Rutten  [(zonder de akker tevoren te bemesten)]  ), op de krimp boeren: op˱ dǝ kremp˱ buǝrǝn (Lommel), op gods geluk boeren: ǫp ˲gǫts ˲gǝlø̜k˱ bōrǝ (Hushoven), op kree boeren: ǫp kręi̯ bōrǝ (Tungelroy), ǫp kręi̯ bū.rǝ (Herten), ǫp kręi̯ būǝrǝ (Achel), op oude kracht boeren: ǫp˱ ǭi̯ kraxt˱ bōrǝ (Neeritter), op stratendrek boeren: ǫp štrǭtǝdrɛk˱ būrǝ (Tegelen), op zaaizaad boeren: op ˲zīǝzǭt˱ būrǝ (Mechelen), puimboer: pȳǝmbūr (Oost-Maarland), puinenboer: pø̄i̯nǝn˱būr (Middelaar), slecht scheren: šlɛx(t) šē̜rǝ (Haelen, ... ), stroboer: strø̜i̯būr (Maasmechelen), uitleuteren: ūtlø̄tǝrǝ (Hushoven), uitmergelen: ytmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Oirlo), ūsmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Simpelveld), ūtmerǝgǝlǝ (Doenrade, ... ), ūtmē̜rgǝlǝ (Horst), ūtmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Heerlen, ... ), ūtmɛlǝgrǝ (Cadier), ūtmɛ̄rgǝlǝ (Rijckholt), uitpegelen: ūtpēgǝlǝ (Nederweert), uitpitsen: ytpitsǝ (Aijen, ... ), ytpītsǝ (Merselo), uitpulveren: ūtpølvǝrǝ (Heerlen), zaaien op andermans kosten: zɛi̯ǝ ǫp˱ aŋǝrmans kø̜stǝ (Swalmen), zich arm boeren: zex˱ ɛrǝm būrǝ (Oost-Maarland), zich kapot boeren: zix kapǫt˱ boǝrǝ (Hasselt), zich neer boeren: zex nēr būrǝ (Oost-Maarland) Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.] I-1
slecht besleten kwast aangesleten kwast: āngǝšlētǝ kwas (Schinnen), ɛngǝslētǝ kwāst (Ottersum), afgesleten pinsel: āfjǝšlē̜sǝ pinzǝl (Kerkrade), die haart: dē̜ hø̜̄rt (Klimmen), kwast met vleugels: kwas męt ˲vlø̄gǝls (Maasbree), kwast van een hoddelaar: kwas ˲van nǝ hǫdǝlē̜r (Klimmen), slecht besleten kwast: šlɛx˱ bǝšlētǝ kwas (Herten), slechte besleten kwast: slɛxtǝ bǝšlētǝ kwas (Herten), slechte borstel: slɛxtǝ bǫsǝl (Diepenbeek, ... ), slechte kwast: šlɛxtǝ kwas (Buchten, ... ), strobbel: strubǝl (Meijel) Zie de toelichting bij het lemma 'Goed besleten kwast'. [N 67, 31b] II-9
slecht dak los dak: ǫs dāk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), rotte toit: rǫtǝ tø̄ (Zie mijnen  [(Houthalen)]  [Zwartberg, Waterschei]), slecht dak: slecht dak (Zie mijnen  [(Beringen)]  [Maurits]), slɛxt dāk (Thorn  [(Maurits)]   [Julia]), šlēǝt dāx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]), šlɛx dāk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), šlɛxt ˲dāk (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), slecht hangende: šle.x h ̇ɛŋǝndǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Zolder, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), šlɛx haŋǝndǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), šlɛx hɛŋǝndǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), slechte berg: šlēǝtǝ bɛrex (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), šlēǝtǝ bɛrx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), šlęxtǝ bęrx (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale, Wilhelmina]), šlę̄tǝ bɛrx (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), šlɛxtǝ bɛrx (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Laura, Julia]  [Emma]), šlɛxtǝ bɛ̄rx (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), slechte toit: slechte toit (Zie mijnen  [(Zolder / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zolder]), slextǝn tø̄ (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Houthalen]  [Eisden]  [Winterslag, Waterschei]) Een slecht dak laat bij het afkloppen een dof geluid horen. Het heeft loszittend gesteente. [N 95, 891; monogr.] II-5
slecht dragend ijs borstplaat: borsplāat (Maastricht), brak ijs: brak ies (Montfort), broak ies (Eys), brokkelijs: brokkel ies (Geulle, ... ), daar is nog geen balk onder het ijs: dao is nog geine balk ònger ⁄t ies (Sittard), dooi-ijs: dooi ies (Eys), dragend ijs: dragend íes (Merkelbeek), dráágənt (Doenrade), dun ijs: dun iees (Weert), dun ies (Caberg, ... ), dun iēs (Hoensbroek), dun īēs (Beesel, ... ), dün ies (Simpelveld), een laagje ijs: ein lèùgske īēs (Tegelen), eennachts ijs: ing naats ies (Kerkrade), er is geen balk daaronder: gein (balken) belk dronger (Neer), er zijn geen balken onder het ijs: gén balləkə oonder ⁄t ĭĕs (Gennep), glazerig ijs: glazerìch (Heerlerbaan/Kaumer), het draagt niet: dreeg neet (Vlodrop), ət dreet neet (Epen), ⁄t drēūg nēēt (Schimmert), het draagt nog niet: ⁄t druugt nog nie! (Oirlo), het draagt slecht: ət dreuch sjlèch (Schinnen), het heeft geen balken: ⁄t heet gein balleke ónder (Maastricht), het houdt nog niet: ut held nog neet (Venlo), het ijs draagt niet: öt īēs dreuch neet (Stevensweert), ⁄t ies drūg neet (Schimmert), het ijs draagt nog niet: ⁄t ies helt nog neet (Velden), ⁄t iēs dreugtj nag neet (Herten (bij Roermond)), het ijs draagt slecht: ⁄t ies drögt sjleek (Gulpen), het ijs ligt nog niet: isj lijt noch nie (Meijel), huis zonder balken: ⁄n hoes zonder bālleke (Maastricht), huis zonder zolder: hoes zonder zolder (Heer), ijs van een nacht: ies vaan ein nag (Maastricht), kwak: kwàk (Sittard), kwakkelijs: kwakkəl isj (Meijel), o.  kwagəlīs (Eys), kwakkerijs: kwakker īes (Meerlo), laagje ijs: lèùgskə eejəs (Loksbergen), licht ijs: lóchtə ies (Kapel-in-t-Zand), onbetrouwbaar ijs: onbetrouwbaar iês (Blerick), unbetroewbaar (Wijlre), opgevroren ijs: òpgevrūūre i-js (Gruitrode), rattenkaas: (ik weet niet of dit het M. woord is: in mijn jeugd werd dit door kinderen gebruikt).  rattekas (Montfort, ... ), rot ijs: rot ies (Born, ... ), ròt īēs (Grevenbicht/Papenhoven), slecht dragend ijs: sleg dragend ĭĕs (Guttecoven), slecht ijs: sjlech ies (Geulle, ... ), sjlècht (Doenrade), sjléch ies (Klimmen), slèch îês (Venlo), sprink in het ijs: sprink əin ⁄t ies (Opglabbeek), te zwak ijs: te zwaak (Ospel), veel te dun ijs: voal te dun (Eys, ... ), voos ijs: t ies is voos (Limbricht), vuəs ēͅs (Kwaadmechelen), vôews (Hunsel), wak ijs: wak iès (Pey), windijs: wind ies (Blerick), wind iës (Venlo, ... ), wind îês (Venlo), windj ies (Kapel-in-t-Zand, ... ), windjies (Swalmen), winjt ies (Beesel), zo dun wie klatspapier: zoe dun wie klats papier (Maastricht), zwak ijs: sjwaak ies (Lutterade), sjwaak īēs (Gulpen), sjwāāk (Reuver), zjwáák īēs (Susteren), zwaak i-js (Gruitrode, ... ), zwaak iees (Weert), zwaak ies (Montfort), zwaak iês (Boekend) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] || ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)] || slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
slecht gekleed persoon armoedspongel: èrmootspungel (Geleen), bedelaar: laaipe wîj ënne bèdelaer (Zutendaal), kramer: den löpt d⁄r as enne kraër bej (Oirlo), lommelenkerel: lommele kèl (Bunde), ps. het tweede woord is niet goed te lezen; staat dit er eigenlijk wel? [kêêl = kerel?, rk]  lommele kêêl ? (Stein), lommelenkramer: gekléjd wie ⁄nne lômmelekriemer (Gronsveld), loemmelekriemer (Kerkrade), loomelekrieëmer (s-Gravenvoeren), lommelenman: te biê lape wèj `ne lommele maan (Kanne), wej ⁄nə lommelemaan (Vlijtingen), lompenkramer: lompekréémer (Heythuysen), schobbejak: sjoebejak (Ten-Esschen/Weustenrade), schooier: schoêjer (Venlo), slodder: slodder (Tessenderlo), sloeber: sloeber (Jeuk), voddenman: voddeman (Eigenbilzen, ... ), voddenman (Munsterbilzen), wie ne voddemaan (Hechtel), wagenman: wie ne waagemaan (Hechtel), wie een bedelaar te bij lopen: te biê lape wèj ne bèèdelèèr (Kanne) In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)] || in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)] III-1-3
slecht gesneden hengst binnenhengst: bęnǝhęi̯ŋs (Gronsveld), bęnǝnengst (Duras), binnenpiet: benǝpit (Keent), bęnǝpit (Genk, ... ), grote boks: grūǝtǝ bǫks (Tegelen  [(boks- broek= achterste deel van het paard- het in plooien loshangende huidgedeelte onder aan de buik dat de koker bevat)]  ), klophengst: klopeŋs (Rekem), klopheŋs (Gellik, ... ), klǫpeŋs (Smeermaas), klǫpeŋst (Meeswijk), klǫpheŋks (Ubachsberg), klǫpheŋs (Baarlo, ... ), klǫpheŋst (Afferden, ... ), klǫphęi̯ŋs (Gronsveld), klǫphęŋs (Bilzen, ... ), klǫphęŋst (Achel, ... ), klǫpɛŋst (Overpelt, ... ), klopper: klø̜pǝr (Kerkrade), klǫpǝr (Diets-Heur  [(identiek met klophengst)]  , ... ), piet: pei̯.t (Lummen), pei̯t (Aalst, ... ), pet (Bilzen, ... ), pit (Achel, ... ), pęi̯t (Jeuk), pī.t (Alken, ... ), pīt (Berbroek, ... ), pīǝ.t (Berlingen, ... ), p˙īt (Schulen) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht gesteente slecht gebirge: šleǝt jǝberǝjǝ (Kelmis), slechte steen: šleǝtǝ štēn (Kelmis) Slecht, bros gesteente waarop een ondersteuning nauwelijks steun vond. [monogr.] II-4
slecht groeien achterblijven: aachterblijven (Lommel), aajterblīēve (Mheer), aater bleve (Vliermaal), achter blieve (Echt/Gebroek, ... ), achter blieven (Achel, ... ), achter blieëve (Bocholt), achter blijve (Jeuk, ... ), achterbleiverke (Genk), achterblieve (Kinrooi), achterblieven (Eksel), achterbliever (Achel, ... ), achterblijven (Lanklaar, ... ), aoterbleive (Bilzen), het kind blijf ater (Eigenbilzen), wat achter bli-jve (Bree), àchterbli-jve (As), âterblyve (Hoeselt), achterblieverke  achterblievven (Eksel), afgevrozen (volt.deelw.): àfgəvraozə (Loksbergen), daar zit de krot in: dao zit de krot ien (Tienray), dao zit de krot in (Boekend, ... ), daò zit de kròt in (Sevenum), er zit de krot in (Venray), daar zit de kwade in: dao zit de kooie in (Eigenbilzen), daar zit geen schot in: t zit genge sjot dri (Gulpen), daar zit geen was in: dao zit ginne was i (Kunrade), dat blijft altijd even klein: dah blijft altijd even klehn (Peer), dat blijft een potwortel: t blieft ĕnnə potwortel (Gennep), de kreupel in hebben: de krŭppel in hŭbbe (Schimmert), de kröppel iénhebbe (Gronsveld), dər krø.pəl ē.n hā.n (Eys), de prat inzitten: də prat inzittə (Meijel), een krauwel blijven: ne kràwel bli-jve (As), een kreupel blijven: ne kruppel blieve (Caberg), ne kröppel bliêve (Kanne), geen groei in hebben: geine greuj in (Herten (bij Roermond)), geen sik groeien: groeit geen sik (Lommel), keveren: Slecht eten.  keeveren (Eksel), klein blijven: klein blieve (Wolder/Oud-Vroenhoven), kooieren: kooieren (Stein), miezerig zijn: miezərig zéén (Leopoldsburg), niet goed groeien: greujt neet good (Rekem), niet groeien: dah groeit nie (Peer), die gräöit nie (Oirlo), neet greuje (Venlo), neet gröje (Weert), niet vooruit gaan: neet veuroot gaon (Urmond), niet vooruit willen: wiltj neet veroet (Neer), niet wassen: dat wilt neet wasse (Geleen), neet wasse (Posterholt, ... ), nit wasse (Vaals), wàsse (niet) (Swalmen), wèst neet (Stein), niet willen: neet wille (Weert), niks wassen: wast niks (Zolder), onderkomen (volt.deelw.): ònger`kome (Boorsem), slecht groeien: greuit sleg (Maastricht), greujt sleg (Rekem), greutj slèch (Stevensweert), sjlaet greuiə (Simpelveld), sjlecht gruuje (Nunhem), sjlè:g grujjə (Nieuwenhagen), sjléch greujə (Susteren), slaech greuje (Kanne), slaecht gräöie (Venray), slech greuje (Maaseik, ... ), slech greujen (Maaseik), slecht groeien (Heythuysen), slecht gruien (Meijel), slecht gruièn (Eksel), slecht gröjje (Kaulille), slecht opwassen: ṣlɛət opwāssə (Montzen), slecht wassen: schlecht wasse (Gulpen), sjlaet wassə (Simpelveld), sjlech wasse (Vlodrop), sjlè:g wāāsə (Nieuwenhagen), sjlèch wássə (Heerlen), sjlêêt waasə (Epen), slaecht wâsse (Venray), slech wasse (Noorbeek, ... ), slech wassen (Hoepertingen), slecht wasse (Bree, ... ), slecht wassen (Eksel, ... ), slecht wassw (Bocholt), slêch waa`sse (Kortessem), šleͅ.at wa.sə (Eys), šlɛ.ch wa.sə (Ingber), was slecht (Eys), wasse (Tungelroy), wasë (Hoeselt), verkrakelen: verkrakkələ (Montfort), verkreupelen: verkröppele (Boorsem), verkröppelə (Doenrade), zich niet maken: zich neet maake (Geleen), zich neet make (Merkelbeek), zich niet schikken: zich neet sjikke (Beek), zich neet sjikkə (Grevenbicht/Papenhoven), zijn groei is gekraakt: zenne grui is gekrookt (Eksel), zijn schot niet krijgen: zijne scheut nie krijgen (Lommel) slecht groeien || Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)] || Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)] III-1-1
slecht karakter driftig van aard: driftig vaan aard (Maastricht), laag gedrag: laeg gedrag (Eys), laag karakter: ein lèeg karakter (Schimmert), lieg karakter (Maastricht), liegkarakter (Maastricht), līēg karakter (Amby), laag van karakter: lieg vaan karakter (Maastricht), lage aard: liegən aart (Maastricht), slecht karakter: sjlech karakter (Gulpen, ... ), sleg karakteir (Jeuk), slêch kĕrĕktêr (Hoeselt), slecht van aard: sjlech van aad (Gulpen), slecht van aard (Meijel), slechte aard: eine slechten aard (Hoensbroek), sjlecht⁄n aard (Herten (bij Roermond)), sjlete oad (Vaals), slechten aard (Maastricht), slechte laag: slechte laag (Stein) slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)] III-1-4
slecht lopende wagen invalide: invalide (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]), krak: krak (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Eisden]  [Domaniale]  [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), slecht lopende wagen: slecht lopende wagen (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Willem-Sophia]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Domaniale]  [Emma]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), slechte wagen: slechte wagen (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Laura, Julia]  [Maurits]), sleper: sleper (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]) [N 95, 675] II-5