e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verschillende knikkerspelen: nagooien naboedelen: noa bŏĕdele (Beesel), noab[o}edələ (Swalmen), nabollen: noabolle(n) (Obbicht), nabruien: naobreuien (Mesch), nadreutelen: Sub dreutele.  nāōdreutele (Meerlo, ... ), nadruilen: noadrölle (Meerlo), ww. zw. Ook naoketse. De bedoeling was, al voortwandelend de knikker van de tegenspeler al rollend of werpend te raken, of er zo dicht bij te komen, dat je de knikkers kon "spanne"(z. ald.).  nāōdrölle (Meerlo, ... ), znw. o. Ook naoketse. De bedoeling was, al voortwandelend de knikker van de tegenspeler al rollend of werpend te raken, of er zo dicht bij te komen, dat je de knikkers kon "spanne"(z. ald.).  nāōdrölle (Meerlo, ... ), nadullen: narollen  nōͅdøͅlən (Broekhuizen), nagooien: nagooien (Leuken), naogaoje (Montfort), noagoaje (Blerick), noagoeeje (Lottum), noagoeje (Tungelroy), nōͅgōjə (Horn), #NAME?  nagooien (Obbicht), noagoaje (Stevensweert), De ene jongen moest met zijn "biegkel"die van de andere, soms op enige meters afstand liggend, zien te raken. De raakgooier verdiende dan een "köls", die de "getroffene"moest geven. Dit spel werd ook "keigoeëje"genoemd. Uitgestorven.  naogoeëje (Herten (bij Roermond)), Dit was een spel met de "biegkel", waarbij twee jongens betrokken waren. De een wierp zijn biegkel (een mooie rond-ovale steen) op een afstand van ongeveer 5 m op de weg. De ander moest deze steen met een worp van zijn eigen biegkel zien te raken. Mislukte dit, dan probeerde de eerste, met zijn biegkel, die van de misgooier te raken, enz. De "raakgooier"kreeg van de ander dan een "köls"(knikker) of een knoop. Ook uitgestorven.  naogoeëje (Herten (bij Roermond)), ieder gooide met eem stuiter om beurt en tracht die van de ander te raken. In dat geval kreeg men een aantal kæls.  nagooien (Blerick), naketsen: naokĕtse (Steyl), De eerste speler gooide een stenen sjtuiter of ijzeren bumke op een bepaalde afstand, en gaf zijn tegenspeler de kans, om deze vanaf een door hem aangewezen plaats met een andere sjtuiter of bumke te raken. Lukte dit, dan had de laatste een vooraf vastgesteld aantal knikkers gewonnen. Behalve om knikkers werd dit spel vaak ook, vooral door kleine kinderen, om griffelkes, bontgekleurde sjerfkes, gekleurde bonen of moetjes (zie aldaar) gespeeld.  naokètse (Tegelen), hetzelfde als naosjmiete  naoketse (Tegelen), Sub naodrölle. De bedoeling was, al voortwandelend de knikker van de tegenspeler al rollend of werpend te raken, of er zo dicht bij te komen, dat je de knikkers kon "spanne"(z. ald.).  nāōketse (Meerlo, ... ), Zie: kinderspelen.  nao-ketse (Tegelen), naknoppen: Sub maal.  naoknuppe (Weert), Zie ook: maale.  naoknuppe (Weert), nakoedelen: meer uitleg in de lijst  nuā koedelle (Neer), nakuilen: noakuile (Neeritter), narijden: noarieen (Opglabbeek), noarieje (Gulpen), nōͅreijə (Maaseik), naschieten: naoscheete (Houthem), naosjeete (Noorbeek, ... ), noa sjeete (Beegden), noasjeete (Dieteren), noasjēͅtə (Brunssum), nōͅsjētə (Mechelen-aan-de-Maas), Het sjuiterke of de kæls werd in de buiging van de wijsvinger geelgd en met de duim zeggeschoten. Doel is het raken of tot op spanwijdte benaderen van de knikker van de tegenstander.  naosjeete (Tegelen), nasmijten: naosjmieten (Nuth/Aalbeek), noasjmiete (Kessel), gebeurde met sjtuiters. Ook naoketse genoemd  naosjmiete (Tegelen), nasteken: noastjêke (Beegden), Dit spel raakt meer en meer uit de mode. Het oude "sjeete"bestaat niet meer. Men speelt nog "noatikke", langs den weg, en "pötsje"op de plaats, dan staan de knikkers binnen een cirkel  noatikke (Sint-Pieter), Opm. dit gebeurt met grote knikkers: de een tracht de knikker(s) van de ander te raken.  noastêke (Buggenum), nawerpen: Sub naowerpe.  naowerpe of naotülle (Kerkrade) [De jongensspelen: 18]. Naogoeëje / keigoeëje. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Kinderspel. || Knikker of stuiterspel. || Knikkeren. || Knikkerspel waarbij al voortgaande de een zijn knikker in voorbewegingsrichting rolde en daarna de ander die met zijn knikker trachtte te raken of op spanwijdte (z. spanne) trachtte te naderen. (z. drölle) || Knikkerspel. || Sub Knikkerspelen. || t was het bedrijven van een kinderspel, door jongens. [Z. toel.] III-3-2
verschillende knikkerspelen: ringschieten in een ringetje doen: in e ringske doon (Kessel), ring doppen: reŋkdobə (Bree), ring kletsen: reiŋk kletsə (Alken), ring schieten: raŋk sjītə (Beverst), reŋksjētə (Bree), rinksjeeten (Mesch), #NAME?  reͅŋk sjētə (Susteren), rinkscheete (Heerlen), ring stoten: ringkstote (Susteren), ringetje huiven: een ringske huiven (Amby), ringetje schieten: reŋskə sjētə (Maaseik), reŋskə sjēͅtə (Schimmert), ringske scheete (Houthem), ringske sjeete (Helden/Everlo), in een kring, waarin twee knikkers worden neergelegd, om deze dan eruit te schieten  reŋskə sxētə (Kaulille) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
verschillende knikkerspelen: slang schieten op slang schieten: oͅp slaŋ sxitə (Sint-Truiden), slang kletsen: slāŋ kletsə (Alken), slang schieten: sjlang sjeete (Holtum), sjlangsjeeten (Mesch), slang schieten (Eksel), slang sjîete (Kortessem), slangsjiet`n (-sjüt`n) (Diepenbeek), slaŋ sjētə (Mechelen-aan-de-Maas), slaŋsjētə (Bree), - Jef, je bent n stoepelaar [stôeppëlèr].  slang sjietë (Hoeselt), I, II, III (zeldz.).  slàngsjīētë (Tongeren), in een slangvormige baan  slaŋ sxētə (Kaulille), Ook: slengskë-sjietë.  slangsjiete (Hoeselt), Op de grond wordt een figuur uitgetekend als een fel kronkelende slang met twee lijnen op een afstand tussen 10 cm tot 20 cm breed. Je moet zo snel mogelijk met je knikker vanaf het begin het eindpunt bereiken. Komt je knikker op de lijn of er buiten dan moet je herbeginnen. Kom je in het bereik van rivalen dan mag je zijn knikker buiten de slang schieten, waarna deze moet herbeginnen, je mag ook je vriend "meepakken", zijn knikker verder schieten in de slagn tussen de lijnen. Loopt het fout, dat herbeginnen.  slangschietten (Eksel), pag. 7-10: n Hooivork om een slang te tekenen! Hoe meer de slang kronkelt, hoe moeilijker. Nog wat dwarsstrepen en t is klaar. -En aan ieder uiteinde ook een streep zie ik. Wie het verst in de slang kan schieten, mag eerst. Het is de bedoeling om eerst over de eindstreep te raken. Als je buiten schiet moet je n streep terug. (Er zijn verschillende manieren van schieten: schieten vanaf de kneukel; schieten vanuit een hennenkont.) De speler die aan [sic: een] andere raakt of eruit schiet, blijft aan de beurt.  slangsjiet`n (Diepenbeek), Sub meësjîete.  slang sjîete (Kortessem), Sub sjietë, [3].  slang sjietë (Hoeselt), Sub sjîete.  slangsjîete (Kortessem), Sub slang.  slang schieten (Zonhoven), slangetje: t sleͅŋskə (Hasselt), slangetje schieten: slengskë-sjietë (Hoeselt), Het ^ teken boven een klinker betekent sleeptoon., /  slengske schietten (Eksel), Op de grond wordt een figuur uitgetekend als een fel kronkelende slang met twee lijnen op een afstand tussen 10 cm tot 20 cm breed. Je moet zo snel mogelijk met je knikker vanaf het begin het eindpunt bereiken. Komt je knikker op de lijn of er buiten dan moet je herbeginnen. Kom je in het bereik van rivalen dan mag je zijn knikker buiten de slang schieten, waarna deze moet herbeginnen, je mag ook je vriend "meepakken", zijn knikker verder schieten in de slagn tussen de lijnen. Loopt het fout, dat herbeginnen.  slengske schietten (Eksel), Sub slang.  slengske spe.le (Hasselt), slĕngske sjéten (Uikhoven), sléngske schīē.ëte (Zonhoven), Sub sláng, (2).  sléngske schîe.te (Zolder) [Knikkerspel:] Slangschieten. || [Knikkerspel]. || een slangetje volgen [SND (2006)] || Een soort knikkerspel dat gespeeld werd in een kronkelende holte in de grond. || Een soort knikkerspel dat kronkelend verliep. || het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Kinderspel met knikkers. || Knikkeren. || Knikkerspel in een slangvormige gleuf. || Knikkerspel waarbij in de grond n bochtige uitholling (de slang) over een bepaalde afstand werd gemaakt. De spelers trachtten hun knikker eerst door de slang te krijgen; wie hem buiten de slang schoot, moest opnieuw beginnen. || Knikkerspel waarbij langs n kronkelende groeve naar n kuiltje geschoten werd; als men buiten de slang terechtkwam of door de tegenstrever eruit geknikkerd werd, moest men vooraan beginnen. || Knikkerspel. || Langs n kronkelend greppeltje naar een kuiltje schieten. || Slang knikkeren. || Slang schieten. || Spel, waarbij de jongens hun knikkers doorheen een slangvormige baan schieten. III-3-2
verschillende knikkerspelen: slang schieten add. slang: Slang schieten, n slang maken.  slaŋ (Zonhoven) Slang: Kronkelende holte in de grond waarin men knikkert. III-3-2
verschillende knikkerspelen: spel met knikkers en centen op een steen (trumpen) trumpen: trumpe (Boekend, ... ), trumpə (Swalmen), trūmpe (Meerlo), trūmpə (Beesel), #NAME?  trumpe (Stevensweert), (met centen op een platte steen).  trumpe (Blerick), (Na het middageten, dat steeds om 12u plaats vond, vermaakten de mannen zich (tenminste in de zomer), tot dat het tijd werd voor t lof, met "sjtaeke"of "trumpe". Beide spelen zijn, in Herten, al ongeveer 50 jaar uitgestorven.)  trumpe (Herten (bij Roermond)), 1. Luiden (van één klok).  trumpe (Swalmen), [ww. en zn.]: Hertens volksspel, dat in mijn jeugd veel, als ontspanning, door volwassenen werd beoefend en wel op zondag. Het was een spel voor mannen. Het is nu al zeker 50-60 jaar uitgestorven. Het werd steeds op straat gespeeld en wel minimaal door twee personen.  trumpe (Herten (bij Roermond)), centen op een platte leggen. Het uittikken van de tegenstander betekent winst, maar ook het benaderen van de trump, om daar zoveel mogelijk munten uit de mungk-positie in de kræts=positie te tikken.  trumpe (Tegelen), De centen, van elke speler een gelijk aantal, (1, 2 of 3) lagen kruis? munt? De spelers "goeëiden aaf", d.w.z. ze wierpen van de steen (de pot) af in de richting van de streep. Wie er het dichtste bij lag was de eerste werper. Het doel van het spel was de centen te doen onderste boven vallen door er met de bikkel op te gooien of door de "pot"te doen kantelen.  trūmpe (Meerlo, ... ), dit spel werd gespeeld met centen en een ijzeren bol ter grote van een stuiter  trumpe (Hout-Blerick), Een platte steen, gewoonlijk n plevuus (plavuis of tegel) werd op de grond gelegd, en op een afstand van +- 6 meter trok men een perk (streep) in t zand. Deze platte steen noemde men dn trump.  trumpe (Tegelen), knikkeren met cent op steen  trum-pe (Blitterswijck), meer uitleg in de lijst  trumpe (Neer), met eem grote knikker al of niet met centen erbij  trumpe (Panningen), Vero.  trumpe (Tegelen), Zie kles: twee centen op een steen die half over elkaar liggen.  trumpen (Wanssum) 2. Een spel waarbij men probeerde een muntstuk, dat op een straatklinker gelegd was, met een ijzeren kogel te treffen. || [Straatspel met kleine muntstukjes als inzet; in hoofdzaak door volwassenen gespeeld, vgl. pag. 124]. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hertens volksspel, dat in mijn jeugd veel, als ontspanning, door volwassenen werd beoefend en wel op zondag. || Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Jongensspel. || Knikkerspel, waarbij men vanaf een streep zijn knikker zo dicht mogelijk bij een steen moet rollen. Daarna kan men bij de volgende beurt 2 centen die kruis liggen munt gooien. || Kogelspel. || Spel met centen en stuiter. || Spelen het spel van "trumpe", een spel met dikke stuiters ("bikkel"), een baksteen en centen. || Straatspel met kleine muntstukjes als inzet; in hoofdzaak door volwassenen gespeeld. || Werpspel met stenen en met geld als inzet. || z. toel. III-3-2
verschillende knikkerspelen: stoepen stoepen: Met de hand over de schreef komen.  stôêpe (Wellen), Wie durft stoepen moogt niet meer meedoen.  stupə (Niel-bij-St.-Truiden) Knikkerspel. [ZND m] || Stoepen: 1. (Knikkerspel) Heimelijk zijn knikker vooruitschuiven om de afstand tussen knikker en doel te verkleinen; onregelmatig spelen. III-3-2
verschuiven achteruitrippen: achteruitrippen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]), bakken trekken: bakǝ trękǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Wilhelmina]), doorduwen: dørxdø̜jǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), heruitkomen: ǝrūskomǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), omduwen: ømdø̜jǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), omschuiven: omšȳvǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), ømšȳvǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Laura, Julia]  [Julia]), ̇ǫmšȳvǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), rippen: repǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Zwartberg]  [Zwartberg, Waterschei]  [Eisden]), schuiven: šȳvǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]  [Maurits]  [Emma]), varen: vārǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]), verschuiven: vǝršȳvǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Gezegd van een ondersteuning die door zijdelingse druk in een galerij of steengang van zijn plaats schuift. [div.] || Het transportmiddel van een pijler in zijn geheel in de richting van het koolfront verschuiven. In tegenstelling tot het verleggen hoeft de transportinstallatie daarbij niet gedemonteerd te worden. Zie ook het lemma Verleggen. [N 95, 535] II-5
verschuldigd zijn <omschr.> daar staat nog get te kraaien: doa sjteit nog gêt te kréée (Sittard), <omschr.> het staat daar te kraaien: ⁄t steit doo te kreije (Neeritter), aan de lat staan: den het nog wat an de lat staon (Oirlo), aan het bred staan: häe sjteet nog aa ge bred (Heerlen), betaalplichtig zijn: betaalplichtig (Herten (bij Roermond)), betalen: betaole (Maastricht), gelden: gelje (Ittervoort), geldig zijn: geldig (Brunssum), in de krijt staan: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  in de kriet sjtoon (Ulestraten, ... ), in de lat staan: en de lat hébbe staoṇ (Milsbeek, ... ), in de schuld staan: e.n də šō.t štoͅ.a (Eys), in een zwart blaadje staan: in ee zwart blädje stoan (Jabeek), in het boek staan: ient book sjtoen (Mesch), in het krijt staan: in ut kriët (Baarlo), in ⁄t kriet sjtao (Merkelbeek), in ⁄t kriet sjtaon (Herten (bij Roermond)), in ⁄t kriet sjtoun (Baarlo), in ⁄t krijt staan (Meeuwen), in ⁄t krīēt staon (Sevenum), in ⁄t krîêt stoo⁄n (Eksel), Opm. als het om kleine bedragen gaat.  in ⁄t kriet sjtaon (Beegden), Opm. meer voor dagelijkse levensbehoeften.  in ⁄t krīēt sjtòòn (Panningen), ps. letterlijk overgenomen.  īn ⁄t krīēt staon (Egchel), manen: Van Dale: IV. manen, 1. (iem.) met aandrang herinneren aan een verplichting, hem opwekken tot het vervullen ervan, m.n. tot betaling.  moa⁄nen (Eksel), moeten: eme get mōte (As), mòitə (Loksbergen), plichtig betalen: pligtig betalen (Melick), plichtig zijn: plichtig (Kesseleik), plichtig zeen (Ophoven, ... ), plichtig zijn (Montfort), schuld hebben: haet sjuld (Neer), schuld hebbe (Meerlo, ... ), schuld hebben (Oirlo), schuld hubbe (Itteren), schöld höbbe (Maastricht), sjeult hébbə (Meijel), sjoot (hán) (Heerlen), sjout höbbe (Ell), sjōōthāān (há) (Nieuwenhagen), sjuit höbbe (Bree), sjuld hubbe (Maasniel), sjòwt hébbe (As), sjöld höbbə (Roermond), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  sjoot han (Welten), Opm. als het om grote bedragen gaat.  sjout höbbe (Beegden), schuld zijn: schuld (Stein), schöld (Venlo), schöld zien (Maasbree), sjauwt sie (Wijlre), sjoot (Epen), sjoot zieë (Waubach), schulden: get sjöljə (Heel), schulje (Stein), schuldig zijn: schōldjig (Weert), schuildig zeen (Montfort), schuldig (Gulpen, ... ), schuldig zien (Gulpen, ... ), schuldig zijn (Haler, ... ), schuljig (Born), schŭldig zin (Schimmert), schäldig zien (Blerick), schöldich zeen (Amby), schöldig (Venlo, ... ), schöldig zien (Hoensbroek), sjillig zeen (As), sjuldig (Meijel, ... ), sjuldig zeen (Thorn), sjuldig zīē (Mheer), sjuljig (Stein), sjuljig zeen (Nieuwstadt), sjuljig zin (Maasniel), sjullig (Vlodrop), sjòldig (Maasniel), sjöldich (zîê) (Heerlen), sjöldichzin (Beesel), sjöldig (Geulle, ... ), sjöldig zeen (Herten (bij Roermond)), sjöldig zien (Maastricht, ... ), sjöldig zin (Merkelbeek, ... ), sjöldjig zeen (Tungelroy), sjöldəch (Maastricht), sjöljich zeen (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), sjöljig (Doenrade), sjöljig zeen (Guttecoven), sjöllig zeen (Echt/Gebroek), sjöllig zien (Maastricht), sjöllig zieë (Klimmen), sjüldig zien (Eigenbilzen), skəldig zijn (Jeuk), verplicht zijn: verplicht zeen (Thorn), verplicht zin (Schimmert), verplieg (Maastricht), verschulden: verschölden (Hoensbroek), verschuldigen: versjöldigən (Urmond) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] || kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)] || schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)] || verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)] III-3-1
verse koe eerste: īštǝ (Welten), eerste maal: ø̜̄stǝ mǭl (Milsbeek), eersteling: isleŋ (Lummen), josliŋ (Riksingen), jǫsǝleŋ (Kermt), īsǝleŋ (Kermt), frisgekalfde koe: fresgǝkōǝfdǝ kō (Mechelen), frismelkende koe: frešmelkǝnt kǫw (Eygelshoven), frisse koe: frešǝ ku (Roosteren), frešǝ kǫw (Eygelshoven), frisse vaars: fresǝ vērs (Grathem), vresǝ vēs (Holtum), gekalfde koe: gǝkalfdǝ kau̯ (Zepperen), gǝkāfdǝ kōj (Oud-Caberg), gekalfde vaars: gǝkawv˱dǝ vē̜rs (Waterloos), kalfkoe: kawfku (Urmond), kǭfkō (Noorbeek), kalfskoe: kou̯fskō (Eisden), melkgevende koe: mɛlǝkgęvǝndǝ kō (Lanklaar), melkkoe: męlǝkkø̜ (Rapertingen), vaars: vērs (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vaarsje: vjāskǝ (Hasselt), vers kalfje: vē̜š kɛi̯fkǝ (Sittard), verse: vi̯esǝ (Tongeren), vjǫsǝ (Diepenbeek, ... ), vēsǝ (Geistingen, ... ), vōrsǝ (Overpelt), vǫrsǝ (Beringen, ... ), vǫsǝ (Hasselt), vǭrsǝ (Neerpelt, ... ), vɛrsǝ (Swalmen), vɛsǝ (Meldert), verse koe: vesǝ kui̯j (Linkhout), visǝ kuw (Rotem), višǝ kǫu̯w (Oirsbeek), viǝšǝ kǫw (Ransdaal), vi̯ø̜sǝ ku (Mal), vørsǝ kǫw (Ospel), vø̜rsǝ ku (Weert), vērsǝ ku (Montfort), vēršǝ ku (Vlodrop), vēsǝ ku (Susteren, ... ), vēsǝ kō (Obbicht), vēšǝ kǫu̯ (Limbricht), vē̜rsǝ kō (Maastricht), vęsǝ kui̯ (Zelem), vęsǝ kui̯j (Halen), vęsǝ kuj (Paal), vęsǝ kø̜ (Herk-de-Stad), vęsǝ kǫj (Donk), vōrsǝ kōw (Panningen), vōsǝ kø̜u̯w (Spalbeek), vǫrsǝ koi̯ (Beringen), vǫrsǝ koj (Boekt Heikant), vǫrsǝ ku (Achel, ... ), vǫrsǝ kuw (Gennep, ... ), vǫrsǝ kōw (Boshoven), vǫrsǝ kū (Meijel), vǫrsǝ kǫu̯ (Genk), vǫrsǝ kǫu̯w (Oud-Waterschei), vǫršǝ kuw (Nunhem), vǫsǝ kui̯ (Lommel), vǫsǝ kø̜ (Hasselt), vǫsǝ kā (Herk-de-Stad), vǭsǝ kuj (Lommel), vɛrsǝ ku (Herten, ... ), vɛsǝ kui̯ (Tessenderlo), vɛsǝ kuj (Leopoldsburg), verse maal: vǫrsǝ mǭl (Meijel, ... ), vɛrsǝ mǭl (Venlo), verse vaars: vǫrsǝ vē̜rs (Tungelroy), vǫrsǝ vē̜s (Ell), vǫršǝ vē̜rs (Nunhem), vǫsǝ vi̯ās (Sint-Truiden), versgekalfde: viǝs˲xǝkāv˱dǝ (Romershoven), vjē̜s˲xǝkāv˱dǝ (Hoeselt), vjǫs˲xǝkāfdǝ (Rosmeer), vjǭsgǝkālǝfdǝ (Opheers), vorsgǝkǫu̯v˱dǝ (Opglabbeek), vø̄sgǝkāv˱dǝ (Val-Meer), vēsgǝkau̯fdǝ (Boorsem), vēšgǝkawfdǝ (Einighausen), vē̜jǝsgǝkǫfdǝ (Teuven), vęjǝsgǝkāv˱dǝ (Beverst), vīrsgǝkau̯wdǝ (Oost-Maarland), vǫrsgǝkǫu̯fdǝ (Opglabbeek), vǫsgǝkalǝftǝ (Rummen), versgekalfde koe: vẽs˲xɛkau̯v˱dǝ kō (Lanklaar), viǝšgǝkǭfdǝ kō (Mechelen), vjøsgǝkāv˱dǝ køu̯ (Zichen-Zussen-Bolder), vjǫsgǝkalfdǝ kǫu̯ (Hoepertingen), vjǫsgǝkāfdǝ kū (Hoeselt), vjǭsgǝkalǝfdǝ kau̯w (Borgloon), vēsgǝkau̯fdǝ kō (Maasmechelen), vēǝs˲xǝkau̯v˱dǝ kō (Meeswijk), vē̜rsgǝkǭfdǝ kō (Noorbeek, ... ), vīǝsgǝkawfdǝ kō (Oost-Maarland), vǫrsgǝkau̯wfdǝ kø̄u̯w (Bree), vǫrsgǝkawfdǝ ku (Bree), vǫsǝ˲xǝkalǝfdǝ kā (Borlo), vǫs˲xǝkalfv˱dǝ kā (Sint-Truiden), versgekalverde koe: vǫs˲xǝkalvǝrdǝ kā (Niel-Bij-Sint-Truiden), verskalvige: vērskɛjvegǝ (Heugem), vērškɛjvigǝ (Rothem), vēškau̯vegǝ (Brunssum), vē̜ǝrškē̜i̯vǝgǝ (Rekem), vīǝškɛjvegǝ (Klimmen), verskalvige koe: viǝškɛwvegǝ kǫw (Ransdaal), vø̄skɛjvegǝ kō (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vɛrskęjvegǝ kǭ (Maasmechelen) Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60] I-11
versierde schouderdoek achtkantige plag: werd verschillende malen gevouwen zodat de figuur op de rug kwam  aach-kentige plak (Eijsden, ... ), col (fr.): [sic]  koͅl (Hoeselt, ... ), communiekleed: kəmynəklet (Diepenbeek, ... ), communieplag: communieplak (Munstergeleen, ... ), communievoile (<fr.): kəmy(3)̄nəvuōəl (Boekt/Heikant, ... ), feestvoile (<fr.): fieèsvoeal (Stevensweert, ... ), franjelplag: fraanjelplak (Kerensheide, ... ), hul: höl (Klimmen, ... ), kardinaal: kardinaal (Blerick, ... ), kardināl (Achel), karnaal (Tungelroy), was n pellerien die in de taille werd vastgehouden  kardinaal (Blerick), kardinaal (<fr.): kardinaal (Blerick, ... ), kardināl (Achel), karnaal (Tungelroy), was n pellerien die in de taille werd vastgehouden  kardinaal (Blerick), maagdkleed: maagdkleed (Bemelen, ... ), mantel: ma:ntel (Rummen (WBD), ... ), manteltje: mantilke (Sittard, ... ), overgooier: vərgōiər (Beringen), ø̄vərgōiər (Beringen), paasdoek: pōəsduk (Borlo, ... ), pelerine (<fr.): peͅlərin (Teuven, ... ), pelerinetje (<fr.): pellerienke (Puth, ... ), pelərenkə (Hasselt, ... ), plag: plak (Vlodrop, ... ), pronkplag: bij processie  bronkplak (Chèvremont, ... ), schoudermanteltje: sjower mentelke (Hoensbroek, ... ), sierdoek: seerdook (Grathem, ... ), sjerp: sjerp (Schimmert, ... ), sluier: schleujer (Mechelen, ... ), schluier (Jabeek, ... ), schlü-er (Schimmert, ... ), sjlei-er (Bleijerheide, ... ), sjluier (Hoensbroek, ... ), sluijer (Borgloon, ... ), sluujer (Blerick, ... ), slöjer (Bocholtz, ... ), sløiər (Zichen-Zussen-Bolder, ... ), sløər (Val-Meer, ... ), stola (lat.): stola (Bocholt, ... ), stōla (Kaulille, ... ), tipneusdoek: zie WNT: tip (I), ss. Tipdoek, hals- of hoofddoek die met een tip op de rug wordt vastgespeld.  tepnøzək (Hamont, ... ), voile (fr.): vaal (Einighausen, ... ), vaol (Sint-Truiden, ... ), vo:l (Bree, ... ), voeël (Neeritter, ... ), voil (Borgloon, ... ), vool (Oirsbeek, ... ), vōəl (Riksingen, ... ), voͅwəl (Beringen, ... ), vuel (Lummen, ... ), vuwəl (Halen, ... ), vuəl (Beverlo, ... ), vūl (Lanklaar, ... ), vwāl (Eigenbilzen, ... ), vyəl (Opglabbeek, ... ), voiletje (<fr.): vālke (Bree, ... ), vuuëlke (Ell, ... ), vūlkə (Linkhout, ... ), vy(3)̄lkə (Bree, ... ), vølkə (Velm, ... ), witte neusdoek: witte nuisdook (Baarlo, ... ), witte voile (fr.): wetə vwal (Rosmeer, ... ), witə vuəl (Vliermaal, ... ), zijden plag: ne zĭejje plak (Klimmen, ... ) schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal] [N 23 (1964)] || Schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal]. [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3