e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manenstrang bovennek: bōvǝnɛk (Tessenderlo), haarnek: hǭǝrnęk (Koersel), kam: kam (Berverlo, ... ), kam(p) (Sint-Truiden), kamp (Achel, ... ), kā.mp (Houthalen), kǫmp (Rummen), maanspieren: mǭnspīrǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), maanstrang: mā.nstrā.ŋk (Tongerlo), mānstraŋk (Bree, ... ), mānstrā.ŋk (Bocholt, ... ), mānštraŋk (Heerlen, ... ), mōnstraŋk (Bokrijk), mǫu̯ǝnstraŋk (Lommel), mǭ.nstrā.ŋk (Genk), mǭnstrā.ŋk (Martenslinde, ... ), mǭnstrāŋk (Tongeren), m˙ǭnstraŋk (Val-Meer), manenkam: mānǝkamp (Haelen, ... ), mǭǝnǝkamp (Diepenbeek), manenstapel: mānǝštōpǝl (Heerlerheide), manenstrang: mānǝstra.ŋk (Boorsem), mānǝstraŋk (Bergen, ... ), mānǝstrā.ŋk (America, ... ), mānǝstrāŋk (Afferden, ... ), mānǝštraŋ (Remersdaal), mānǝštraŋk (Baarlo, ... ), mǫnǝstraŋ (Lommel), mǭnǝstraŋ (Ottersum), mǭnǝstraŋk (Velden, ... ), mǭnǝstrā.ŋk (Vroenhoven), mǭnǝstrāŋk (Hees, ... ), mǭnǝstrōŋk (Neerpelt), mǭnǝštraŋk (Roermond), mǭǝnǝstrāŋk (Achel, ... ), nekstrang: nɛkstra.ŋk (Meeuwen), strang: straŋk (Herk-de-Stad), strāŋk (Gronsveld) Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25] I-9
mangel mangel: maŋəl (Kortessem), mángel (Weert) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || mangel III-2-1
mangel, wringer droger: drieger (Neeroeteren), droogmaker: droogmaker (Gennep), mangel: ma.ŋəl (Altweert, ... ), mangel (Buchten, ... ), mangəl (Arcen, ... ), maŋ(ə)l (Houthalen), maŋəl (Bleijerheide, ... ), màngel (As, ... ), màngəl (Leopoldsburg), mángel (Tienray), mângel (Schimmert), (vringer om was droog te krijgen)  màngel (Opglabbeek), Bekend werktuig om wasgoed glad te maken De mangel steit op zolder Ze waas bezig mèt de mangel  mangel (Maastricht), glad maken  mangel (Klimmen), om bijvoorbeld linnengoed vn water te ontdoen en ook glad (plat) te maken  mangel (Venlo), werktuig  màngël (Tongeren), waswring: wasvring (Blerick), wring: vring (Nunhem), wringer: vreenger (Vlodrop), vrenger (Eigenbilzen, ... ), vreŋə (Kwaadmechelen), vreͅŋər (Lanklaar), vringe (Oirlo), vringer (Boekend, ... ), vringər (Eksel), vrèngər (Opglabbeek), vrénger (Guttecoven, ... ), vréngər (Rekem), vr‧eŋər (Montfort), wrenger (Sint-Truiden, ... ), wringer (Bree, ... ), wrènger (Neerharen), vocht verwijderen  vringer (Klimmen) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || mangel || Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
mangelen wringer: oetwringe (Weert) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
mangelgoed mangelwas: maŋəlwɛ̄š (Bleijerheide, ... ) mangelgoed III-2-1
manier goesting: goesting (Maastricht, ... ), gòisting (Loksbergen), manier: benier (Stein), de meneer (Klimmen, ... ), də məneer (Maastricht), maneer (Born, ... ), maneier (Sittard), manier (Eigenbilzen, ... ), manneer (Doenrade, ... ), mejeng (Gronsveld), meneer (Amby, ... ), menie-er (Eksel), menier (Beverlo, ... ), menīēër (Zonhoven), menéér (Wijnandsrade), menêêr (Swalmen), mànēēr (Nieuwenhagen), mànneer (Heerlen), mèneer (Maasbree, ... ), ménēēr (Schimmert), möneer (Maasbree, ... ), məneer (Amstenrade, ... ), mənēēr (Kapel-in-t-Zand, ... ), mənēͅr (Meeuwen), mənier (Tienray), mənĭĕr (Niel-bij-St.-Truiden), mənîêr (Hamont, ... ), op ein meneer (Hoensbroek), (e).  meneer (Neer), bè manejer va sprië.ke: bij wijze van spreken  manejer (Hasselt), da¯s zoe mer ¯n menier van dóen: zo doe ik dat altijd  menier (Kortessem), menére det kan men uich op ein ander meneer doon  meneer (As, ... ), v.  mən‧ēər (Eys), manier van doen: meneer vaan doen (Maastricht), meneer van doon (Geleen), menéér va doeë (Wijlre), məneer van doon (Montfort), manier waarop: maneer wao op (Venlo), methode: methòde (Maastricht), mogelijkheid: meugelijkheid (Venlo), moyen (fr.): Fr. moyen Ich vòn mè geine mejeng viêr di-j zwoar miêbel(s) buve te kri-jge  mejeng (As, ... ), toer: toer (Beverlo), trant: tra‧nt (Weert), trânt (Venray), trek: trék (Loksbergen), wijze: wi-j-s (As), wies (Beek, ... ), wieze (Maasbree), wijs(j) (Zonhoven), wīēs (Heerlen), wīēës (Nieuwenhagen), wîêzə (Schinnen) de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] || manier || manier (wijze) || manier van handelen, wijze || manier, de wijze waarop || manier, wijze || wies || wijze waarop men iets doet III-1-4
manier van tollen kinnetjeskast: kinnekeskas (Eksel) Manier van tollen voor beginners; gehurkt de tol naar vóór werpen en de koord snel terugtrekken en daardoor de tol doen draaien. III-3-2
manier van vissen aanslaan: Als het stopke gaat moet ge fors aanslaan.  ā:nslōən (Meeswijk), koekelen: Vgl. WNT: keukelen (I), een thans niet meer bekende manier van snippen [i.e. loopvogel] vangen of jagen.  koēkele (Venray), op zink: op zènk (Stokkem) (Visterm): vissen met het aas liggend op de bodem. || Aanslaan: 6. (Van vischlijn) met een snok ophalen. || Vissen met de bedwelmende stof carbid. III-3-2
manier van vissen (smikken) smikken: sjmikke (Roermond), smikke (Echt/Gebroek), Smikke: verwant met smijten; of onomatopee?  smikke (Maastricht), Wat de speciale manier betreft kan ik mededelen, dat dit vooral het vissen op avële (alvers) betrof. Bij dit vissen werd geen dobber gebruikt. Men trok n.l. een vlieg, als aas aan een klein "engelke"(vishaakje), over het oppervlak van het water heen. De "aevelkes", dit ziende, wilden de vlieg weghappen en zaten vastgehaakt.  sjmikke (Herten (bij Roermond)), stuiken: sjtōēke (Roermond), tokken: Toeke: gew. ned. tuiken: stoten. Kil. tucken: stoten als een bok; verwant met ned. tuk; toeke heeft steeds sleept.  toeke (Maastricht) 2. Een speciale manier van vissen. || 2. Manier van vissen. || b) Op een bepaalde manier van vissen. || Sjmikke*: manier van vissen waarbij de dobber plotseling, als met een slag van een sjmik, boven de waargenomen vis wordt geworpen; dan ook vissen zonder meer. || Sjtoeke*: 2. een manier van vissen waarbij de dobber als met een stoot boven de waargenomen vis wordt geworpen. || Smikken: c) manier van vissen, waarbij het aas aan het snoer plotseling boven een waargenomen vis inz. een forel in het water wordt geworpen. III-3-2
manken gaan wie een trapgans: i.e. gans die de trappen opgaat.  goon wi-j `n trapgans (Boorsem), gebrekkelijk lopen: #NAME?  gəbriəkəlech lō.pə (Eys, ... ), hinkelen: hinkele (Ittervoort), hinken: heenkə (Vlijtingen), hēēnke (Amby), hēŋkə (Montzen), hingken (Heerlerbaan/Kaumer), hinke (As, ... ), hinken (Achel, ... ), hinkə (Epen, ... ), hinkepoot (zn.): héŋkepūēt (Montzen), hoepelen: hoepele (Schinnen), hompelen: den hômpelt (Oirlo), hampele (Caberg), hoampölö (Stevensweert), hoempele (Merkelbeek), hoempelen (Opglabbeek), hoempelə (Oirsbeek), hompele (Blerick, ... ), hompele(n) (Eigenbilzen), hompelen (Eigenbilzen, ... ), hompelle (Vlodrop), hompelt (Meijel), hompelə (Oirsbeek), hompələ (Maastricht, ... ), hoompele (Tungelroy), hoompələ (Heel), hōēmpələ (Nieuwenhagen), hōmpele (Roermond), hōmpələ (Kapel-in-t-Zand), humpele (Gulpen, ... ), hŭmpele (Schimmert), hòmpĕlle (Echt/Gebroek), hómpele (Bree, ... ), hómpələ (Heerlen, ... ), hômpele (Boekend, ... ), hômpələ (Reuver), hôompele (Swalmen), hôompələ (Kelpen), hompen: hampe (Bilzen), hompe (Venray), hompë (Hoeselt), honkelen: ho.nkele (Weert), honkele (Tungelroy), honkelen (Born, ... ), honkelle (Maastricht), hònk’le (Bocholt), hónkele (As), hônkele (Tungelroy), honken: honken (Ophoven), knakken: knakke (Ell, ... ), knakken (Haler), krenselen: krinsjele (Boorsem), kreupel lopen: kreupel loape (Schimmert), kreupel loupe (Herten (bij Roermond)), kroomp laope (Maastricht), kroomp loupe (Caberg, ... ), kroomp loüpe (Gronsveld), kroomp làope (Kanne), kreupel zijn: kreupel zen (Vorsen), kreupelen: kreupele (Lommel, ... ), lam gaan: laam - gaòn (Sevenum), laam gaon (Sevenum), láám gòə (Heerlen), lam lopen: laam laope (Ten-Esschen/Weustenrade), laam laowpe (Geleen), laam loape (Schinnen), laam loeëpe (Tienray, ... ), laam loupən (Urmond), lam lopen (Lauw), laŏm loopu (Brunssum), lam zijn: is laam (Noorbeek, ... ), lamen: laame (Weert), laeme (Klimmen), lame (Beek), lieaeme (Geleen), lààmə (Amstenrade), lendenlam lopen: lindelaam laupe (Blerick), mank lopen: maank loapə (Maastricht), maank loupe (Wolder/Oud-Vroenhoven), mank loewehpeb (Peer), mank lope (Kerkhoven), mank lopen (Rekem), mank loupe (Venlo), mankement: mankəmi.nt (Maastricht, ... ), mankementig gaan: màkkemèntig gōēn (As), manken: maanke (Kanne), mangke (Kaulille), manke (Bilzen, ... ), manke(n) (Maaseik), manken (Achel, ... ), mankə (Leopoldsburg), maŋkə (Meeuwen), màng.kə (Opglabbeek), cf. maankepoeët  maanke (Hechtel), mankepoot (zn.): mankepooët (Kinrooi), mankepout (Kortessem), met ??n been trekken: den trekt mit zien biën (Oirlo), mit ein bein trêkke (Stein), mit è bein trèkke (Beek), mit ə bee trikkə (Brunssum), mit ə bè trekkə (Wijnandsrade), mèt `t bèèn trèkke (Boorsem), trèkke met è bein (Maastricht), trèkken (met ze bieën) (Eksel), ongehobbeld lopen: o.ngəhubəlt lō.pə (Eys), paardspoot (zn.): paerspoeët (Kinrooi), panken: pánkë (Tongeren), pikkelen: pikk’le (Kaulille), pinken: pinkə (Loksbergen), schonkelen: sjoenkele (Jeuk), schravelen: sjraavəllə (Grevenbicht/Papenhoven), slecht lopen: sjlech loupe (Schimmert), spanken: spa.nke (Gors-Opleeuw), spangke (Kuringen), spanke (Hoepertingen, ... ), spà.nke (Borgloon), spánkë (Tongeren), Afl. spankpout.  spanke (Kortessem), Oorsprong onzeker: ofwel verwant met Ndl. spankeren (lopen), Eng. to spank (ranselen, er vandoor gaan), Dt. spanken (rondparaderen) ofwel is de sp-Anlaut aan contaminatie met een ander werkwoord toe te schrijven.  spa.nke (Hasselt), spankpoot (zn.): Afl. spankpout.  spankpout (Kortessem), strompelen: sjtrompele (Kunrade), strómpele (Maastricht), taffelen: tàfələ (Loksbergen), trekken: trèkke (Tungelroy), trèkkə (Schimmert), waggelen: wagkele (Boorsem) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)] || Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] || hinken, mank lopen || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || mank lopen, hinken || mankement [ZND m] || manken || mankepoot || mankpoot [ZND m] III-1-2