22301 |
slag aan duiventil |
slag:
sjlaach (Q020p Sittard),
sjlaag (Q020p Sittard),
sjläog (Q193p Gronsveld),
slaa.g (Q002p Hasselt),
slaag (L381p Echt/Gebroek),
slao.ch (Q001p Zonhoven),
slaog (Q071p Diepenbeek),
sloag (Q003p Genk),
Sub doves: De slaog van n doves mut vjès het bèste op t ooste lègge.
slaog (Q086p Eigenbilzen)
|
2. Duivenplat. || 2. Duiveslag. || 3. Deurtje van het duivenhok. || [De ingang van een duivenhok.] || Duivenslag. || Klep duivenhok. || Slag: 3. Duivenslag, inkom van het duivenhok op het dak. || Slag: 3. Duivenslag.
III-3-2
|
27002 |
slag of stort |
slag:
slax (L244b Griendtsveen, ...
L265p Meijel,
L288a Ospel,
L266p Sevenum),
slāx (L245p Meterik)
|
Rij van twee turven dik en één turf lang opstaande turven. [II, 78a]
II-4
|
25387 |
slagader inkorten |
318b:
kotǝ (P176p Sint-Truiden),
ader openmaken:
ōr ōpǝmākǝ (P057p Kuringen),
ader opkorten:
ǭjǝr ǫpkǫrtǝ (Q009p Maasmechelen),
ader uitsnijden:
ǭr ūtšniǝ (Q121p Kerkrade),
aders afkorten:
ǭrǝ āfkǫrtǝ (L321p Neeritter),
aders afsnijden:
uǝrǝ ǭfsnęjǝ (P177p Zepperen),
ǫwǝjǝrs afsnęjǝ (K278p Lommel),
ǭrǝ āfšni-jǝ (Q039p Hoensbroek),
ǭǝrǝ āfšniǝ (Q202p Eys),
aders doorsnijden:
ǭrǝ duršni-jǝ (Q121p Kerkrade),
aders korten:
ārǝn kortǝn (Q071p Diepenbeek),
ōrǝn kotǝn (P176p Sint-Truiden),
ǫjǝrs kǫrtǝ (L163p Ottersum),
ǫǝr kortǝ (L312p Neerpelt),
ǭrǝ kø̜rtǝ (L289p Weert),
aders openmaken:
ǭrǝ ǭpǝmākǝ (Q113p Heerlen),
aders opensnijden:
ǭrǝ ōpǝ.šniǝ (L426p Buchten),
aders tussenuitsnijden:
ǫwǝjǝrs tø̄sǝnø̜tsnęjǝ (K278p Lommel),
afknopen:
āfknøpǝ (L269p Blerick),
afsnijden:
afsnɛjǝ (P050p Herk-de-Stad),
āfsnęjǝn (L312p Neerpelt),
bloed afhalen:
blut ǭfhǭlǝ (Q175p Riemst),
bloedaderen inkorten:
blōtǭrǝ enkǫrtǝ (L269p Blerick),
bloedaders opkorten:
blōtǭrǝ ǫpkǫrtǝ (L290p Panningen),
een centimeter afsnijden:
ēn sęntǝmīsǝr afsnęjǝn (Q003a Oud-Waterschei),
hals afsnijden:
hals āfsni-jǝ (L381p Echt),
hartader oversnijden:
hartōwar ø̄vǝrsnęjǝ (L413p Helchteren),
huid insnijden.:
hø̄ts ešnīǝ (Q118a Terwinselen),
inkorten:
enkortǝ (L270p Tegelen),
enkotǝ (Q203p Gulpen),
enkǫrtǝ (L269p Blerick, ...
Q036p Nuth,
Q099q Rothem),
enkǫtǝ (Q180p Mal),
inkǫrtǝ (L372p Maaseik),
ęnkǫrtǝ (L362p Opitter),
īnkortǝ (Q198p Eijsden),
knoesten uitsnijden:
knø̄tšǝ ūtšni-jǝ (Q121p Kerkrade),
korten:
kǫrtǝ (L271p Venlo),
nasnijden:
nāšniǝn (Q039p Hoensbroek),
nǭšnī-jǝ (Q204a Mechelen),
openhouwen met een mes:
opǝhǫwɛ mǝt ǝ mɛs (L316p Kaulille),
opkorten:
ǫpkǫrtǝn (L211p Leunen),
opstroppen:
ǫpstrǫpǝ (Q002p Hasselt),
slagader inkorten:
slāxǭr enkǫrtǝ (L292p Heythuysen),
slagader uithalen:
slaxādǝ øthālǝ (K358p Beringen),
slagaders doorsnijden:
slaxǭrs dørsnęjǝ (L265p Meijel),
slagaders oversnijden:
slǭxǫjǝrǝ jøvǝrsnajǝ (Q162p Tongeren),
steek afruimen:
stēk āfrymǝ (L289p Weert),
stukje van de bloedaders afsnijden:
stø̜kskǝ van dǝ blōtǭrǝ āfsni-jǝ (L366p Gruitrode),
stukje van de slagader afsnijden:
štø̜kskǝ van dǝ šlāxōr āfšniǝ (L432p Susteren),
štø̜kskǝ van dǝ šlāxǭr āfšni-jǝ (Q033p Oirsbeek),
toebinden:
tubendǝ (L271p Venlo),
toepitsen:
tāpetsǝ (P117p Nieuwerkerken),
uithalen:
ǭthǭlǝn (Q071p Diepenbeek),
voortsnijden:
futsnajǝ (Q156p Borgloon)
|
Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.]
II-1
|
33728 |
slagboom |
barrier:
barēr (Q036p Nuth),
briǝr (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
brēr (L330p Herten, ...
Q036p Nuth,
L381b Peij,
L293p Roggel),
bǝrēr (L298p Kessel, ...
Q095p Maastricht,
Q112p Voerendaal),
boom:
bau̯m (Q095p Maastricht, ...
L271p Venlo),
boom (L247p Broekhuizen, ...
Q208p Vijlen),
bø̜m (Q203p Gulpen),
bǫu̯m (Q021p Geleen),
distelboom:
distǝlbau̯m (Q099q Rothem),
draaiboom:
draaiboom (L314p Overpelt, ...
L290p Panningen),
drojboǝm (L286p Hamont),
dręjbum (L316p Kaulille),
drɛjbau̯m (L271p Venlo),
drɛjbuǝm (L312p Neerpelt),
drɛjbǫu̯wm (L327p Beegden),
draaigaard:
drāgōr (Q002p Hasselt),
draaipoort:
drɛjport (L376p Linne),
draaipoortje:
dręjpø̜rtjǝ (L376p Linne),
gaard:
gār (Q002p Hasselt, ...
P118p Kozen),
gē̜r (K358p Beringen),
hekkenboom:
hɛkǝbau̯m (L269p Blerick),
klamp:
klamp (L292p Heythuysen),
poort:
poort (L328p Heel, ...
L296p Steyl),
port (L250p Arcen, ...
L298p Kessel,
L288a Ospel),
slagbarrier:
slāgbrīr (Q168p ɛ'S-Herenelderen'),
slagboom:
slagboom (L119p Groesbeek),
slagbǫu̯m (Q088p Lanaken),
slāgbǫu̯mǝ (L371p Ophoven),
šlāgboǝm (Q015p Stein),
šlāgbǫmǝ (Q002p Hasselt),
šlāgbǫu̯m (Q021p Geleen),
šlāxbōm (Q112p Voerendaal),
sluitboom:
slūtbǫu̯m (L381b Peij),
sluiting:
slūteŋ (L269p Blerick),
sperant:
spǝrant (L372p Maaseik),
stegel:
stexǝl (Q156p Borgloon, ...
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
Q172p Vroenhoven),
štiǝgǝl (Q117a Waubach),
varen:
vǭrǝ (L322p Haelen, ...
L325p Horn,
L321p Neeritter),
veken:
fē̜kǝ (Q036p Nuth),
vouwer:
pfau̯wǝr (Q222p Vaals),
vau̯wǝr (Q278p Welkenraedt),
vǫu̯wǝr (Q121p Kerkrade),
vouwere:
vau̯wǝrǝ (L426z Holtum),
vāwǝrǝ (Q036p Nuth)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
27336 |
slagboor |
slagboor:
šlaxboǝr (Q255p Kelmis)
|
Korte boor van 2 voet lang, rond met een vlakke, brede kop. Hij werd gebruikt voor het maken van boorgaten bij het schieten. Zie afb. 40. [monogr.]
II-4
|
26350 |
slagdorpel, slagdrempel |
balk:
balǝk (P187p Berlingen, ...
Q160a Haren),
balk die terwars ligt:
balǝk dę̄ tǝrjā.s lekt (Q241p Rutten),
bed:
bęt (L361p Tongerlo),
dorpel:
dø̜rpǝl (L372p Maaseik, ...
Q180p Mal,
L362p Opitter),
molenbed:
mīǝ.lǝbęt (L361p Tongerlo),
onderste balk:
ō.nǝrstǝ balǝk (Q188p Kanne),
plaai:
plǫj (Q240p Lauw, ...
Q180p Mal),
plǭ.j (Q162p Tongeren),
plǭǝ (P187p Berlingen, ...
P195p Gutschoven),
rustplaai:
ręjsplǫj (Q075p Vliermaalroot),
ręsplǭǝ (P057p Kuringen),
rɛsplǭ (P053p Berbroek),
sluisdorpel:
slys˱dęrpǝl (L360p Bree),
voorslag:
vø̜rslǭx (Q075p Vliermaalroot),
vēǝrslǭx (Q083p Bilzen),
vīǝ.rslā.x (L368p Neeroeteren),
zul:
zø̜l (Q074p Kortessem)
|
Zware horizontale balk aan het einde van de vloer, waarop het hele sluiswerk rust. Oorspronkelijk was deze balk, evenals de sluisstijlen en de sluisbalk, uit hout. Op de meeste plaatsen in het onderzoeksgebied echter was het houten werk reeds lang vervangen door een ijzeren of een in beton gegoten sluisgeraamte. Zie ook afb. 68. De woordtypen dorpel (l 362, l 372), sluisdorpel (l 360), molenbed (l 361) en bed (l 361) zijn van toepassing op de drempel van de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ.' [Vds 34; Jan 31; Coe 20; Grof 52]
II-3
|
27369 |
slaghoedje |
zündhütchen:
tsynthytšǝ (Q255p Kelmis)
|
Het slaghoedje dat diende om bij het schieten de dynamietpatronen te ontsteken. [monogr.]
II-4
|
28228 |
slaghoedje van veiligheidslamp |
knalhoedje:
knalhøtšǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Naast vuursteentjes gebruikte men vroeger ook slaghoedjes voor het aansteken van de veiligheidslamp. [monogr.]
II-5
|
34594 |
slaghout |
degel:
di̯ęgǝl (Q198b Oost-Maarland),
dęi̯gǝl (Q111p Klimmen, ...
Q204a Mechelen,
Q203a Reijmerstok),
degen:
dē.x (Q101p Valkenburg),
dēgǝ (Q211p Bocholtz, ...
Q113p Heerlen,
Q099p Meerssen,
Q097p Ulestraten
[(werd vroeger wel eens gebruikt om ruzies uit te vechten)]
),
dēǝgǝ (Q119p Eygelshoven, ...
Q193p Gronsveld),
dē̜.gǝ (Q033p Oirsbeek),
dē̜gǝ (Q019b Groot Genhout, ...
Q111p Klimmen,
Q198b Oost-Maarland,
Q209p Teuven),
deger:
dē̜gǝr (Q027p Doenrade),
dɛ̄gǝr (Q197p Noorbeek),
draagschei:
drāxšęi̯ (L382p Montfort),
draaihout:
drēhǫu̯t (L434p Limbricht),
draaischei:
drɛi̯šęi̯ (L270p Tegelen),
houderschei:
hāltǝrsxęi̯ (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
hout:
hãt (K278p Lommel),
hǫu̯t (L324p Baexem, ...
L429a Berg
[(bij sommige karren werd een ketting gebruikt)]
,
Q033p Oirsbeek),
houwhout:
hãu̯hãt (K278p Lommel),
kardegel:
kārdē̜gǝl (Q204a Mechelen),
karschei:
kāršē (Q077p Hoeselt),
kiphout:
kephǫu̯t (L382p Montfort),
kiphǫu̯t (Q022p Munstergeleen),
kipkeper:
kipkeper (Q007p Eisden),
kipschei:
kipšęi̯ (L270p Tegelen),
kramp:
kramp (L318p Stramproy),
sabel:
šǭbǝl (Q178p Val-Meer),
schei:
sxē (Q002p Hasselt),
sxēi̯ (P054p Spalbeek),
sxē̜i̯ (P107a Rummen, ...
Q078p Wellen),
sxęi̯ (Q156p Borgloon),
šāi̯ (L320c Haler),
šē (Q083p Bilzen),
šē̜i̯ (L368b Waterloos),
šęi̯ (L295p Baarlo),
šɛi̯ (Q162p Tongeren),
scheilat:
sxęi̯lat (Q078p Wellen),
scheistek:
sxāi̯stęk (K318p Berverlo),
schuifstek:
sxø̜̄fstęk (K358p Beringen),
slaagstek:
sloxstęk (Q093p Rosmeer),
slaghout:
slagāt (K278p Lommel),
slaxhot (K361p Zolder),
slaxhøi̯t (L416p Opglabbeek),
slaxhø̜t (K314p Kwaadmechelen),
slaxhōt (P107a Rummen),
slaxhǭu̯t (L317p Bocholt, ...
L372p Maaseik),
slax˱hǭt (P048p Halen),
slax˱ǭu̯t (L372p Maaseik, ...
L371p Ophoven),
slāxholt (L244c America, ...
L268p Velden),
slāxhø̜u̯t (L360p Bree),
slāxhōt (P051p Lummen),
slāxhǫu̯t (L295p Baarlo, ...
L326p Grathem,
L320c Haler,
L321p Neeritter,
L314p Overpelt,
L266p Sevenum,
L374p Thorn,
L318b Tungelroy,
L271p Venlo,
L289p Weert
[(ouderwets)]
),
slāxhǭǝt (Q156p Borgloon),
slāx˱ǫu̯t (L422p Lanklaar, ...
L420p Rotem),
slāx˱ǭt (Q002p Hasselt),
slāǝx˱hǭu̯ǝt (P055p Kermt),
slǫxhōt (Q071p Diepenbeek),
slǭxhot (P186p Gelinden, ...
P197p Heers),
slɛ̄xholt (L269p Blerick),
šlāxhōt (Q039p Hoensbroek, ...
Q117a Waubach),
šlāxhōts (Q119p Eygelshoven),
šlāxhǫu̯t (L429p Guttecoven, ...
Q112a Heerlerheide,
Q019a Neerbeek,
L329p Roermond,
Q098p Schimmert,
L432p Susteren,
Q101p Valkenburg),
slagschei:
šlāxšęi̯ (L294p Neer),
sliethout:
šl˙ēthǫu̯t (Q032a Puth),
slietschei:
sliǝtšęi̯ (Q013p Uikhoven),
slot:
sluǝt (L317p Bocholt),
slȳǝt (L416p Opglabbeek),
slōt (L316p Kaulille, ...
L369p Kinrooi),
slūǝt (L361p Tongerlo),
slǭt (L294p Neer),
šlǭt (L332p Maasniel, ...
Q014p Urmond),
slotbalk:
šlǭt˱balk (L331p Swalmen),
sluitboom:
slȳt˱bōm (L211p Leunen),
šlu.t˱bau̯m (L383p Melick),
sluithout:
sluithout (Q021p Geleen),
šluthǫu̯t (L384p Herkenbosch, ...
Q020p Sittard),
sluiting:
slyteŋ (L159a Middelaar),
slytjeŋ (L265p Meijel),
slūteŋ (L381p Echt, ...
L382p Montfort,
L318b Tungelroy),
šluteŋ (L330p Herten, ...
L270p Tegelen),
šlȳteŋ (L290p Panningen),
šlū.teŋ (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen),
sluitschei:
slutšęi̯ (L322a Nunhem),
sluǝtsxęi̯ (L268p Velden),
sløtšęi̯ (L265p Meijel),
šlutšęi̯ (L330p Herten),
sluitstek:
slø̜̄tstęk (K358p Beringen),
slø̜tstęk (P044p Zelem, ...
Q001p Zonhoven),
sluitstuk:
sluu̯tstøk (L282p Achel),
slø̜tstøk (K357p Paal),
slǫu̯ǝtstøk (K353p Tessenderlo),
šlūtštø̜k (L324p Baexem),
sluitwerk:
šlūtwęrk (L383p Melick
[(recenter - van ijzer)]
),
steekhout:
stēkhǫu̯t (Q096c Neerharen, ...
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
stē̜khō.t (Q188p Kanne),
stē̜khǭu̯t (Q009p Maasmechelen
[(mv stē̜khǭu̯tǝr)]
),
stek:
stęk (P048p Halen),
stekhout:
stękhǫu̯t (Q096d Smeermaas)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
22825 |
slaghout bij het beugelen |
beugelplets:
beugelplètsj (Q020p Sittard),
blet:
Cfr. Mnl. blet.
blèt (L372p Maaseik),
klophout:
?
klopho:wt (L316p Kaulille),
palet (<fr.):
Van het fr. "palette". Vero.
palêt (Q193p Gronsveld),
plet:
plet (L288p Nederweert),
plets:
pletsj (Q021p Geleen, ...
Q020p Sittard),
Elders sjleeger genaamd.
pletsj (Q113p Heerlen),
schuiver:
1. Schuiver.
schuùver (L271p Venlo),
slager:
sjlaeger (L292p Heythuysen, ...
Q020p Sittard,
L331p Swalmen),
slaeg`r (L317p Bocholt, ...
L316p Kaulille),
slaeger (L423p Stokkem, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
sleger (L288p Nederweert),
slēgir (L360p Bree),
slēgər (L424p Meeswijk),
slieëger (L289p Weert),
slèger (L217p Meerlo, ...
L214p Wanssum),
slééger (L265p Meijel),
sléégers (L265p Meijel),
slɛ.gər (L364p Meeuwen),
(fig.): [Met afbeelding].
sleeger (L318b Tungelroy),
[Vgl. pag. 115 sub beugele: Baansport. t Spel wordt gespeeld op een lemen vloer, rondom afgezet met planken zijschotten. In de vloer bevindt zich een halve ijzeren ring. Hier moet een houten bal van ± 20 cm doorsnee en meer als een kilo wegend, doorheen gespeeld worden. Dit gebeurt met de slaeger, een slagplank van ± 60 cm lengte.]
slaeger (L210p Venray),
Hae sloog mit de slaeger taenge de rènk, det gòlj neet.
slaeger (L381p Echt/Gebroek),
Iedere beugelaar speelt steeds met zijn eigen sjlaeger.
sjlaeger (L270p Tegelen),
Mit de puntj van de sjlaeger höfde hae de ból door de pórt.
sjlaeger (L329p Roermond),
Ook: zwengel.
sleger (L371a Geistingen),
Sub slag.
sleèger (Q013p Uikhoven),
Sub slieëger.
sleêger (L288p Nederweert, ...
L288a Ospel),
Vgl. Mnl. slegge of slei (houten emmer).
slèger (L360p Bree),
Zie foto no. 1 [tussen pag. 116-117].
sjláeger (L330p Herten (bij Roermond)),
slaghout:
sjlaaghout (L331p Swalmen),
slaog-hoot (Q164a Widooie),
zwengel:
Sub sleger.
zwengel (L371a Geistingen)
|
(Beugelsport): spits toelopend plankje met handgreep, waarmee de bal wordt gespeeld. || 2. Bep. plank om op de "bugelbaon"de ballen te slaan. || 2. Bij t beugelen. || 2. Slaghout (bij bep. balspelen). || 2. Slaghout bij beugelen. || [1.] Slaghout bij beugelspel. || [I.] Slaghout (gebruikt bij t beugelen). || [Slaghout bij het beugelen]. || Beugelplank, waarmede de bal gespeeld wordt. || Driehoekig plankje met handvat voor beugelspel. || Houten handschop bij het beugelspel. || Houten plak, o.a. bij het beugelspel. || Kolf, slaghout waarmee ze o.a. bij het beugelen de bal spelen. || Opslagplank, slaghout bij het beugelen. || Sjlaeger*: slaghout bij het beugelspel. || Slager gebruikt bij t beugelspel. || Slager, soort voorwerp gebruikt bij het beugelen (z. ald.), soort slaghout. || Slager: 2. (Beugelspel) houten handspaat waarmee de beugelbollen gedreven worden. || Slager: instrument bij het beugelen. || Slager: soort slaghout, gebruikt bij het sléégere "slageren", een jongensspel. || Slager: werktuig gebruikt bij het beugelspel om de bollen voort te duwen. [ZND m] || Slagers (mv.): houten slaanders bij het beugelspel. || Slaghout (bij beugelen). || Slaghout (bij beugelspel bv.). || Slaghout (spec. bij het beugelen). || Slaghout bij beugelen. || Slaghout bij beugelspel. || Slaghout bij het beugelen. || Slaghout, knuppel, bat bij het beugelen. || Slaghout. || Slagplank bij het beugelspel. || Sleger: Langwerpig, driehoeking plankje met handvat, gebruikt bij het kegelspel.
III-3-2
|