e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
versieren net maken: nęt mākǝ (Herten), optuigen: ǫptygǝ (Leunen), ǫptȳgǝ (Herten), pelen: pēlǝ (Gennep), sieren: sērǝ (Thorn), versieren: vǝrsērǝ (Neeritter, ... ), vǝrsīrǝ (Herten), vlaggen: vlagǝ (Weert), zeil slingeren: zęjl sleŋǝrǝ (Weert) De molen bij feestelijke gelegenheden uitvoerig versieren. In l 432 werden de roeden dan in een overhoekse stand geplaatst. In l 318 en l 321 werd de molen bij processies en openbare feesten versierd. Zie ook afb. 5. [N O, 8g] II-3
versieren (met bloemen) bont maken: bontj make (Montfort), de meiboom steken: meeboom stêkë (Hoeselt), in de bloemen zetten: èn de bloemme zètte (Bilzen), kransen: kraense (Venray), kranse (Blerick, ... ), krense (Neer, ... ), krénse (Tegelen), De ongehuwden uit de buurt of het dorp kwamen "krense"bij gelegenheid van bruiloften, jubilea, priesterfeesten, of de dood van kinderen en volwassenen, ook bij ontvangsten van autoriteiten. De kransen werden gemaakt van palm (z. ald.) of sparre- of dennegroen.  krēnse (Meerlo, ... ), In Venlo ook bij gelegenheid van de "boerebroèlof".  krense (Venlo), Vroeger werd dit gedaan door de buurt, ter gelegenheid van feestelijke gebeurtenissen, zoals: zilveren, gouden bruiloft, priesterfeest, jubileum. Var.: pieële.  kraense (Venray), mei planten: de mei plante (Bree), mei steken: mei steke (Itteren), mei zetten: de mee zette (Genk), de mei zètte (Kinrooi), meien: meie (Schinnen), meien (Ophoven), meije (Opglabbeek), mɛjə (Zonhoven), Afl. sub mei.  meeje (Zonhoven), opsieren: opsieren (Eksel), Wie dr fieftig waerde, haje ze de ganse gevel opgesierd.  opsiere (Swalmen), optuigen: ne Wage veur de optoch -; de kersboum -.  optuge (Swalmen), paleren: [Vgl. WNT sub paleeren: Mnl. pa(l)leren, naast poleren. Uit fr. polir, polijsten, doch onder invloed van fr. parer, waaruit pareeren... 1) Optooien, opsieren, versieren, mooi maken.]  paleren (Stein), pelen: pēlə (Gennep), pieele (Venray), pieële (Venray), Mé.rge gôn we kré.nse én pèèle vör n gó.lde brulleft bïj ó.ns ien de buurt.  peele, pèèle (Gennep), schoon maken: schoën make (Maasbree), sieren: (t)sēērə (Nieuwenhagen), (vër)sierë (Tongeren), `tsī:rə (Gemmenich), bronk siere (Klimmen), de brònk sere (Klimmen), het seere (Sint-Martens-Voeren), hoews sieren (Achel), seere (Bocholt, ... ), seere(n) (Maaseik), seeren (Aubel), seerə (Maastricht), seiere (Sittard), seieren (Sittard), seire (Sittard), sere (As, ... ), sere v.d. sjtraot (Schinnen), sere vier de pĕrsessie (Opoeteren), seren (Born, ... ), sēarə (Eys), sērə (Amstenrade, ... ), si.rə (Eksel), siere (Bilzen, ... ), sieren (Achel, ... ), sieren? (Eksel), siers (Loksbergen), sierë (Tongeren), sierë vùr dë jongë prister (Hoeselt), siĕre (Zolder), sīēre (Beringen), sīērë (Tongeren), sīrə (Meijel, ... ), stroatsere (Beesel), sèère (Schinnen), sére (Nieuwenhagen, ... ), séren (Geistingen), séére (Montfort), tsere (Eys, ... ), tsére (Bocholtz), 2. Teren.  tsere (Bocholtz, ... ), 3. Zie ook: versere.  sere (Heerlen), a) De pöt had geseerd veur de golje broejolf.  se:re (Roermond), Aa dë përsèèse dùr kump moei nie vërgêtë oer të sierë.  sierë (Hoeselt), Als de stoet doorkomt moeten we de huizen sieren.  siərə (Niel-bij-St.-Truiden), NB seersl: versiering (het materiaal).  seere (Kaulille), NB sîeres: (het) sieren (bij feesten).  sîere (Zolder), Sub versiere: syn. siere: ze hubbe gesierd.  siere (Kortessem), t Hoés van de kuüning van de sjöttery wörd geseerd.  sere (Gronsveld), Ze hebben schoon gesierd voor de processie.  se.rə (Meeuwen), Ze höbbe gesierd (het huis versierd).  siere (Swalmen), straatversiering (zn.): stoatversiering (Peer), tooien: tooije (Meijel), tooje (Meijel), versieren: `t verseere vaan de straote (Maastricht), de sjtraot verseere (Guttecoven), de stroate versiere (Eigenbilzen), de stroate versiere veu de prossessie (Heers), fərsīrə (Reuver), sjtrao verseere (Heel), straotverseere (Grevenbicht/Papenhoven), v`rseere (Bocholt), verse.rə (Meeuwen), verseere (Beesel, ... ), verseeren (Brunssum, ... ), verseiere (Sittard), versere (As, ... ), verseren (Kesseleik, ... ), versēēre (Schimmert), versēren (Bree), versiere (Alken, ... ), versiere(n) (Tessenderlo), versieren (Bilzen, ... ), versierre (Herk-de-Stad, ... ), versieëren (Diepenbeek), versiēre (Venray), versiĕëre (Landen), versijren (Hasselt), versīēren (Hamont), versĭeren (Genk), versêre (Maaseik), versêren (As), vertsere (Bocholtz, ... ), verzeere (Eupen), vërsīērë (Tongeren), vər`tsī:rə (Gemmenich), vərsērə (Susteren, ... ), Afl. versejering.  versejere (Hasselt), De straat versieren.  vərsīərn (Zonhoven), in potlood  versiere (Jeuk), Jonger voor sîere.  versîere (Zolder), NB verséér: versiering. t stelt hiej neet veur verséér! lett. het staat hier niet als versiering, m.a.w. eet en drink er maar lekker van!  verseere (Tungelroy), Syn. siere: ze hubbe gesierd.  versiere (Kortessem), Zie ook: sere.  versere (Heerlen), voorbereiden: veurbereije (Baarlo) (Ver)sieren: bij processie enz. || **Meien, met groen versieren. || 1. Sieren; 2. Tooien; 3. Versieren. || 1. Sieren; versieren. || 1. Versieren. || De ereboog voor de jonge priester. [N 96D (1989)] || Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Het vlechten van kransen of slingers van groen. || Kransen vlechten. || Maken. || Meien: Met groen versieren. || met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren] [N 112 (2006)] || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)] || Opschikken, verfraaien. || Opsieren, versieren. || Optuigen, versieren. || Papieren roosjes maken; met papieren roosjes versieren. || Sieren voor processie of familiefeest. || Sieren, versieren, tooien. || Sieren, versieren. || Sieren. || Sieren: [Sieren]. || Sieren: sieren. || Sieren: versieren, verfraaien, opschikken. || Tseere: Zieren, verzieren, schmücken. || Versiere. || Versieren van iets. || Versieren, opmaken. || Versieren, sieren. || Versieren, werken aan een ereboog. || Versieren. [Willems (1885)] || Versieren: opschikken, verfraaien. || Versieren: Tooien, opsmukken. || Versieren; het maken van versiering voor een of andere feestelijke gebeurtenis (door vrouwen uit de buurt). || Versieringen aanbrengen bij processie enz. || Vertseere: Zieren, verzieren. || Vlechten van kransen door de buurtschap bij gelegenheid van zilveren en gouden bruiloften. III-3-2
versieren (met bloemen) add. kransverteren: kra.nsvertèère (Gennep) Kransverteren, gezellige avond door de feesteling(en) de buurt aangeboden als dank voor de versiering en opluistering bij het feest. III-3-2
versiering op de vertikale paal in een schuurpoort garnituur: garnit(i̯)ø̜r (Teuven), het uitgesteken: ø̜ǝt˲gǝstīǝkǝ (Kiewit), houtsnijwerk: hǫ ̝u̯.tsnęi̯wš.rǝk (Heugem), richelwerk: rē̜ ̞xǝlwęrǝk (Beringen), snijwerk: sniwɛrǝk (Waterloos), stijpkerf: štipkɛrǝf (Montfort), stijpteken: stiptē̜ ̞i̯kǝ (Eisden), štiptɛi̯kǝ (Swalmen), versiersel: vǝrs‚ērsǝl (Puth) Op de vertikale paal in een schuurpoort, de losse paal waar de poort tegen gesloten wordt, is een enkele keer een versiering aangebracht, religieuze voorstellingen (bijv. een miskelk), initialen en/of een jaartal. Dit komt echter bijzonder weinig voor. Zie afbeelding 19. [N 5A, 93c] I-6
versieringsrand feston: fɛston (Meijel, ... ), franse kant: fransǝ kaŋkt (Sevenum) Een smallere of bredere rand ter versiering. [N 61, 7] II-7
versiersel blankettage (<fr.): NB blankètte, blakketeire: opsmukken, schminken. [Van Dale: blanketten, 1. met blanketsel de huid blank maken]  blakketaasj (Sint-Truiden), brensje: brenske (Meijel), briljanten (mv.): Briljanten.  breljantən (Lommel), firlefangel: vgl. Du. Firlefanz snuisterij (rommel).  firle fangel (Kerkrade), firlefanz (du.): fierlefans (Kerkrade), fluit: fluute (Beek), garnering: garneering (Maastricht), goud: (o.).  gō.t (Eys), kantje: kèènsje (Vlijtingen), klatergoud: (= nepsieraden).  klaatərcholtj (Kapel-in-t-Zand), opdos: op dos (Venray, ... ), opmaak: opmaak (Boorsem, ... ), opmaken (ww.): opmaken (Lommel), opschik: opchik (Ittervoort), opsjik (Guttecoven, ... ), ópschik (Tienray), ópšek (Kinrooi), opsmuk: opsjmuk (Roermond, ... ), opsmok (Montfort), opsmuk (Heythuysen, ... ), òpsmuk (As), ôpschmūk (Schimmert), (nu).  opsjmuk (Herten (bij Roermond)), opsmukken (ww.): opsmikke (Maastricht), opsmukke (Sevenum), optutten (ww.): &lt;opgetut&gt;  optutten (Eksel), ornament: ornemint (Maastricht), pronk: proonk (Kapel-in-t-Zand), schmink (<du.): shmink (Eigenbilzen), sier: seer (Beesel, ... ), sēēr (Nieuwenhagen), sier (Horst, ... ), siër (Maasbree), sīēr (Venlo), tseer (Kerkrade), (vroeger).  seer (Herten (bij Roermond)), sieraad: seer(r)aod (Mheer), seeraod (Roermond, ... ), seeraot (Hulsberg, ... ), seeroad (Bree, ... ), seerraden (Thorn), seerraod (Wolder/Oud-Vroenhoven), seerraodə (Urmond), seerroad (s-Gravenvoeren, ... ), seerróád (Tungelroy), seieraot (Sittard), seraod (Gronsveld, ... ), sie.roaëde (Gors-Opleeuw), sieraod (Venlo), sierŏadzje (Hoeselt), sieròòët (Zonhoven), siraod (Wijlre), siroadzje (Hoeselt), sirraod (Gulpen), tseeroad (Kerkrade), tsierrod (Vaals), onz.; (mv.).  s‧ēər‧ōͅdə (Ingber), siersel: seersel (Bree, ... ), seersele (Noorbeek, ... ), siersel (Bilzen, ... ), Ook verseersel.  seersel (Bree), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  seers`l (Bocholt, ... ), Voor de processie bvb.  siersel (Eksel), sierstuk: sierstôk (Hoensbroek), smeer: smiêr (Bree), smerik: [sic]  smirik (Zolder), smuk (<du.): sjmoek (Gulpen, ... ), sjmŏĕk (Heerlen, ... ), sjmuk (Geulle), sjmók (Sittard, ... ), sjmôk (Geleen), smoek (Gennep, ... ), smuk (Eys, ... ), smók (Kinrooi), smûk (Maastricht), (m.).  šmu.k (Eys), strooisel: Strooisel, voor processie.  streesel (Bilzen), tooi: toaj (Montfort), toei (Horst), toej (Weert), tōēij (Venlo), tōēj (As), tooisel: tooisel (Bilzen), tralala: trálálá (Loksbergen), versiering: verseering (Caberg, ... ), versering (Maastricht, ... ), versiering (Alken, ... ), vərseerin-g (Maastricht), vərseering (Maastricht), vərsēēring (Nieuwenhagen), vərsĭĕrəng (Meijel), (nu).  versieringe (Herten (bij Roermond)), versiersel: verseersel (Bree, ... ), verseersele (Maastricht, ... ), versiersel (Bilzen, ... ), versiersels (Eigenbilzen), versiersəl (Roermond), versiesels (Vorsen), vərseersəl (Maastricht), vərseersələ (Maastricht), voor de schonigheid: veur də sjôenigheit (Kelpen), voor de sier: vur de sier (Oirlo) een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] || franje (fig.) || om iets te tooien || opschik: tooi || opsmuk || opsmuk, schmink || ornament: sieraad, versiersel || sieraad || sieraad, sieraden || sieraad, versiering || sieraden || Versiersel. Voorwerpen die tot versiering dienen [sier(sel), smeer, (op)smuk, opmaak, opschik, tooi] [N 114 (2002)] || voorwerpen die tot versiering dienen (sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi) [N 86 (1981)] || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)] III-1-3
verslachten afslachten: (het varken heeft) afgǝslaxt (Meijel), afslachten (Alken), ā.fšlǭxtǝ (Panningen), āfgǝšlax (Swalmen), āfgǝšlaxt (Buchten), āfslaxtǝ (Blerick, ... ), āfslaxtǝn (Diepenbeek, ... ), āfšlaxtǝ (Eys, ... ), ǭfslaxtǝ (Riemst), de procent verslaan: dǝ pęrsęnt vǝrslǭn (Sint-Truiden), erafgaan van de rabat: (de rabat) got ǝr vanāf (Neerpelt), gewicht verliezen: gǝwixt vǝrlēzǝ (Gruitrode), indrogen: (het vlees is) engǝdryx (Heugem), endrwø̜gǝ (Rothem), endrȳgǝ (Mechelen), inwegen: enwē̜gǝ (Helden), lichten: (het vlees) lext (Tungelroy), lichter worden: (het vlees) wet lextǝr (Sint-Truiden), opdrogen: (het vlees) drøg ǫp (Tongeren), ǫpdrȳgǝ (Boekend), uitdrogen: (het vlees) drø̄xt ūt (Schinveld), drȳxt ø̜t (Beringen), ātdrø̄gǝ (Sint-Truiden), ūtdryǝgǝ (Heerlen), uitlichten: (het vlees) lēxt øtj (Meijel), licht uit (Beringen), ūtlextǝ (Neeritter, ... ), ūtlīxtǝ (Panningen), uitlopen: øtlōpm (Lommel), verliezen: (de koe) vǝrlīǝrt (Grazen), (het vlees) hɛt vǝrlūrǝ (Eijsden), vørlizǝ (Zepperen), verminderen: (het vlees) fǝrmendǝrt (Nieuwerkerken), verslachten: verslachten (Diepenbeek), vǝrslaxtǝ (Herk-de-Stad, ... ), zich afslachten: (het varken) šlax zex āf (Tegelen), zøg āfslaxtǝ (Rekem) Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97] II-1
versleten <uitdr.> ge kunt er de gazet door lezen: Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  ge kunt`r de g`zèt dor lae:ze (Kaulille), <uitdr.> het heeft zijn tijd gedaan: t hèt z`nen teid gedond (Bilzen), <uitdr.> het stof blinkt: het stof blinkt (Jeuk), <uitdr.> zo dun wie een rozenblaadje: Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  zoe dun wiej ö roeëzeblàè:dsje (Kaulille), afgedragen: aafgedrage (Klimmen, ... ), aafgedrāge (As), āāfgədrāāgə (Nieuwenhagen), oafgedroage (Diepenbeek), afgeleefd: afgeliefd (Eksel), aftands: aaftàns (As), door: Ik zit door mijn schoenzolen.  m`n sjun zin dùr (Tongeren), doorgesleten: dōrgǝslētǝ (Houthalen), dun: dun (Eksel, ... ), durch (du.): dø.rəx (Eys), eweg: eweg (Weert), geschift: gǝsxeft (Oostham), gesleten: geslieete (Moelingen), kaal: kaal (Geulle, ... ), kā.l (Eys), kāāël (Hechtel), koal (Zutendaal), kààl (Venlo), káál (Heerlen), t ès kaol (Bilzen), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  kaaël (Kaulille), kaalgevreten: 1x  kaaëlgefrèète (Hechtel), kapot: kepot (Eksel), op: op (Weert), op de hond: vgl. Heerlen Wb. (p. 331): hónk, 1. fik [z.o. brank]; - 2. hond [z.o. kanes].  óp dər hónk (Heerlen), opgeslobberd: B.v. t Pak is opgesloeberd. NB sloebere, kleding afdragen.  opgesloeberd (Venlo), oude tuiers: Mv.  aw tujjere (Boorsem), plekken erin: plakke trèn (Bilzen), rats versleten: rats versleten (Lommel), schabbetig: sjebbetich (Sittard), sjebbetig (Geleen, ... ), sjèbbətich (Maastricht), B.v. Schabbetig gekleed. Nhd. schäbig.  šebətəx (Meeswijk), schabbig: schebbig (Genk), schäbbig (Montfort), schébbich, schébbech (Zonhoven), shebbig (Geleen), sjebbich (Sittard), sjebbig (Gulpen, ... ), sjöbbieg (Kerkrade), sjöbbig (Nieuwenhagen), B.v. sjebbege kleier.  sjebbig (Tegelen), Vero.  sjebbig (Roermond), schoffig: sjöffig (Bree), sleets: sjleets (Roermond), sleets (Horst, ... ), sleten: sjliete (Geleen), sleͅtə (Loksbergen), sletig: sletig (Eksel), tot op de draad versleten: tet oppen droad versleeten (Hechtel), tot oppen draod verslete (Kinrooi), tot ôp de draod verslete (Oirlo), versleeten (tut oppen drooëd) (Eksel), versliëte (tot op den droëd) (Bilzen), totaal versleten: totaal versjlete (Bunde), uitgedeind: b.v. Dee jas is oetgedeint.  oetdeine (Sittard), uitgelodderd: Sub uutloddere, uitslijten, verslijten. B.v. Ówwe jas is moj uutgelodderd. [vgl. WBD III, 1.3: lodderen in lm. niet passen; kreuken, lodders rafels...]  uutgelodderd (Gennep), verhandvold: vərmamfəlt (Loksbergen), verratsbatst: verratsjbatstj (Kinrooi), versleten: verchlieten (Sint-Martens-Voeren), verschleate (Lontzen), verschlēēte (Schimmert), verschliàète (Rutten), verschliëte (Gulpen), verschläte (Kelmis), verschléte (Eupen), versjlaete (Neer), versjlaetê (Neer), versjleete (Geulle, ... ), versjleette (Vlodrop), versjleetə (Doenrade, ... ), versjlese (Vaals), versjlete (Beek, ... ), versjlete kleid (Schimmert), versjleten (Beesel), versjleëte (Gulpen), versjliete (Wijlre), versjlieëte (Klimmen, ... ), versjlieëtə (Wijnandsrade), versjliëte (Gronsveld, ... ), versjlīētə (Guttecoven, ... ), versjlèse (Kerkrade), versjlète (Noorbeek, ... ), versjlêêtə (Epen), versle.te (Kuringen), versle.tə (Beringen), versleeiten (Nieuwerkerken), versleete (Caberg, ... ), versleeten (Diepenbeek), versleeten (tut oppen drooëd) (Eksel), versleetə (Gennep), versleeəte (Spalbeek), versleeətə (Beverlo), versleite (Hoeselt), versleiten (Borlo), versleiëte (Ingber), verslet (Halen), verslete (Blerick, ... ), versleten (Achel, ... ), versleten kleidingstôk (Hoensbroek), verslette (Borgloon, ... ), versletten (Hoepertingen, ... ), versleëte (Rekem), verslēete (Berbroek), verslēte (As, ... ), verslētən (Peer), verslĕten (Sint-Truiden), versleͅte (Sint-Truiden), verslieete (Genk, ... ), verslieeten (As, ... ), versliete (Eys, ... ), verslieten (Rijkhoven), verslietten (Vroenhoven), verslietə (Meeuwen), verslieëte (Maaseik), verslieətə (Opitter), versliēte (Genk, ... ), versliĕte (Bilzen), versliĕten (Vlijtingen), versliĕète (Vroenhoven), verslijte (Vroenhoven), verslijəte (Beverst, ... ), verslièten (Munsterbilzen, ... ), verslièëten (Opoeteren), versliéttə (Vlijtingen), versliët (Bilzen), versliëte (Tungelroy, ... ), versliëte (tot op den droëd) (Bilzen), versliëten (Mopertingen), versliəte (Gingelom), verslīete (Weert), verslīēte (Meeuwen), versljete (Riemst, ... ), versljētte (Veldwezelt), versljète (Riemst, ... ), versljèten (Eigenbilzen), versljètte (Bilzen, ... ), versljéte (Zichen-Zussen-Bolder), verslète (Alken, ... ), verslèten (Kuttekoven), verslètte (Eigenbilzen, ... ), versléte (Hoeselt, ... ), versléëte (Heppen), verslê"te (Beverlo), verslêtə (s-Herenelderen), verslîête (Bree), vĕrsljĕtə (Zichen-Zussen-Bolder), veͅrslētə (Kanne), vurschleĕtu (Brunssum), vërsleetë (Tongeren), vǝršlē̜sǝ (Bleijerheide), vərsjleettə (Grevenbicht/Papenhoven), vərsjleetə (Heel, ... ), vərsjlīētə (Amstenrade), vərsjlīēëtə (Nieuwenhagen), vərsjlîêtə (Heerlen), vərsle.tən (Lommel), vərslee.tə (Kelpen), vərsleeitə (Herk-de-Stad), vərsleetə (Maastricht, ... ), vərsleitə (Loksbergen), vərslejtə (Sint-Truiden), vərsletə (Alt-Hoeselt, ... ), vərsletən (Diepenbeek, ... ), vərslē:tə (Kinrooi), vərslējətn (Zonhoven), vərslētə (Eisden, ... ), vərslētə, vərslēīt, vərsletə (Borgloon), vərslētən (Hamont, ... ), vərslēətə (Schulen), vərslēͅtə (Rekem), vərsleͅtə (Zichen-Zussen-Bolder), vərsliētə (Bilzen), vərsliētən (Opglabbeek), vərslijtə (Loksbergen), vərsliətə (Martenslinde), vərslīētə (Opglabbeek), vərslītə (Maaseik, ... ), vərslīətə (Neerglabbeek), vərslīətən (Molenbeersel), vərsljitə (Grote-Spouwen), vərslutə (Maastricht), vərslätə (Kortessem), vərslètə (Gelinden), vərslîêtə (Ubachsberg), vərslɛtə (Zepperen), vəršleisə (Raeren), vəršleətə (Eupen), vəršlēssə (Eynatten), vəršlētə (Valkenburg), vəršleͅ.ətə (Ingber, ... ), vəršli.ətə (Eys), vəršli̯ətə (Welkenraedt), B.v. jas.  vərslētə (Hamont), b.v. men kleer zèn verslètte.  verslètte (Kortessem), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  v`rsliete (Bocholt), Sub verslijten, st.ww. zie SLIJTEN.  vərslēətə (Meeswijk), Volt. deelw.  verslieëte (Weert), Waat viêr ein aud fegkelke hauw zi-j aan!  versliête kleijer (Bree), z. verslijten.  verslete (Maastricht) #NAME? || *schebbig [bet. versleten?] || [versleten] || afgedragen || armoedig, versleten || door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk (versleten, sleets, schabbig, kaal) [N 86 (1981)] || door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)] || haveloos, onderkomen || kaal; sjofel || schabbetig || sjofel, haveloos || versleten [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || versleten (bn.) || versleten kleren || versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || Versleten, gezegd van stof. [N 62, 44] || Versleten. Door lang gebruik stuk gegaan, niet meer bruikbaar, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 114 (2002)] || verslijten || verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)] II-7, III-1-3
versnaperingen ophalen op vastenavond balgooien: bal goije (Sevenum), balgoeje (Blerick), grabbelen: grabbele (Ell), heilhuis: heilhoes (Schimmert, ... ), kokkerellen: Op de eerste zondag van de vasten (fakkelezóndig) gaan de kinderen van Eysden woeë t zich loeënt (pesjtoer, dr groaf, burgemeester, bankdirektuur, middenstand) zingend vragen om geld, sjnuuts, noten, appels of een andere kleinigheid, met het volgende zegversje: frikandelle koekerol: bruuj miene sjoeët mer vol.  koekerelle (Brunssum), lekkers vangen: lekkers vange (Montfort), rommelen: rômmele (Stokkem), rondgaan voor spek: róndgoon veur spek mèt de vastenaovend (Uikhoven), slok vergaren: sjlok vergaren (Brunssum), spekzingen: Mèt Vêstënuòvëd goenkë dë këjóngë van deur tòt deur én zóngën ë lïdsjë. Òp plàkkë kréegtë z ë stùk spêk wôo én ënë stêk gëstêkë wuònt. - Vgl. hèilë.  spêkzéngë (Tongeren), Sub vasteloved: Boes den tijd da de keinger en dek oek de groute loorjasse goenke vasteloved jòge en dan zounke ze van [...] - Vasteloved jòge werd ook spekzeinge genoemd.  spekzeinge (Kortessem), vastelavondjagen: vasselooëved jaoge (Romershoven), [Met afbeelding pag. 237].  ve(r)sloved jaoge (Diepenbeek), Sub vasteloved: Boes den tijd da de keinger en dek oek de groute loorjasse goenke vasteloved jòge en dan zounke ze van [...] - Vasteloved jòge werd ook spekzeinge genoemd.  vasteloved jòge (Kortessem), vastelavondsstok: vastelaovendssjtok (Guttecoven), vastenavond lopen: koekerel, vatenoavend loape (streekkindergebruik)  va[s}tenoavend loape (Riemst) 88) Vermomd vastenavond vieren. || Bedelend langs huizen trekken. || Kinderen gaan van deur tot deur, zingen een liedje en krijgen dan spek, dat ze in een wis steken. || Met karnaval zingend van deur tot deur geld of spek inzamelen. || Snoepgoed en andere versnaperingen ophalen op de eerste zondag van de vasten. [N 88 (1982)] || Spek schooien bij vastenavond. || Spekzingen. || Vastenavond. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
versnaperingen ophalen op vastenavond add. koningshaan: Jongens met versierde haan; meisjes met versierde kip (pöl) die zingend inzamelen:  keuningshaan (Geistingen), koningspul: Jongens met versierde haan; meisjes met versierde kip (pöl) die zingend inzamelen:  keuningspöl (Geistingen) Vastenavondgebruik. III-3-2