e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meetje steken add. brog: Als men erop ligt zegt men: t is brog.  broch/k (Zonhoven), hak: Oere scheu.t lie.ët èn den hák: Je schijf (moerplaat, geldstuk) ligt buiten de toegelaten zone. (Men heeft zichzelf a.h.w. een hak gezet.)  hák (Zonhoven), Uwe scheut ligt (in den) hak.  hak (Zonhoven), hors route (fr.): koer-oét (Gronsveld), kling: Mv. klènge.  klèng (Genk), knab: E. Portugaels, Belang van Limburg, d.d. 12-09-85.  knab (Tongeren), krut: krut (Venlo), lits: lits (Maastricht), rammelen: De stukjes die op een bepaalde zijde liggen zijn voor de winnaar; dan wordt er voort gerammeld om te zien wat de tweede krijgt enz. tot er geen geldstukjes meer overblijven.  rḁmələ (Niel-bij-St.-Truiden), scheut: scheu.t (Zonhoven), schramen: sjröame (Kerkrade) *Brog: (Schram schieten) De streep/koord waarnaar men moet gooien met de scheuten/rondellen (zie schram). || 3. Klein, metalen knoopje dat bij t "staek"spel werd gebruikt. || 3. Koperen schijf van 100 gr. waarmee naar de meet wordt geworpen bij het kramschieten. || Haakse strepen op de meet, waartussen men moest blijven met zijn worp bij het sjriemke zooië. || Hak4: Ruimte naast de schrap bij het lijntje gooien (*schramschieten). || IV. Hak: (Schram schieten) De ruimte naast de koord. || Rammelen: 5. Bij het schreefwerpen alle geldstukjes omhoogwerpen. || Scheut: *5. Moerplaat (schijf) of geldstuk waarmee geworpen wordt bij het *schramschieten (z. ald.). of *stopje schieten (z.o. stop1, (2). || Streep bij het "litse". || Strepen trekken. || Term bij het "sjrëume"aangevende dat het geworpen geldstuk buiten de dwarslijn is terechtgekomen. III-3-2
meetje steken? x cent schieten: centsjeeten (Mesch), centje tikken: #NAME?  centje tikken (Maasbracht) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
meetlat, duimstok duimstek: dū.mštɛk (Herten  [(mv dū.mštɛkǝr)]  ), liniaal: linijāl (Roermond  [(met schaalverdeling)]  ), maatlat: mǭtlat (Diepenbeek, ... ), meetlat: mē̜slats (Bleijerheide), mē̜ǝtlat (Heerlen), meter: mē̜tǝr (Roermond  [(1 of 2 meter lang)]  , ... ), ril: ril, rel (Schimmert  [(stalen lat van ongeveer 2 meter lang)]  ), zollstock: tsǫlštǫk (Bleijerheide, ... ) Een in centimeters en/of duimen (inches) verdeelde maatstok van hout of metaal. Het woordtype zollstock (Q 116, Q 121c) duidt een vouwbare meetlat ter lengte van een meter of meer aan die men in de broekzak kan opbergen. Zie ook afb. 74. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3; monogr.] II-11
meetlint bandmaat: bantjmǭt (Herten), bantmǫas (Bleijerheide), bandmeter: bantmētǝr (Montzen), centimeter: centimeter (Eijsden, ... ), sęntimē̜tǝr (Born, ... ), sęntǝmē̜tǝr (Rothem), sɛntimētǝr (Mechelen, ... ), sɛntimē̜tǝr (Heijen, ... ), sɛntǝmē̜tǝr (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), sɛ̃ntimēʔǝr (Tessenderlo), sɛ̃nʔimēʔǝr (Tessenderlo), centimetermaat: sęntǝmē̜tǝrmǭt (Lutterade), sɛntimētǝrmoǝs (Bleijerheide), jodenlint: judǝlenjtj (Reuver), landmetersmeter: landmetersmeter (Leopoldsburg), lintmeter: lajntmē̜tǝr (Hopmaal), le.ntmiǝtǝr (Zolder), lentmētǝr (Herderen, ... ), lentmē̜tǝr (As, ... ), lentmęjtǝr (Bilzen, ... ), lentmītǝr (Houthalen), lintmeter (Eigenbilzen, ... ), lēntmētǝr (s-Gravenvoeren), lēntmē̜tǝr (Achel, ... ), lęjntmētǝr (Boorsem, ... ), lęjntmē̜tǝr (Eisden, ... ), lęjntmęjtǝr (Wellen), lęjntmęǝtǝr (Maasmechelen), lęjnšmētǝr (Boorsem), lęntmē̜tǝr (Neeroeteren), lęntmęjtǝr (Bilzen, ... ), maat: moǝs (Bleijerheide), mōas (Bleijerheide), mǭt (Doenrade, ... ), maatlint: mǭtlint (Heerlen), meetband: mē̜t˱bantj (Posterholt), meetlint: mē̜tlent (Venlo), meter: meter (Diepenbeek), mē̜tǝr (Herten, ... ), męjtǝr (Jeuk), mɛǝtǝr (Geleen), mɛ̄tǝr (Meerssen), oprolmeter: oprolmeter (Neerpelt), rolmeter: rolmeter (Oostham), rolmētǝr (Neerpelt), rolmē̜tǝr (Opglabbeek), rǫlmē̜tǝr (Echt), rǫlmęjtǝr (Bilzen), snijdersmaat: šnidǝšmǭt (Ransdaal), snijdersmeter: šnīdǝrsmē̜tǝr (Heel) Een in centimeters verdeeld lint om te meten. [N 53, 186a] || Een oprolbaar ¬± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69] II-12, II-7
meeuw algemeen keek: keek (Baexem, ... ), keekmeeuw: keekmîêw (Helden/Everlo, ... ), meeuw: meew (Rosmeer), meiəu (Lommel), mēēëw (Lommel), miaeuw (Echt/Gebroek), mieĕf (Herk-de-Stad), mief (Diepenbeek, ... ), miehf (Genk), mieuw (Stokkem), miew (Gronsveld), mieëf (Tessenderlo), mieëuw (Venlo), mieëvv (Genk), mieëw (Altweert, ... ), miêf (As, ... ), miëuw (Venlo), miəw (Meeswijk), mīēw (Peer), mīēëw (Oostham), mīf (Meeuwen), muuw (Overpelt), mèw (Gennep, ... ), mèèw (Gennep, ... ), mìĕv (Bree), mîev (Sint-Truiden), mîiëw (Neerpelt), möev (Eupen), mø͂ͅuw (Hamont), zeemeeuw: (zie)miew (Heusden) meeuw [Willems (1885)] III-4-1
meeuw, algemeen meef: my(3)̄f (Zonhoven) zeemeeuw III-4-1
meevaller bijval: beejval (Maasbree), bi-jval (Bree, ... ), bi-jvàl (As), bieval (Born, ... ), bijval (Eksel, ... ), bīēval (Reuver), bīēvál (Opglabbeek), bïevâl (Schimmert), bijvalletje: beej-vèlke (Sevenum), beejvelke (Sevenum), bievelke (Montfort, ... ), bo: boete (Maasniel), bof: bof (Schinnen), bŏf (Meerlo), bòf (Maastricht), boffen (ww.): bóffe (Maastricht), bəffə (Maastricht), buitenkansje: boetekenske (Roermond), boetəkenskə (Hulsberg), bōētekenske (Hoensbroek), chance (fr.): schance (Zonhoven), schàns (Loksbergen), extra, een ~: ⁄n extra (Merkelbeek), geluk: gelōk (Weert), geluk (Meeuwen), jeluk (Kerkrade), gelukkig toeval: gelékkig tówvàl (As), hasard (fr.): hasard (Jeuk), kansje: kenske (Maasniel), koopje: kuipkə (Kapel-in-t-Zand), mazzel: mazzel (Horst, ... ), mazzél (Guttecoven), mazzəl (Kelpen), màzzəl (Susteren), mazzeltje: mazzeltje (Blerick, ... ), meeval: meijva‧l (Weert), mitval (Stein), meevallen (ww.): mètvalle (Ell), meevaller: meevaller (Eys), metvaller (Reuver), mitfeller (Echt/Gebroek), mitvaller (Doenrade, ... ), mitvallər (Urmond), mètvaller (Hoensbroek), meevallertje: mitvellerke (Posterholt), mitvellərkə (Beesel), mitvèllərkə (Gennep), mèt vellerke (Maastricht), métvellərkə (Heel), profijt: profiet (Maastricht, ... ), proofīēt (Maastricht), roefel: roefel (Swalmen), roefəl (Roermond), roffel (Stein), snap: ene sjnàp (Geleen), sjnap (Kapel-in-t-Zand, ... ), sjnàp (Heerlen), snapje: sjnepke (Gronsveld), sjnepkə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), sjnepske (Waubach), sjnèpkə (Epen, ... ), sjnépkə (Maastricht), snepke (Itteren), o.  šneͅ.pkə (Eys), toeval: touwval (Maastricht), towval (Maastricht), tref: ⁄nne tref (Maasbree), vgl. Sittard Wb. (pag. 431): tref, buitenkansje, toeval.  ⁄nen tref (Klimmen), trek: trek (Stein, ... ), voordeel: veurdeil (Amby, ... ), vuurdeil (Weert), zwijntje: vgl. Venlo Wb. (pag. 296): zwein, 1. zwijn; -2. ~ hebbe, mazzel, geluk hebben.  zwijntjə (Venlo) een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)] III-3-1
mei berk: berk (Oirlo), mei: d`r mei (s-Gravenvoeren), de mee (Bilzen, ... ), de mee. (Gors-Opleeuw), de mei (Bree, ... ), de mei op t hoes zette (Lutterade), de mei steken (Itteren), de mei stieëken (Maaseik), de meij (Beesel, ... ), de meij op t hoes zette (Brunssum), de mèej (Kanne), de mèij (Veldwezelt), de mée (Vorsen), dr mei (Waubach), dë mèi (Tongeren), də meͅi (Gennep), mai (Kerkrade, ... ), mee steken (Diepenbeek, ... ), mee. (Hasselt), mee.j (Zonhoven), meesteken (Loksbergen), mei (Achel, ... ), mei opzetten (Born), mei opzitten (Kesseleik), mei steke (Rekem), mei:j (Bocholt, ... ), meij (Ell, ... ), mēͅi (Eys), mēͅj (Maastricht, ... ), meͅi (Amstenrade, ... ), mèi (Tongeren), mèij (Gronsveld), ne mee (Bilzen), ne mee. (Hasselt), De mei op het dak zetten.  mɛ.i (Meeuwen), De mei steken.  mɛ̄j (Zonhoven), De mei stuit op t daak.  mei (Geistingen), De meij sjteit op de daak.  meij (Roermond), De meij stónt op t taak en iech mòs traktere.  meij (Maastricht), De mèj stèt óp dn bow; da gèft richtbier of gé.ld vör de bowvakkers.  mèj (Gennep), Dit plaatsen gebeurt als het bouwen zòver gevorderd is dat het dakspant (kapwerkbalken) geplaatst is. De, bij het bouwen betrokken, arbeiders krijgen dan van de opdrachtgever een fooi, nù [1973] meestal in de vorm van een bedrag in geld. Vroeger was dit steeds een tonnetje bier.  mei (Herten (bij Roermond)), Dá deun de métsers, da.n mòst er bie.r of zjenee.vel geschò.nke wië.re  de mee. (Zolder), Es t kapwerk op t nów hoes steit, steken de werklu-j ene mei drop, ze goon meien.  mei (Uikhoven), Gistere ebbe se de mei gestouke.  mei (Sint-Truiden), Het hûîs war af èn-e maaj woord gedrùnke.  maaj (Beverlo), mei = een bloemstuk  de mei steke (Jeuk), Ook een dito versierde boom die omstreeks 1 mei op heet dorpsplein werd opgericht.  mee. (Zolder), ook vaan voor de vlag  mēͅj (Heerlen), Rh. Wb. VII, Karte VII, 10: Richtfest. Bauhebe. Op de kaart komt voor "Mai auf das Dach heben, richten, setzen, stechen".  mè.j (Meeswijk), Sub mee, 3. De metsers stoekke de mee, wei het metswaerk oaf woas.  mee (Genk), Sub mee: Ze steken de meiboom als de ruwbouw opgetrokken is.  dë mee stêkë (Hoeselt), Sub mei, 2. De mei(boom) stond al op het dak.  mäi (Lommel), Sub meij, (1): Zwaogauw es de vees van ein nuuj hoes gelag is, kömptj demeij drop. Den geuf t ein traktasie väör de boewers, nl. de maeij vertaere.  meij (Echt/Gebroek), Ze hùbbe gîestere de mee gestoöke: Gisteren heeft men de mei gezet (de ruwbouw is af).  mee (Kortessem), Zwaogauw es de vees van ein nuuj hoes gelag is, kömptj de meij drop. Den geuf t ein traktasie väör de boewers, nl. de maeij vertaere.  meij (Echt/Gebroek), meiboom: `maj.bō.m (Gemmenich), maibaum (Maasniel), meeboam (Eigenbilzen), meeboem (Zonhoven), meeboom (Genk, ... ), meibaum (Maasbree), meiboom (Koersel, ... ), meiboom steken (Heusden), meiboum (Melick, ... ), meibuim (Opglabbeek), Ss. sub mei.  meiboom (Hamont), Sub mei, 2. De mei(boom) stond al op het dak.  mäibom (Lommel), Sub richtens: De mèèiboe-w-em stued-aal op t daak, t-sal binnekort richtes zien!  mèèiboe-w-əm (Achel, ... ), meivlag: meivlag (Hoensbroek) 1. Meiboom op een nieuw huis als de ruwbouw af is. || 1. Tak met groene bladeren (of kleurig papier, of de vlag). || 1. Versierde den op een woning-in-aanbouw, gewoonlijk als het dakgebint klaar is. || 2. De, met bloemen of linten, versierde stok, die op een, in aanbouw zijnd, huis wordt geplaatst. || 2. Feestelijke struik op hoogst bereikte punt van een gebouw. || 2. Mei: Feest bij t beëindigen van de ruwbouw. || 2. Mei: lovertak of den, tegenwoordig ook vlag, die op het dak gezet wordt van een huis dat bij het bouwen zijn hoogste punt heeft bereikt. || 2. Meiboom, mei. || 2. Ruiker, vooral op afgewerkt huis. || 3. Versierde tak op huis waarvan het hoogste punt bereikt is. || [De meiboom steken]. || [III]. 2. Vla. meiboom: met guirlandes versierde tak, die door de metselaars op een woning geplaatst wordt als het gebint klaar is. || [Mei(boom).] || [Meiboom]. || de tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen] || de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)] || De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] || II. Mei: **Meiboom op een nieuw huis als het gebint klaar is. || Majboom: Birkenbäumchen, das beim Richtfest (wenn der Rohbau eines Hauses fertig ist) auf dem Dach aufgestellt wird. || Mei (lovertak), meiboom. || Mei(boom): denneboompje dat men op een nieuw gebouw plaatst, wanneer het gebint klaar is. || Mei: **1. Meiboom; groene met papieren snippers versierde tak die men op een nieuw gebouw plaatst wanneer het gebint klaar is. || Mei: **2. Meiboom (op de nok, na voltooiing van de ruwbouw). || Mei: 2. Meiboom (op de nok, na voltooiing van de ruwbouw). || Mei: b) versierde tak of kleine boom die op een gebouw wordt geplaatst als dit "onder de kap"is. || Mei: c) versierde tak, groene tak of boompje op een onderdak gebracht huis. || Mei: meiboom. || Mei: versierde tak of boompje op een onder dak gebracht huis. || Mei; meiboompje geplaatst op het hoogste punt van een bouwwerk tijdens de bouw. || Meiboom (de versierde tak die op een in aanbouw zijnde woning geplaatst wordt of bij een of andere gebeurtenis aan de voordeur wordt geplaatst). || Meiboom. || Meiboom; met bloemen en linten versierde tak, geplaatst op een in aanbouw zijnd huis of gebouw, zodra de gordingen en nokbalk geplaatst zijn, de zgn. "mei". || Versierd boompje op hoogste punt van nieuwbouw. III-3-2
meiboom den: den (Kesseleik), den plaante (Terlinden), mei: de mei zette (Tungelroy), maj (Kerkrade), mee. (Zolder), mei (Gulpen, ... ), mei paotte (Vlodrop), meͅi (Nieuwenhagen), meͅj (Maastricht), (Eigenbilzen), mē. (Genk, ... ), mēj (Beesel), mē̜.j (Eys), mē̜j (Heerlen  [(versierde struik)]  ), mę ̝j (Gennep, ... ), mę.j (Maastricht), męj (Amby, ... ), męjǝ (Guttecoven, ... ), mɛj (Brunssum, ... ), meiboom: maibaum (Geleen, ... ), meeboom (Genk), meibaom (Amby, ... ), meibaum (Geulle, ... ), meiboam (Montfort), meiboeem (Sevenum, ... ), meiboem (Sevenum), meiboewem (Eksel), meiboom (Bree, ... ), meiboum (Blerick, ... ), meiboum planten (Schimmert), meiboͅəm (Oirlo), meijbaum (Ell, ... ), meijboum (Heel, ... ), mēͅjbōm (Heerlen), meͅibaum (Susteren), meͅibaum plantə (Venlo), meͅibōm (Amstenrade, ... ), meͅiboͅm (Gennep), mijboem (Loksbergen), mèijboüm (Gronsveld), mèjbôm (Gennep), mèèboem (Stal, ... ), męjbuǝm (Castenray, ... ), męjbōm (Ten Esschen), męjbő̜wm (Opglabbeek), męjbǫwm (Maasbree, ... ), mɛ.ibøͅym (Meeuwen), De - planten, doen ze nog altied elik jaor in Vallekeberreg.  meijboum (Maastricht), De meiboom planten.  mèiboͅum (Meeswijk), Ss. sub mei.  mee.bōē.m (Hasselt), meiboom (Zonhoven), Zie mei.  meiboeëm (Meerlo, ... ), Zie ánblaoze. [Volgens traditie wordt in de vroege morgen van de eerste mei, op bepaalde plaatsen in Venray, de mejboeëm aan de deur neergezet. Het is een berketak, die een plaats krijgt bij enkele notabelen en bij de bestuurs- en ereleden van de harmonie; die plaatsing wordt ook muzikaal begeleid. Als beloning ontvangen de muzikanten later een bieravond. Tijdelijk is de eerste mei ook ángeblaoze door enkele koperblazers vanuit de galmgaten van de Petrus-Bandentoren. Enkele weldoeners zorgden dan later voor het verdiende biertje.]  mejboeëm (Venray), meiden: meiden (Amby, ... ), meiden plaante (Itteren), mēͅidɛn (Eys), meͅideͅn (Maastricht), Versierde dennenboom op Meiavond door de dorpsjonkheid geplant, bij welke gelegenheid de meileefstes worden afgeroepen. Buiten Zuidlimburg vindt men dit gebruik in Rijnland en Lotharingen. De meiboomplanting, waarschijnlijk survivance van den heidenschen boomencultus. De Romeinen vierden hunne floralieen de drie laatste Aprildagen, en de eerste Mei was een der belangrijkste feestdagen.  meidèn (Valkenburg), vaan: vān (Heerlen  [(vlag)]  ) [III]. 2. Vla. meiboom: met guirlandes versierde tak, die door de metselaars op een woning geplaatst wordt als het gebint klaar is. Ook een dito versierde boom die omstreeks 1 mei op heet dorpsplein werd opgericht. || Berkeboompje of -struik ter versiering langs de weg geplaatst. || Berkestruik als feestboom geplant bij feestelijke gelegenheden. || Berketak. || De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || De op het dorpsplein opgerichte boom. || Meiboom, feestboom bij een trouwfeest, jubileum e.d.; berkeboompje langs de processieroute. || Meiboom, groene afgehouwen boom, met linten enz. versierd en in Zuidlimburgse dorpen op bepaalde plaatsen opgesteld. || Meiboom. || Meiboom: groene afgehouwen boom, met linten enz. versierd en in Zuidlimb. dorpen op bepaalde plaatsen opgesteld. || Meiboom: groene afgehouwen boom, met linten versierd. || Meiboom: Rond 1 mei op het dorpsplein opgerichte, versierde boom. || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.] II-9, III-3-2
meiboom add. de eerste mei aanblazen: Volgens traditie wordt in de vroege morgen van de eerste mei, op bepaalde plaatsen in Venray, de mejboeëm aan de deur neergezet. Het is een berketak, die een plaats krijgt bij enkele notabelen en bij de bestuurs- en ereleden van de harmonie; die plaatsing wordt ook muzikaal begeleid. Als beloning ontvangen de muzikanten later een bieravond. Tijdelijk is de eerste mei ook ángeblaoze door enkele koperblazers vanuit de galmgaten van de Petrus-Bandentoren. Enkele weldoeners zorgden dan later voor het verdiende biertje.  d`n urste mej ánblaoze (Venray) [Beginnen, aanvangen van een gebeurtenis [z. toel.]]. III-3-2