e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meelopslagplaats bakhuis: bakǝs (Jabeek), bloemkamer: bloemkamer (Sint-Truiden), bloemzolder: bloemzolder (Bevingen, ... ), blomzolǝr (Houthalen), blōmzǫldǝr (Bocholt), lager: lāgǝr (Kerkrade, ... ), magazijn: magazęjn (Gronsveld), magazɛ̄n (Kwaadmechelen), magǝzęjn (Maaseik), magǝzīn (Neeritter), māgǝziŋ (Bleijerheide), meelhok: meelhok (Brunssum), mē̜lhok (Blerick, ... ), meelhuis: mɛ̄lhøjs (Lommel), meelkamer: mē̜lkāmǝr (Beek, ... ), mē̜ǝkāmǝr (Eys), męǝlkāmǝr (Heerlen), meelkelder: mēlkoldǝr (Melveren), meelkot: meelkot (Melveren), mē̜lkǫt (Rekem), meelplaats: meelplaats (Cadier), mē̜lplāts (Noorbeek), mē̜lplǭts (Eijsden), meelsmolder: meelsmøldǝr (Rumpen), meelstal: mē̜lštal (Rothem), meelzolder: mē.lzøldǝr (Waubach), mēlzøldǝr (Nuth), mē̜lzoldǝr (Brunssum, ... ), mē̜lzøldǝr (Bleijerheide, ... ), mē̜lzø̜ldǝr (Gulpen, ... ), mē̜lzǭldǝr (Ottersum, ... ), mē̜ǝlzøldǝr (Eys), męǝlzøldǝr (Heerlen, ... ), mɛ̄jlzø̜ldǝr (Wittem), mɛ̄lzǫldǝr (Arcen), opslagplaats: opsl ̇axplǭts (Maastricht), opslagplaats (Koersel), ǫpsla̜xplats (Munsterbilzen), remise: remise (Hout-Blerick), reserve: rǝzęrǝf (Hasselt), silo: silo (Mal), stal: štalǝ (Geleen), stapelplaats: stǭpǝlplǭts (Genk), voorraadskamer: vø̄rrǭtskāmǝr (Neeritter), zolder: zolder (Maastricht), zøldǝr (Kerkrade) De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e] II-1
meelpijp, meelgoot afloopbuis: aflǫp˱bǫws (Mal), afloper: ǭ.fløjpǝr (Tongeren), buis: báws (Rutten), bø̜̜̄̄s (Sint-Truiden), buisje: bȳ̄skǝ (Mechelen), goot: gȳ̄ǝ.t (Opoeteren), koker: kǭkǝr (Sittard), maalpijp: maalpijp (Beesel), meelbuis: [meel]baǝs (Lummen), [meel]bȳ̄s (Heerlen), [meel]bøjs (Heks, ... ), [meel]bø̜̜̄̄s (Lauw), [meel]bǫws (Mal, ... ), meelgoot: [meel]gøt (Hoensbroek), [meel]gø̜̄̄t (Montfort, ... ), [meel]gōt (Haler), [meel]gǫǝt (Achel), [meel]gǭt (Roosteren), meelgoot (Linkhout), meelkoker: meelkoker (Gennep), mē̜̜lkǭkǝr (Thorn), meelpijp: [meel]pejp (Maaseik), [meel]pi.p (Nunhem, ... ), [meel]pip (Horst, ... ), [meel]pē̜̜jp (Peer), [meel]pē̜̜ǝp (Diepenbeek), [meel]pęjp (Alt-Hoeselt, ... ), [meel]pęǝp (Alken, ... ), [meel]pī ̞̞.p (Dilsen, ... ), [meel]pī.p (Lanaken, ... ), [meel]pīp (Aldeneik, ... ), [meel]pɛjp(ǝ) (Lommel), [meel]pɛǝp (Bilzen, ... ), [meel]pɛ̄̄.p (Tongeren), meelpijp (Arcen, ... ), meelschuif: mē̜̜.lsxȳ̄f (Sint Huibrechts Lille), mē̜̜.lšø̜̜jf (Kanne), meeluitgang: mē̜̜lū.t˲ga.ŋk (Swalmen), mollegoot: mǫlǝgȳ̄ǝ.t (Opoeteren), mollepijp: mǫlǝpīp (Opoeteren), pijp: pijp (Heijen), pē̜̜p (Ordingen, ... ), pęep (Broekom, ... ), pīp (As, ... ), pijpje: pępkǝ (Haren), schuif: schuif (Paal), sxōjǝf (Lummen), šyf (Sittard), uitloop: ūtlōp (Mechelen), ǫǝtlōp (Diepenbeek) De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.] II-3
meelschepje graanvat: grē̜ǝvǭt (Wellen), meelmaat: mɛ̄lmǭt (Obbicht), meelpan: mɛ̄lpan (Bunde, ... ), meelschoep: mēlsxup (Borgloon), mē̜lšup (Hoeselt, ... ), mɛ̄lšōp (Herten), mɛ̄ǝlšōǝp (Rotem), meelschup: miǝlsxęp (Hasselt, ... ), mēlsxøp (Berverlo, ... ), mēǝlsxęp (Kermt), mēǝlšøp (Eygelshoven), mē̜i̯lsxøp (Paal), mē̜lšęp (Rosmeer), mē̜ǝlšøp (Bocholt), męi̯lsxęp (Middelaar), męi̯lšø̜p (Stokkem), męlsxø̜p (Leuken), męlsxęp (Velden), mīǝlsxøp (Boekt Heikant), mɛlšøp (Baarlo, ... ), mɛ̄lšø̜p (Gronsveld, ... ), meelschupje: męlsxøpkǝ (Lummen), meelschupper: mēlsxø̜pǝr (Beringen), mēǝlsxøpǝr (Velden), mēǝlsxępǝr (Spalbeek), mēǝlšø̜pǝr (Diepenbeek), mē̜lsxø̜pǝr (Milsbeek, ... ), mē̜lsxępǝr (Peer), mē̜lšø̜pǝr (Bree), mē̜lšępǝr (Gelieren Bret, ... ), mē̜ǝlšøpǝr (Bocholt), męi̯lšøpǝr (Maasmechelen), mɛlsxøpǝr (Achel), mɛ̄lsxøpǝr (America, ... ), mɛ̄lšø̜pǝr (Helden, ... ), meeltroffel: mɛltrofǝl (Neerharen), schupper: skø̜pǝr (Opheers), sxøpǝr (Borgloon, ... ), sxø̜pǝr (Weert), šøpǝr (Haelen, ... ), šø̜pǝr (Bree, ... ), šępǝr (Waterloos) Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b] I-4
meelschuif pijpschuifje: pē̜psxøøfkǝ (Tessenderlo), ratelschuif: rātǝlsxȳ̄f (Weert), rātǝlšȳ̄f (Maxet), schuif: šȳ̄f (Neeritter, ... ) Een in de meelpijp bevestigde schuif met tanden waar het meel door uiteen valt. [N O, 24b] II-3
meelworm meelwormen: mē̜lwørm (Obbicht), neten: nētǝ (Heythuysen), ovenwormen: ūvǝwørm (Maaseik), stubwormen: štø̜bwø̜̄rm (Ulestraten) Uit de meelworm ontstaat de meelkever. De meelworm verontreinigt de bloem of het meel door zijn uitwerpselen. Alle respondenten hebben een meervoudsvorm voor het begrip meelworm opgegeven. [N 29, 101] II-1
meelworm, larve van de meeltor dauwworm: WLD  dauwworm (Tungelroy), droogworm: gewoon spellingsysteem  druug-weurm (Mheer), graanworm: greͅnwørm (Zolder), kalander: klander (Altweert, ... ), korenwolf: korenwolf (Thorn), korenwolfje: kōrəwøͅi̯fkə (Mechelen-aan-de-Maas), leven, het: ’t lèève (Helden/Everlo), made: moə (Hoepertingen), made in het meel: mo.j en t mēͅl (Neerpelt), meel: meel (Castenray, ... ), Veldeke  meelje (Echt/Gebroek), meelmade: meəlmāj (Lummen), mēəlmōͅi (Beverlo), mēͅlmāj (Maaseik), miəlmōwə (Halen), idiosyncr.  méélmaaj (Grathem), meelmijt: maelmie‧t (Baarlo), maîlmiet (Neeritter), māīlmiet (Stevensweert), meelworm: de mēēëlwurm (Hoensbroek), maelworm (Blerick, ... ), maelwurm (Sevenum), maelwòrm (Sittard), maelwórm (Sittard), maelwörm (Castenray, ... ), mailworm (Ospel), mailworme (Stevensweert), maîlworm (Neeritter), meal-worm (Boekend), mealworm (Eygelshoven, ... ), mealwòrm (Guttecoven), mealwórm (Nieuwenhagen), meelworem (Neer), meelworm (Heerlerheide, ... ), meelwurm (Geulle), meelwurrem (Maastricht), meelwörrem (Heugem), meelwərəm (Sint-Truiden), meewörm (Maastricht), meēlwórm (Brunssum), meilwurm (Oost-Maarland), mejəlwɛrəm (Spalbeek), melwurm (Ysselsteyn), melwörm (Meijel), melwərm (Herk-de-Stad, ... ), melwərəm (Boorsem), meël’wórm (Bleijerheide, ... ), meəlwərm (Brustem), mēēlwörrem (Gronsveld), mēlwərm (Beringen, ... ), mēlwərəm (Borlo), mēəlwörm (Kermt), mēəlwø̄rəm (Borgloon), mēͅlwoͅrm (Rotem), mēͅlwøͅrm (Hoeselt, ... ), mēͅlwøͅrəm (Ketsingen), mēͅlwərm (Neerharen), mēͅlwərəm (Hechtel), meͅlwørm (Opheers), meͅälwøͅrəm (Romershoven), meͅəlwörəm (Rekem), mijəlwørəm (Diepenbeek), milwøͅrəm (Beringen), miəlwərm (Leopoldsburg), miəlwərəm (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), mīəlweͅrəm (Hasselt), mīəlwərəm (Zelem), mälwörəm (Eisden), mèlworm (Aldeneik, ... ), mèlworrem (Maasbracht), mèè.lwòrm (Waubach), mèèlworm (Urmond), mèèlwurrem (Margraten), mèèlwórm (Haelen, ... ), mèèlwörm (Blitterswijck, ... ), mélworhum (Meijel), mélwórm (Susteren), méélworm (Tungelroy), méélwèùrem (Meijel), mëëlwörm (Mechelen), mɛi̯lwørm (Riksingen), mɛlwörəm (Sint-Martens-Voeren), (?) zoals frans  mêl-worm (Brunssum), afwijkend van Veldeke  méëlwōrm (Heerlen), Bree Wb.  mèèlwörm (Bree), eigen spellingsysteem  mailworm (Ell), mailwórm (Horn), meelworm (Hoensbroek, ... ), meelwurrem (Wijk), meelwörrem (Wijk), meĕlwūrm (Hoensbroek), meêlworm (Kerkrade), mēlwōrm (Sittard), mèlwòrm (Jabeek), mélworm (Beek), mëəlwörrem (Valkenburg), fonetisch  māēlwŏĕrm (Oirsbeek), ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem ei: "?"-achtige langger. uitspr.  meilwörm (Borgharen), idiosyncr.  maelworm (Blerick, ... ), meelwörm (Borgloon, ... ), meelwörrem (Maastricht), meîlworm (Sittard), méélworm (Egchel), méélwórm (Oirsbeek), mêlwörm (Venray), idiosyncr. + soms fon. schrift Engels ae = ae van Engels foentisch schrift  maelwôrrəmə (Einighausen), idiosyncr. wordt gebruikt als lekkernij voor gevangen merels  mäelworm (Bleijerheide), Tegelen Wb.  maelworm (Tegelen), Veldeke  mael-weurm (Eijsden), maelworm (Sittard, ... ), meelwòrm (Montfort), meelwórm (Roermond), meelwörm (Eksel), Veldeke (iets gewijzigd)  ’ne maelworm (Tegelen), vrij naar het WLD  ne meelworm (Klimmen), WBD geel  maelworm (Obbicht), WLD  eine méélwórm (Roermond), maelworm (Urmond), mail worm (Maasniel), meilwörrem (Mechelen), mĕĕlworm (Schimmert), mèelworrem (Gronsveld), mèèlworrem (Weert), méélwor.m (Panningen), méélworm (Boekend, ... ), méélwèŭrem (Oost-Maarland), méélwörm (Milsbeek, ... ), WLD (indien mogelijk) ? = fr?re  mèlworm (Grevenbicht/Papenhoven), WLD (zoveel mogelijk)  meelwörm (Wijk), WLD (met aantekeningen)  méélworm (Leuken), WLD grijs kevertje  méélworm (Tungelroy), WLD werd o.a. gekweekt voor het voeden van kanarievogels  miëlworm (Hoensbroek), ritnaald: ritnaald (Thorn), spint: ?  spint (Venlo), wilde worm: weͅlwoͅrəm (Geistingen), worm: wórm (alg.) (Kerensheide), wormpje: weͅrəmkəs (Grote-Spouwen), wərmkə (Wintershoven), zwaab: in bakkerijen  sjwaob (Sittard) meeltor-larve || meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)] || meelworm III-4-2
meelwormen meelkevers: mēǝlkēǝvǝrs (Bommershoven), meelwormen: mēǝlwø̜rm (Alken, ... ), wormen: wø̜rm (Hoeselt) Kevers waarvan het masker meelworm heet en in meel, graan en brood leeft. Zie ook de lemmata ɛmeelwormɛ en ɛbakkerstorɛ in wld II.1, pag. 64. Volgens de invuller uit P 176 werden de meelwormen niet altijd als een plaag beschouwd. Vroeger werden ze zelfs met behulp van beenmerg gekweekt. Meelwormen zijn immers een geliefd vogelvoer -Groffils, pag. 173.' [Grof 181] II-3
meelzak maal: m ̇ǭl (Genk), meelbuidel: m ę̄lb ȳjǝl (Roermond), mēlbyǝl (Eupen), mēlbȳgǝl (Maastricht), mę̄l- (Sittard), meelzak: m ę̄lzak (Roermond  [(meervoud: m ę̄lzɛk)']  ), mēlzak (Maastricht), mę̄lzak (Sittard  [(meervoud: mę̄lzɛk)']  ), mę̄ǝlzak (Kerkrade) [monogr.] II-3
meelzeef bloemzeef: blomzēf (Lanaken), blomzę̄f (Noorbeek, ... ), blōmzēf (Helden, ... ), boekweitsmeelzeef: boxǝsmę̄lzēf (Opitter), bukǝsmę̄lzēf (Meijel), boekweitszeef: buxǝs˲žēf (Ellikom), bōkǝs˲zę̄f (Baexem), bǫgǝs˲zēf (Tongerlo), bǫqǝs˲zēf (Molenbeersel), boekweitzeef: bugizēf (Wijchmaal), būgǝt˲zēf (Neerpelt), bǫgǝzēf (Peer), boggesmeelzeef: bogǝsmē̜lzēf (Helden), buil: bȳl (Heythuysen), bø̜jl (Houthalen, ... ), fijn zeef: fē̜jnzīǝf (Bilzen), fīn zēf (Schinveld), fijnmeelzeef: fīnmē̜lzēf (Helden), grof zeef: gruǝfzīǝf (Bilzen), grǭf zēf (Schinveld), grof zift: grǫfzeft (Ottersum), groot meelzeef: grōt mē̜lzēf (Helden), handzeef: hanjt˲zēf (Herten), hantj˲zę̄f (Baexem), handzift: hant˲zeft (Meijel), houten zeef: hōtsǝzēf (Eys), jager: j ̇ø̜̜̄gǝr (Riemst), jager (Hees, ... ), jø̜̄gǝr (Val-Meer, ... ), jēgǝr (Vliermaalroot), ję̄gǝr (Veldwezelt), kaar: kǫǝr (Tessenderlo), kleienzeef: kli-jǝzēf (Swalmen), klijenzeef: klijǝzēf (Kinrooi), mangel: maŋǝl (Maastricht), meelzeef: [meel]zif (Bocholt, ... ), [meel]zięf (Rutten, ... ), [meel]ziǝf (Grote-Spouwen), [meel]ziɛf (Meeuwen, ... ), [meel]zīǝ.f (As), [meel]zē.f (Eksel), [meel]zēf (Boorsem, ... ), [meel]zē̜f (Kanne), meelzeef (Holtum, ... ), mē̜lzēf (Geleen, ... ), meelzeefje: mę̄lzę̄fkǝ (Bocholt), meelzift: [meel]zeft (Hechtel, ... ), pleinzifter: plānzēftǝr (Voerendaal), roggemeelzeef: rǫgǝmę̄lzēf (Meijel), roggezeef: rǫgǝziǝf (Eijsden), rǫqǝzēf (Molenbeersel), rondzift: rontzeft (Lommel), schofel: šōfǝl (Leut), schutsel: sxøtsǝl (Rummen), tamboer: tambūr (Gulpen), tarwezeef: tɛrvǝziǝf (Eijsden), teems: temps (Godschei  [(oud)]  , ... ), tems (Berg, ... ), temst (Berbroek, ... ), ti.ms (Engelmanshoven, ... ), tims (Groot-Gelmen, ... ), tiǝms (Hasselt), tø.ms (Diepenbeek, ... ), tøm(p)s (Alken), tømbs (Stevoort), tøms (Sint-Lambrechts-Herk), tømst (Heusden, ... ), tø̜ms (Montenaken, ... ), tø̜mst (Sint-Truiden), tēmǝs (Zonhoven), tęmps (Hasselt), tęms (Leopoldsburg, ... ), tęmst (Loksbergen, ... ), tęmsǝ (Linkhout), tɛms (Sint-Truiden, ... ), tɛmst (Halen  [(wordt gebruikt als het graan of koren reeds gemalen is en dan gezeefd wordt)]  ), teemst: tømpst (Melveren), tɛmpt (Sint-Truiden), vruchtenzeef: vrøxtǝnzēf (Molenbeersel), zeef: zeef (Beek, ... ), zef (Arcen, ... ), zi.ǝf (Beverst), zief (Hees), zif (Gelieren Bret  [(meervoud: zivǝr)]  , ... ), zię.f (Vreren, ... ), zięf (Bilzen, ... ), ziǝ.f (Opitter), ziǝf (Brunssum, ... ), zē.f (Kleine-Brogel, ... ), zēf (Achel, ... ), zēǝf (Bilzen, ... ), zē̜f (Maaseik, ... ), zęf (Beverst, ... ), zęjf (Beverst, ... ), zę̄f (Maaseik, ... ), zī ̞ǝf (Dorne), zīf (Bocholt, ... ), zījęf (Munsterbilzen), zījǝf (Genk, ... ), zīǝ.f (Genk, ... ), zīǝf (Bree), zɛ̄f (Opglabbeek), %%meervoud%%  zēvǝ (Oirsbeek), zeef van paardshaar: zēf van pęrshǭr (Maasbracht), zeefje: zeefje (Herderen), zifkǝ (Bree, ... ), zięfkǝ (Waltwilder), ziǝfkǝ (Romershoven), zēfkǝ (Kessenich, ... ), zɛ̄ ̝fkǝ (Kanne), zemelenzeef: zīmǝlǝzē̜f (Noorbeek), zever: zīvǝr (Oost-Maarland), zift: zeft (Neerpelt), zɛft (Bevingen), %%meervoud%%  zeftǝ (Meijel), zifter: zeftǝr (Paal), ziftje: zeftǝkǝ (Berverlo), zij: zēx (Sint-Truiden), zęjx (Wijer) Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.] || Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b] II-1, II-3
meelzolder benedenzolder: bǝnēǝnzǫlǝr (Lummen), eerste zolder: iǝrstǝ zoldǝr (Beringe), īǝstǝ zø̄ldǝr (Paal), graanzolder: graanzolder (Lummen), maalzolder: maalzolder (Beesel, ... ), mālzøldǝr (Meijel), mālzø̜ldǝr (Weert), mālzǫldǝr (Kaulille, ... ), mālzǭldǝr (Horst), mǭlzǫldǝr (Tessenderlo), meelzolder: meelzolder (Arcen, ... ), mējlzǫlǝr (Lummen), męlzōldǝr (Merselo), męlzǫldǝr (Peer), męǝlzø̜̄ldǝr (Molenbeersel), męǝlzǭldǝr (Meterik), mę̄lzoldǝr (Beringe, ... ), mę̄lzøldǝr (Meijel), mę̄lzø̜ldǝr (Ell, ... ), mę̄lzǫldǝr (Herten), mę̄lzǭldǝr (Tungelroy), mɛ̄lzǫldǝr (Oirlo), molenruimte: molenruimte (Koningsbosch) De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.] II-3