e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mansleest herenleest: hiǝrǝlęjst (Maasbree), hę̄rǝlest (Milsbeek), kerelsleest: kę̄lslest (Milsbeek), leest: lɛjst (Roggel), leest voor herenschoenen: lę̄st vør hęrǝšūn (Meijel), leest voor mansschoenen: lę̄s vø̜r mansšōn (Montzen), mannenleest: mannenleest (Zonhoven), mansleest: manslę̄s (Bilzen), molièresleest: molièresleest (Lommel) De leest voor mannenschoenen. Het betreft de maten 39 tot en met 50. [N 60, 186d] II-10
manswerk herenschoenen: hęrǝšūn (Meijel), hę̄rǝsxūn (Milsbeek), hę̄rǝšōn (Roggel), herenwerk: herenwerk (Lommel), kerelsschoenen: kę̄lssxūn (Milsbeek), mansluischoenen: manslyjšoŋ (Bleijerheide), manslysxoǝn (Maasbree), mansschoenen: mansšun (Bilzen), mansšōn (Dilsen, ... ) Schoenwerk voor heren in grote maten, de maten 40 t/m 47. [N 60, 205a] II-10
manteloven klampoven: klamp˱uǝvǝ (Bilzen  [(voor klampbrikken: stenen van betere kwaliteit omdat ze harder gebakken waren)]  ), manteloven: mantǝlǭvǝ (Klimmen), mantǝlǭǝvǝnt (Spekholzerheide), veldoven: vę ̞lt˱ǭvǝ (Milsbeek) Veldoven met twee of drie muren. Dit oventype bestond uit een rechthoekig gemetselde kamer, bovenaan open of met een dak als bescherming tegen de regen. In de zijmuren zaten op regelmatige afstanden stookgaten die fungeerden als monden voor de stookgangen van de in de oven geplaatste stenen. In de mondgaten bevonden zich stookroosters, waarop de stokers regelmatig brandstof, vaak steenkool, voor het vuur wierpen. De bovenkant van de open oven werd afgedekt met een laag mislukte bakstenen en klei, zand of plaggen. [N 98, 111; monogr.] II-8
mantelpak complet (fr.): complet (Leopoldsburg, ... ), komplait (Rummen (WBD)), komplĕ (Grazen (WBD)), kompleͅ (Meeswijk, ... ), kōͅmple (Riksingen), kŏple (Ketsingen), ko͂ple (Gingelom), ko͂ͅmplɛt (Tongeren), ko͂ͅple͂ͅ (Sint-Truiden), koͅmpla͂ (Donk (bij Herk-de-Stad)), koͅmple (Halen, ... ), koͅmpleͅ (Halen), koͅpleͅ (Borgloon), kumple:t (Kanne), kűplɛ.ij (Wellen), kòo͂plè (Sint-Truiden), Fr. complet.  cő`plè (Hasselt), kómplè (Zonhoven), syn. kestummeke  komplè (Diepenbeek), completje (<fr.): komplekə (Diepenbeek, ... ), kŏplekə (Tongeren), koͅmplekə (Herk-de-Stad), koͅmplĕkə (Boekt/Heikant), koͅmple͂ͅkə (Kermt), Fr. complet; meestal dim.  kómplèke (dim.) (Zonhoven), syn. kestummeke  komplèke (Diepenbeek), deux-pices (fr.): deu`pjès (Hasselt), dø.pjes (Gingelom), dø.pjɛs (Kanne), døpieͅsə (Linkhout), døpijes (Zichen-Zussen-Bolder), døpjes (Val-Meer), deux-pièces  dø pis (Hoeselt), Et. Fr. deux pièces.  deupiès (Tongeren), deux-pices (fr.) mantelpak: deu-piece mantelpak (Valkenburg), deux-picesje (<fr.): døpjeskən (Lommel), døͅipjeͅskə (Niel-bij-St.-Truiden), jacquetkleed (<fr.): sjaket-kleed (Bleijerheide), sjaketkleed (Kerkrade, ... ), jakkenkleed: jakkekleed (Jabeek, ... ), kleed: kleed (Tessenderlo), kostuum: koͅstym (Teuven), kəstym (Eigenbilzen), kostuumpje: kestumeke (Lummen), kestuumke (Bocholt), kostuumke (Oost-Maarland), kostøməkə (Beringen), koͅstymkə (Hamont), koͅstøməkə (Borlo), kəstymkə (Opglabbeek, ... ), kəstymkən (Lommel), kəstøməkə (Kermt, ... ), kəstømə’ə (Kwaadmechelen), kəstəməkə (Linkhout), syn. komplè.  kestummeke (Diepenbeek), mantelkleed: manjtel kleid (Maasniel), mankelklèjd (Panningen), mantelkleed (Hoensbroek), mantjel-kleid (Horn), mantelkostuum: (mantel)costuum (Broekhuizen), ma.ntəlkəstøm (Rotem), ma.ntəlkəstøͅm (Maaseik), mankel-kesjtuum (Tegelen, ... ), mantelcostum (Mechelen), mantelcostuum (Meerssen), mantelkostuum (Rotem), mantilkəstym (Kaulille), mantjelkostuum (Roermond), mantəlkəstym (Achel, ... ), māntəlkestøyjm (Bree), māntəlkəstem (Neeroeteren), mantelkostuumpje: (mantəl)kəstymkə (Stokkem), mantelkestuumke (Eksel, ... ), mantəlkəstymkə (Boorsem, ... ), māntəlkəstømkə (Bree), mantelpak: maantelpak (Bemelen), manjtelpak (Roermond, ... ), mankelpak (Baarlo), manktelpak (Nieuwenhagen), mantel pak (Tegelen), mantelpak (Blerick, ... ), mantelpak, -pekske (Thorn, ... ), mantjelpak (Brunssum, ... ), mantjəlpak (Holtum), mantəlpak (Eisden), māntelpak (Venray), menjtjelpak (Einighausen), mentelpak (Sittard), mantelpakje: ma.ntəlpekskə (Lanklaar), maantel-pekske (Bergen), maantelpekske (Margraten, ... ), maantelpèkske (Ottersum), magntelpekske (Susteren), mangtel pekske (Boekend), manjtelpakske (Echt/Gebroek), mankelpekske (Egchel, ... ), mankelpêkske (Hout-Blerick), mantelpaekske (Wijk, ... ), mantelpakske (Amstenrade, ... ), mantelpeksjke (Hoensbroek, ... ), mantelpekske (Beek, ... ), mantelpâkske (Belfeld), mantelpäksje (Bocholtz), mantelpèkske (Heugem, ... ), mantelpékske (Klimmen), mantjelpekske (Buchten, ... ), mantjelpèkske (Lutterade), mantjelpékske (Neer, ... ), mantulpekske (Mesch), mantəlpeͅkskə (Neerharen), matlepekske (Geulle), menjtelpekske (Urmond), mentelpekske (Neerpelt), mentjelpêkske (Kerensheide), mântelpekske (Oirlo), mäntjelpekske (Stein), ménjtelpèkske (Guttecoven), a"langgerekt  mantelpekske (Borgharen), tegenwoordig is dit meer gebruikelijk  mankel-pekske (Tegelen), tegenwoordig meer gebruikelijk  mankel-pekske (Tegelen), paletotskleed (<fr.): paltəsklɛit (Opheers), tailleur (fr.): [Van Dale (FN): tailleur, 2. mantelpak]  tajùir (Sint-Truiden), NB - tailloir [t\\loe.yjr]: tafelbord.  təljoe:r (Wellen), Van Dale (FN): tailleur, 2. mantelpak.  ta.joer (Maaseik), tailleur (Borgloon, ... ), tailleurpakje (<fr.): Van Dale (FN): tailleur, 2. mantelpak.  təløͅrpakskə (Kwaadmechelen), tweestuks: tweistəks (Vliermaal), vrouwluicomplet (<fr.): vroͅlyjko͂ͅpleͅ (Teuven), vrouwluijacquet (<fr.): vrooluj jakit (Brunssum), vrouwluikostuum: vrolyjkoͅstym (Teuven), vrøͅlikoͅstøm (Beringen), vrouwluikostuumpje: vroͅlaikəstymkə (Millen) complet: mantelkostuum || complet: mantelkostuum voor vrouwen || complet: mantelpak || complet: rok + 3/4 jas || dameskostuum bestaande uit jasje en rok || deux-pièces (Fr.): beha en broekje als zwemkledij voor dames || deux-pièces: dameskostuum, bestaande uit rok en jas || deux-pièces: deux-pièces || jasje en jurk (dameskostuum) || mantelkostuum || mantelpak || mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] || mantelpakje || tailleur: damesjapon || tweedelig pak || tweedelig pak, mantelpak III-1-3
mantelpak (toel.) ensemble (fr.): a͂sa͂bəl (Gingelom) ensemble: uit delen bestaand dameskostuum, dat geen mantelpak is III-1-3
manziek achter de jongens koersen: ze kōē.ërst nógal aachter de jònge (Zonhoven), afgelikte boterham: n aafgelekde bôttram (Maasbree), bretsig: bretzig (Neerharen), brustig: bruistig (Loksbergen), brustig (Eksel), cf. Schuermans s.v. "briestig"(ook: brustig, brumstig, brunstig; zie bremstig komt van briesen, brinsen, brullen, omdat paarden en koeien dit doen wanneer zij tochtig zijn.; cf. s.v. bremstig (p. 78) ook wel breustig, brüstig, bruistig, brunstig  breustig (Urmond), dol: dul (Kerkrade), Ndl. dol. B.v. ein dul vrouwmens.  dul (Maasbracht), dolles: Jongensgek.  dölles (Weert), dolt, een -: e dult (Bocholtz), fiep: zie ook "fiep  feep (Blitterswijck, ... ), flos: floes (Klimmen), flots: flóts (Maastricht), flotsmadam: floetsjmedam (Klimmen), fluit: fluit (Klimmen), foemelkat: foemelkat (Klimmen, ... ), foetel: cf.Schuermans s.v. "foetel  foetel (Klimmen), foggelmie: foggelmie (Sint-Truiden), geil: geil (Heerlen, ... ), gek: gek (Tegelen), gersig: gessig (Ell), gloei: i.e. gloeiend.  geluuj (Ell), heet: altèt hiet (Zolder), heet (Bilzen, ... ), heet ? (Maasbracht), hei.t (Boukoul), heit (Baarlo, ... ), heît (Bree), hēīt (Puth), hiet (Zonhoven), hieët (Eksel, ... ), hijt (Opglabbeek), hiët (Meijel), hèet (Gronsveld), hèit (Tongeren), hèjt (Panningen), B.v. zo heet als een paard.  heet (Sint-Huibrechts-Lille), hete del: heite del (Haler), hete fluit: hiejete fluit (Achel), hete prij: hète prie (Gulpen), hete vot: ein heite vòòt (Posterholt), hete, een -: Van heet.  enne hette (Oirlo), hitsig: hetsig (Afferden), hitsig (Lutterade), hitzig (Boekend, ... ), hètsig (Boukoul), Grof.  hètsig (Tegelen), hoer: hoeër (Thorn), hoerig: Vgl. fluit / hoertje.  hoerig (Belfeld), hupse moeder: Spottend.  heupsje moor (Vijlen), jongensgek: jongesgek (Reuver), jònge(s)geek (Zonhoven), jòngesgek (Castenray, ... ), jóngesgek (Maastricht, ... ), jóngesgĕk (Uikhoven), jongenszot: jòngəsòt (Niel-bij-St.-Truiden), jóengeszòt (Sint-Truiden), kemmelkontje: n kemmelkuntje (Maasbree), kerelsgek: kealsgek (Waubach), kerwietig: kerwietig (Diepenbeek), keterig: keaterig (Roermond), koteren: kōē.ëtere (Zonhoven), loopetig: leepetig (Bilzen, ... ), loops: leupsj (Doenrade), lēūpsj (Hoensbroek), loopsj (Neerharen), luips (Weert), luipsch (Lutterade), luipsj (Grevenbicht/Papenhoven), lèùpsj (Urmond), Gemeen.  luipsj (Holtum), loper: luuëper (Sint-Truiden), lopig: leepig (Genk), luupig (Loksbergen), mangek: mangek (Hoensbroek), mansdol: mansdul (Spekholzerheide), mansgek: mansgek (As, ... ), mansgèk (Zichen-Zussen-Bolder), mansgék (Sittard, ... ), mansjek (Chèvremont), mansluigek: ma:nsluu:jgek (Roermond), mansluujgek (Nieuwenhagen), mansziek: manszik (Kortessem), manszot: manszót (Zolder), Vgl. es ie me n boks oanhit.  manszot (Eksel), manziek: māānziek (Maastricht), naaidoos: nejdoees (Weert), nymfomaan: nymfomaan (Klimmen), parig: poirig (Loksbergen), poepgek: poehpgek (Genk), polleke: poéleke (Gronsveld), popjanus: i.e. een vrouwzieke man.  popjanes (Herten (bij Roermond)), prutsachtig: prùtsoatig (Sint-Truiden), radgek: raad-gek (Geleen), rij-tig: reejetig (Urmond), rits: rits (Afferden, ... ), Schertsend.  rits (Zolder), ritsig: ritsig (Diepenbeek), scherp: scherp (Klimmen), scherrep (Weert), sjerp (Ell, ... ), sloerie: sloerie (Eksel), spelig: sjpeelig (Klimmen), vurig: vurrig (s-Gravenvoeren), warm: warm (Thorn), werm (Heerlen), warmt, een -: e wermt (Bocholtz), zo gek wie een schop: zoa gek wiej n sjöp (Geleen), zoe gèk wie e sjöp (Maastricht), zot: zot (Lommel) jongens nalopen, flirten || jongensgek || jongensgek; achter de jonges aan lopen || mannengek || manziek || manziek [heet] [N 10C (zj)] || manziek meisje || manziek vrouwspersoon || manzieke vrouw || manzieke vrouw, - meisje || onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)] III-2-2
marekse kippenverlamming lam (bijvgl. nmw.): lām (Klimmen, ... ), lamte: lē̜mdǝ (Waterloos), lęmdǝ (Gelieren Bret), marekse verlamming: hamɛksǝ vǝrlameŋ (Velden) Stijfheid in de poten. [N 19, 64] I-12
maretak drudenloof: -  druidenlauf (Linne), duivelsgaren: dūūvels gare (Hoensbroek), -  duuvelsgaare (Meerlo), duivelskersen: Veldeke maretak of vogellijm  duvelskieësje (Klimmen), duivelsnest: duuvelsnès (Valkenburg), eesternest: Veel mensen menen dat dit nesten zijn van kraaien of eksters en noemen de plant daarom zo!  èèsternis (Margraten), erwteneter: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  erwteneter (Leopoldsburg), haams: haamsch (Mheer, ... ), haamsj (Berg-en-Terblijt, ... ), hamsj (Noorbeek, ... ), M  haamsch (Heer), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  haamsj (Bunde), hamš (s-Gravenvoeren), hèmsj (Mheer), viscum album  haamsj (Banholt, ... ), haamscheut: haamscheut (Valkenburg, ... ), haamschuut (Heerlen), haamsjeut (Heek), haamsjueut (Klimmen), haamsjut (Simpelveld), haamsjûût (Klimmen), homsjet (Mechelen), de vorm der paarsgewijs geplaatste lederachtige blaadjes doet denken aan paardehaam; bijv. bij de naam maretak: paard (mare). Woekerplant groeit op eiken: door druïden (vroeger) als heilig beschouwd; plant groeit op een doornstruik: (hedendaags) nog voor bijzonder geneeskrachtig gehouden.  haamscheut (Valkenburg), mv.  haamschuet (Rimburg), viscum album  haamsjeuet (Heerlen), viscum album, (maretak)  haamscheut (Heerlen), viscum album, een parasietplant, die als het ware een nest in hoge bomen vormt. Eng. mistletoe. Gewijde plant der Druïden  haamsjeúet (Heerlen), haamsel: hamschel (Epen, ... ), hamsjel (Mechelen), hamzəl (Vaals), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  hamšel (Montzen), hāmschel (Hombourg), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011; HEUKELS  hammsəl (Hombourg), haamspeen: haamschpeen (Oirsbeek), haamsjpeen (Sittard), haamsjpieen (Doenrade, ... ), haamsjpieën (Klimmen), haamsjpên (Puth), haamspeen (Vliermaalroot), haamspieen (Schinnen), haanspiên (Obbicht), -  haamsjpeën (Geleen), haamsjpèn (Spaubeek), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  hōͅmspsən (Kortessem), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011 zie (H.277)  hōͅmspijn (Bommershoven), haamspoen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  hāmspuën (Wellen), heksenbalsem: Vooral veel voorkomend in Canada; bomen langs spoorlijn achter Sittard, Maastricht  heksebalsem (Thorn), heksenbessem: heksebessem (Klimmen, ... ), heksebèzem (Heythuysen), heksenbessem (Blitterswijck, ... ), heksenbessum (Sevenum, ... ), door zweam veroorzaakt, in takken van gezonde bomen, vooral in berke- en kersebomen; lijkt op een bezem  heksebéssem (Gronsveld), in kerse- en berkebomen  heksebieësem (Altweert, ... ), woekering in berkebomen  heksenbessem (Castenray, ... ), heksenkruid: heksekroet (Margraten), heksennest: hekse nést (Tungelroy), heksenest (Neeritter), heksentak: heksentak (Weert), hulst: h‧öls (Montfort), -  huls (Helden/Everlo), hulst (Meeuwen), kerstgroen: kerstgry:n (Zonhoven), korstmosbloem: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  koͅsməsblum (Sint-Truiden), kruidwis: (= boerenwormkruid).  kroet wisj (Maastricht), leier: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  leier (Heusden), maartak: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  mōͅərtak (Halen), maretak: ma.rətak (Sint-Truiden), ma:rəntak (Leut, ... ), ma:rətak (Kwaadmechelen), maaretak (Klimmen, ... ), mare tak (Boekend), maretak (Amby, ... ), marətak (Hasselt), māāre-tak (Schimmert), mo:rətak (Sint-Truiden), morətak (Hasselt), mááretàk (Amstenrade), ɛmarətak (Genk), ⁄ne maarentak (Bilzen), -  ma.rətak (Kortessem), ma:rentak (Bree), marentak (Bolderberg, ... ), maretak (As, ... ), ma͂:rəntak (Houthalen), ?  ma:rəta:k (Helchteren), hier niet wel in zuid limburg ...  maretak (Beesel), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  maarentak (Heppen), marentak (Alken, ... ), maretaāk (Sint-Lambrechts-Herk), maretak (Achel, ... ), marəntak (Moelingen), marətak (Beringen, ... ), mārəntak (Loksbergen, ... ), mārətak (Peer, ... ), meiretak (Beringen), moaretak (Koninksem), moarəntak (Sint-Huibrechts-Lille), morentak (Paal), mèrentak (Bocholt), mèrəntak (Peer), weinig in noord limburg  maretak (Broekhuizenvorst), maretakje: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  marentekske (Lommel), marintak: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  mariëntak (Wijer), marnetak: marnetak (Vechmaal), mirre: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  mirre (Lanaken), mispel: mispel (Valkenburg), -  mespel (Schinnen), mispelaar: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  mispeleir (Amby), mispeltoe: mispeltoe (Vijlen), mispletoe (Echt/Gebroek, ... ), mistel: mistel (Margraten), mistəl (Vaals, ... ), mistəls (Lutterade), -  mistel (Sittard), mistəls (Donk (bij Herk-de-Stad)), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  meestel (Wijer), mēi̯stəl (Raeren), mĕstəl (Rekem), meͅstel (Hergenrath), meͅstəl (Welkenraedt), mistəl (Kettenis, ... ), mistelentoe: misteletoe (Klimmen), mistelletoe (Klimmen), mistelstruik: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  mestelstroek (Montzen), misteltak: -  misteltak (Baarlo, ... ), mistletoe: eine misletoe (Munstergeleen), misletoe (Gulpen, ... ), misletóe (Stein), missel toe (Schimmert), misseltoe (Waubach, ... ), misteltoe (Broeksittard, ... ), mistletoe (Maastricht), misəltu (Sint-Truiden), ⁄ne misseltoĕ (Bilzen), (vaak verbasterd tot mispeletoe).  misteltoe (Lutterade), -  mistletoe (Echt/Gebroek), komt weinig voor ...  misletoe (Nieuwstadt), liefst op populieren ...  misseltoe (Arcen), niet in midden limburg ...  misletoe (Beesel), niet in noord limburg ...  mistletoe (Broekhuizenvorst), wordt hier met kerstmis en nieuwjaar niet gebruikt.  mistletoe (Bleijerheide), mos: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  moͅs (Hamont), nest: geen teekenende naam bekend  nist (Brunssum), nestelplant: nistelplantj (Horn), rampel: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  rampəl (Welkenraedt), scheut: schööt (Sevenum), stekelblaren: -  ste.ikəlbla.iər (Bocholt), veilblaren: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  vi:əl bloͅ:r (Hasselt), vogelenlijm: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  voeogelenliem (Mechelen-aan-de-Maas), vogellijm: vogelliem (Eijsden, ... ), vogellijm (Echt/Gebroek), voogelleim (Meerssen), voogelliēm (Eksel), -  vogellie:m (Baexem), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  vogellijm (Zonhoven), vogellijn (Wijer), vōgəllēͅm (sic) (Sint-Truiden), viscus album  voogelliem (Sittard), vogelslijm: voegelsliem (Vijlen), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  voͅgəlslīm (Welkenraedt), vogelwikke: vogelwik (Maastricht), waterscheut: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  waterscheut (Beringen), weegtrede: wégtréj (Ottersum), weerwas: weerwaas (Wittem/Partei), wilde scheut: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  willescheut (Lummen), wolftak: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  woͅlftak (Sint-Truiden) heksebezem, woekering || heksembezem || heksenbezem || heksenbezem, woekering || marentak [SGV (1914)] || maretak [DC 46 (1971)], [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)], [ZND 01 (1922)], [ZND 15 (1930)] || maretak {afb}, een op bomen woekerende plant waaran de stengel gaffelvormig vertakt is met lepelvormige altijd groene bladeren, de vrucht is witte, soms gele bes [N 37 (1971)] || maretak, vogellijm, mistletoe || mistelplant, vogellijm || vogellijm [SGV (1914)] || vogellijm, marentak III-4-3
margarine margarine: ma:rgrīēn (Roermond), maggerien (Venlo), magren (Lommel), majerien’ (Bleijerheide, ... ), margerien (Maastricht, ... ), margren (Meeswijk), margrien (Heerlen), marjerien’ (Bleijerheide, ... ), megrien (Altweert, ... ), megrin (Beverlo), məgrin (Meeuwen), Drijj beutremkes mèt sjroep en megrien  megrien (Maastricht), Gooj bótter kóste ze neet betale, ze sjmeerde-n-altied margerien E pekske maggerien  ma:rgerīē:n (Roermond), Vroeger in de volksmond ook wel "Maria zu liebe"genoemd  megrien (Sittard), Ze gebruukde gein gooj boter, mer altied margrien E pekske margrien  margrien (Maastricht) kunstboter, margarine || margarine III-2-3
margriet alverdrijf: #NAME?  alverdrief (Munstergeleen), appelenprats: -  appelepratsj (Swalmen, ... ), ganzebloem: ganzebloem (Maastricht), jan’zeblom (Bleijerheide, ... ), jänsebloem (Lontzen), -  ganzebloemen (Schinnen, ... ), ganzebloom (Arcen, ... ), ganzəblom (Eys, ... ), janseblom (Vaals, ... ), jansesblom (Waubach), deze naam verdwijnt  ganzəbloom (Meterik, ... ), Veldeke margriet  Jansesblom (Waubach), grote madelief: -  grote madelief (Grathem, ... ), hanenkam: mv.:haan6kem, nu niet meer gebruikt  haanəkamp (Hout-Blerick), mv: haan6kem, nu niet meer gebruikt  haanəkamp (Hout-Blerick), hemdenknoopje: himdeknöpke (Gennep, ... ), hémdeknöpke (Gennep, ... ), hondsbloem: hóndsbloem (Gennep, ... ), -  hondsbloem (Siebengewald, ... ), jansbloem: jansbloem (Lontzen), -  jansblom (Schaesberg, ... ), jansblomme (Gulpen, ... ), kaasbloem: (kaasbloem), de oude, misschien wat verouderde naam  kiès-blo:m (Pey, ... ), kamille: -  kamille (Middelaar, ... ), kemille (Meijel, ... ), kermisbloem: -  kermisbloem (Hasselt, ... ), kermisbloemen (Ophoven), kermisbloom (Nederweert, ... ), kermusbloom (Ospel, ... ), koe-oog: kaaoeëg (Hasselt), -  ko:uwaug (Vechmaal, ... ), koeoog (Zepperen, ... ), koebloem: (koebloem)  kauwbloem (Mechelen-Bovelingen, ... ), koekoeksbloem: etym. (e.d.), zie boek  koekoeksbloo.m (Zonhoven), koemuil: [Chrysantahemum leucanthemum]  kōēmaul (Tongeren), korenbloem: -  kòrebloom (Maasbracht, ... ), kransbloem: [Pyrethrum leucanthemum] / VD: kransbloem is de volksnaam voor de margriet  kransbloem (Tongeren), kruidoorns: ? kruisbes?  oͅkroedurs (Linne), kruidwis: -  kroedwes (Linne), margriet: margriet (Maastricht), margrieten (Lommel, ... ), megriet (Genk), məgrit (Hamont), -  magriet (Waubach, ... ), margeriet (Gruitrode, ... ), margriet (Beesel, ... ), margrieten (Baexem, ... ), marəgrit (Genk, ... ), maɛgri:t (Meeuwen, ... ), ma͂rgrit (Hasselt, ... ), chrysanthemum leucanthemum  magrit (Sittard), megriet (Castenray, ... ), de jeugd kent alleen margriet  margriet (Meterik, ... ), door de jeugd  margrieten (Limbricht, ... ), margrietje: -  margrietje (Kinrooi, ... ), meelzoetje: -  maelzödje (Venlo, ... ), meibloem: -  meibloem (Meerlo, ... ), meibloome (Hulsberg, ... ), brief Dagobert Gooren 26-4-1974  meibloeme (Meerlo), paardoog: -  pjerdoix (Romershoven, ... ), paardsbloem: -  perdsbloomen (Arcen, ... ), paardsoog: pjḁḁrdsōēge (Hasselt), (paardsogen)  piatsouge (Groot-Gelmen), -  pjadsoog (Vliermaalroot, ... ), paardsogen  piatsouge (Groot-Gelmen), W.N.T. paardsoog 4 margriet; z. L.J. p. 64 de bloem groeit in weiden waar koeien en paarden grazen; zij is groot zoals het oog van die dieren  piártsōēch (Zonhoven), witte margriet  pjḁḁrdsōēg (Hasselt), pinksterbloem: penstəbləum (Stokkem), #NAME?  pinksterblomme (Maastricht), -  penstərblo:m (Meeswijk), pienksjterblom (Eijsden), pinksterbloem (Elsloo, ... ), pinksterblome (Maasbracht, ... ), pinksterbloom (Blerick, ... ), pénkstebloom (Stokkem, ... ), [penst6rblo:m*]  pinksterbloem (Meeswijk), chrysanthemum leucantemum  peŋkstərblōm (Meeswijk), in de volksmond  pinksterbloem (Beesel, ... ), mv.  pinksterbloome (Venlo), vroeger  pinksterbloem (Kessenich, ... ), pisbloem: pisbloem (Gennep, ... ), sint-jansbloem: senjtjanzblōm (Meeswijk), sint Jans bloume (Nieuwstadt, ... ), sint Jansblomen (Beesel, ... ), sint Jansbloume (Limbricht, ... ), sint-ja:nsbloo:m (Roermond), sint-jans-blomme mv (Wijlre), st Jansblom (Mheer), st. Jansbloem (Heythuysen, ... ), st.-Jansbloem (Lommel, ... ), #NAME?  sint-jans-bloom (Susteren), sintjansblome (Susteren), -  sint Jans bloom (Helden/Everlo, ... ), sint Jansbloem (Noorbeek, ... ), sint Jansblom (Mheer, ... ), sint Jansblomen (Geleen, ... ), sint Jansbloom (Margraten, ... ), sint Jansblòm (Meerssen, ... ), sint Jansblómə (Berg-en-Terblijt, ... ), st. Jansbloom (Amstenrade, ... ), chrysanthemum leucantemum L.  sintjansblom (Gronsveld), de Sint Jansblom is de margriet =Chrysanthemum leucanthemum L.  Sint Jansblom (Mheer), Veldeke margriet  St.Jansbloom (Klimmen), sint-katriensbloem: -  sintketriensbloom (Tungelroy), sleutelbloem: sluuëtelbloom (Altweert, ... ), -  sluuëtelbloom (Weert), ?  sleutelbloem (Weert, ... ), totskop: -  totskoppen (Tessenderlo, ... ), witte sint-jansbloem: -  witte St. Jansbloem (Ulestraten, ... ) bloem (soort) || margriet [DC 42 (1967)], [DC 50 (1975)], [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)], [ZND 34 (1940)] || margriet (Chrysanthemum leuchanthemun) [DC 42 (1967)] || margriet, grote — || paardeoog (bloem) III-4-3