e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met volle zeilen in de top: in dǝ tǫp (Gennep), in top: en top (Meijel), in top gezeild: en top ˲gǝzęjlt (Meijel), rond in de top: ronjtj˱ en dǝn tǫp (Ell), rontj˱ en dǝn top (Thorn), rǫntj en dǝ tǫp (Maxet), rǫnt˱ en dǝn tǫp (Weert), rǫnt˱ en ǝ tǫp (Weert), rond in top: rond in top (Susteren), rond top: rǫnt tǫp (Leunen), tout in de top: tut˱ en ǝ tup (Herten), vier in de top: vēr en ǝ tǫp (Weert), vol zeil: vol zeil (Maxet), vol zę̄l (Einighausen), vǫl zę̄ǝl (Lummen), volle zeil: volle zeil (Paal, ... ), vǫlǝ zãl (Tessenderlo), vǫlǝ zęjl (Molenbeersel), vǫlǝ zę̄l (Lummen), volle zeilen: volle zeilen (Voerendaal), vǫlǝ zęjlǝ (Kaulille), vǫlǝ zę̄lǝ (Lummen), volle zeilen in top: vǫlǝ zęjlǝ en top (Neeritter, ... ), zeil in de top: zęjl en ǝ tǫp (Weert) Gezegd van een molen wanneer alle zeilen bijgezet zijn. Zie ook afb. 44D. [N O, 7f; N O, 7e; N O, 7c; A 42A, add.] II-3
met vollen eggen (het) vol [eggen]: vǫl [eggen] (Baexem), ǝt ˲võ̜l [eggen] (America), bet dobbele vol [eggen]: bę dǫbǝl vǫ.l (Hasselt), bet een halve vol [eggen]: bę n hāf ˲vǫl (Romershoven), bet half [eggen]: bę halǝf (Duras), bet halve vollen [eggen]: bę halǝf ˲vǫlǝ (Wintershoven), bet panden [eggen]: bę pān (Aalst, ... ), bę pɛn (Boekhout), bę pɛ̄n (Gelinden, ... ), bǝ pãn (Kerkom), bǝ pān (Buvingen, ... ), bǝ pē̜ǝn (Gingelom), bǝ pɛn (Jeuk), bǝ pɛ̄n (Rukkelingen-Loon), bet panden werken: bǝ pān węrǝkǝ (Velm), bet pleinen [eggen]: bǝ plɛnǝ (Vorsen), bet vollen [eggen]: bę vǫlǝ (Borgloon, ... ), bęt ˲vǫlǝ (Lauw), bǝ vǫlǝ (Halmaal, ... ), bɛ vǫlǝ (Berlingen), bet vollen varen: bę vǫlǝ vǭǝ.rǝ (Vliermaalroot), bet volten [eggen]: bę vǫltǝ (Herk-de-Stad), de vol laten liggen: dǝ vǫl lǭtǝ liqǝ (Margraten), de vol pakken: dǝ vǫl pakǝ (Margraten), een dobbele gaan [eggen]: ęnǝn dǫbǝlǝ gǭn [eggen] (Blitterswijck), een pand laten liggen: ǝn pā.nt lo ̝ǝtǝ ligǝ (Mechelen-Bovelingen), een vol laten liggen: ǝn vǫl ló̜tǝ leqǝ (Cadier), een vol varen: ǝn vǫl vǭrǝ (Beverst), fijn [eggen]: fīn [eggen] (Kronenberg  [(met een halve vol)]  ), gaan[eggen]: gø̜̄n[eggen] (Tegelen), gǭn[eggen] (Gennep, ... ), gollen: gǫlǝ (Wijshagen), gollen laten liggen: gǫlǝ lǭtǝ leqǝ (Wijshagen), golven: gǫlvǝ (Bree), grof [eggen]: grǭf [eggen] (Kronenberg  [(met een hele vol)]  ), in gezwadden [eggen]: in gǝzwadǝ (Blitterswijck, ... ), in vollen [eggen]: e vǫlǝ (Oirsbeek), en valǝ (Ospel, ... ), en vǫlǝ (Tegelen), in vollen varen: en vǫlǝ vǭrǝ (Ordingen  [(als men met een jong paard of met de tractor werkt)]  ), met drie/drij vollen [eggen]: met˱ dri vǫlǝ (Horst), męt˱ drei̯ vǫlǝ (Lottum), met een gaan [eggen]: met˱ ęnǝ gǭn (Gennep, ... ), met een halve vol [eggen]: mę n hāf ˲vǫl (Gellik), met een vol [eggen]: met˱ ǝn vǫl (Swalmen), męt˱ ęn vǫl (Lottum), met gezwadden [eggen]: met ˲gǝzwadǝ (Blitterswijck, ... ), met gollen [eggen]: met ˲gǫlǝ (Wijshagen), męt ˲gǫlǝ (Bree), met golven [eggen]: męt ˲gǫlvǝ (Kinrooi), met pleinen [eggen]: męt plēnǝ (Tongeren), męt plęnǝ (Diets-Heur), męt plɛnǝ (Vreren), met strepen [eggen]: met strēpǝ (Milsbeek, ... ), met twee vollen [eggen]: met tweǝ vǫl (Buchten), met twiǝ vǫlǝ (Aijen, ... ), met twē vǫlǝ (Ottersum), met vollen [eggen]: met vollen [eggen] (Grote-Spouwen), met ˲volǝ (Boukoul, ... ), met ˲vǫlǝ (Aijen, ... ), met ˲v˙ǫlǝ (Simpelveld), mę ˲valǝ (Riemst), męt ˲valǝ (Hees, ... ), męt ˲volǝ (As, ... ), męt ˲võ̜lǝ (Meeuwen), męt ˲vǫlǝ (Baarlo, ... ), męt ˲vǫlǫ (Koninksem), met vollen varen: męt vǫlǝ vő̜̄rǝ (Henis  [(meer bij het wellen)]  ), męt ˲vǫlǝ vǭrǝ (Kanne), met vols [eggen]: męt ˲vǫ.ls (Heesveld-Eik), met volten [eggen]: męt ˲vǫltǝ (Waltwilder  [(zelden)]  ), met zollen [eggen]: męt ˲zǫlǝ (Bocholt), met één vol [eggen]: met˱ iǝn vǫl (Aijen, ... ), met˱ ēn vǫl (Ottersum), met˱ ęi̯n vǫl (Baarlo, ... ), met/ mee panden [eggen]: mē panǝ (Leopoldsburg), mē pān (Koersel), mę pãǝn (Lommel), mę pān (Gingelom, ... ), męt pɛ̄n (Tongeren), met/mee banen [eggen]: mē bǭnǝ (Tessenderlo), męt˱ bānǝ (Tegelen), męt˱ bǭnǝ (Millen), %%de volgende opgave lijkt een contaminatie van ''met panden'' en ''met banen''%%  mę pǭnǝ (Montenaken), op halve vol [eggen]: ǫp hāf ˲vǫl (Mopertingen), op panden [eggen]: op pān (Borlo), op pɛ̄n (Hopmaal), ǫp pān (Opheers), ǫp pɛ̄n (Heers), op vollen varen: ǫp ˲vǫlǝ vǭ.rǝ (Overrepen), op zollen [eggen]: ǫp ˲zǫlǝ (Bocholt), over andere vol [eggen]: øi̯.vǝr ā.nǝr vǫl (Kozen), øvǝr āndǝr vǫl (Melveren), over andere vol varen: ø̜i̯.vǝr ā.nǝr vǫl vǭ.rǝ (Alken), over andere voor [eggen]: øi̯vǝr āndǝr vő̜u̯r (Sint-Truiden), over de ander [eggen]: ø̄.vǝr d ā.nǝr (Diepenbeek), over de andere vol [eggen]: ø̜i̯vǝr d ā.ndǝr vǫl (Ulbeek), over de anderste baan [eggen]: ǫvǝr d ãndǝrstǝ bǭn (Mook), over de anderste keer [eggen]: ǫvǝr dǝn ãndǝrstǝ kēr (Mook), over de hand [eggen]: īǝ.vǝr dǝ ha.nt (Grote-Brogel, ... ), ōvǝr dǝ hā.nt (Achel), panden [eggen]: pandǝn [eggen] (Hamont), per vol [eggen]: pɛr vǫl (Beverst), twee vollen laten liggen: twē vǫlǝ lǭtǝ legǝ (Siebengewald), vollen: vǫlǝ (Heythuysen, ... ), vollen [eggen]: vǫlǝ [eggen] (Gutschoven, ... ), vollen laten: vǫlǝ lǭtǝ (Weert), vollen maken: volǝ mākǝ (Baexem), vollen slepen: volǝ šlęi̯pǝ (Baexem), één vol laten liggen: ęnǝ vǫl lǭtǝ legǝ (Siebengewald) Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.] I-2
met vuur spelen bet vuur spelen: be veur speəle is gevaorlək (Zepperen), be vier spele es gevaorlijk (Kuringen), be vuur spele das prekulaaes (Kortessem), be vuur spelen es prijkəloos (Alken), be vyr spələ is gəvorlək (Sint-Truiden), bei vieër spele es prekloes (Hasselt), bij vuur spele es gevaorlek (Montenaken), bij vuur spele is prekkeloos (Ulbeek), bij vuur spelen is gevaa-erl’k (Sint-Lambrechts-Herk), bije vuir spelen es preikel (Zonhoven), bije vuujer spijlen da is ni recht al (Sint-Lambrechts-Herk), bu vuer speile es preculooes (Wilderen), bè vi-jer speele ès preikel (Hasselt), bè vier spele es prèkeleus (Hasselt), bè vuujer speele es prijkeloes (Stevoort), bè vuur spe-le is prekkeloas (Wellen), bè vuur spele ès gevâarlèk (Zolder), bè vuur spelen is gevoarlijk (Diepenbeek), bè vuur spelen is perijkelous (Kortessem), bé vuur spelen es prijkel (Broekom), bé vuur spelen is prijkelijk (Horpmaal), bë fy(3)̄r spēln ës chəvḁrlək (Zonhoven), bə vūr spɛ̄lə is gevōͅrlək (Sint-Truiden), bə vy(3)̄r spelə is gəvaorlɛk (Sint-Truiden), bə vy(3)̄r spēlə ɛs gəvōͅrlək (Herk-de-Stad), bə vy(3)̄r spēlə ɛs prɛkəlūs (Herk-de-Stad), bə vy(3)̄r spēlə ɛs prɛ̄kəl (Houthalen), bə vy(3)̄r spēlə ɛs prɛ̄kəløs (Houthalen), bə vyr speələ ɛs prɛkəlous (Heers), bɛ vuuər spɛilə ɛs prɛkelaus (Engelmanshoven), bɛ vuər spɛələ ɛs gəvoərlək (Gutshoven), bɛ vy(3)̄r spēlən es gəvaorlək (Diepenbeek), puj vuur spele is gevaarlek (Montenaken), met het vuur spelen: met ’t vuur speulen is gevaorlijk (Achel), met vuur spelen: et is gevoorlik met vuir te spulen (Maaseik), gevaorlik met viēer te spiēĕle (Genk), mais vuur speulen is gevorlek (Hamont), mait fuur speelə is gəvoarlək (Eisden), me vuur spelen es prekkeleus (Beringen), me vuur speulen is gevaarlik (Hamont), me vuur spéle es prijkeloes (Jeuk), me vuuër spele es gevaarlik (Paal), me vy(3)̄r spēlə es gəvōͅrlək (Beverlo), me: vöjər spe.lə is prɛkəleus (Paal), mee vuuer speilen is gevaoerlek (Oostham), mee vuur spele is gevaoërlijk (Tessenderlo), mee vuur spele is gevoarlijk (Kerkhoven), mee vuur spelen es gevaùrlijk (Koersel), mee vuur spieelen es frijkel (Heusden), mee vuur spieelen es gevaärlek (Heusden), meit veur spule is gevorlək (Maaseik), met veer spiele is gevaarlik (Ellikom), met veer spielen is gevaarlijk (Reppel), met veer spielen is gevaorlek (Bree), met veer spielen is gevaorlik (Neeroeteren), met veer spielen is gevaoərlik (Opoeteren), met veer spielen is gevoarlek (Opoeteren), met veer spielen is gevoarlijk (Meeuwen), met veer spiëlen is gevôrlijk (Neeroeteren), met veur speule is gevoarlik (Kaulille), met veur speulen is gevaerlijk (Kaulille), met veur speulen is gevoarlek (Molenbeersel), met veur spiëlen is gevoarlek (Neeroeteren), met veur spulen is gevaorlek (Bocholt, ... ), met veur spulen is gevoarlik (Bocholt), met veur spuulen is gevoärlijk (Maaseik), met vier spelen is geveurlijk (Peer), met vier spelen is perkeloes (Schulen), met vier spie-ele es gevaorlek (Genk), met vier spiëlen es prijkelaus (Bilzen), met vier spjolen es gevâorlijk (Grote-Spouwen), met vīr spejelen es gevoarlek (Beverst), met vuur speela es dangereus (Tongeren), met vuur speele es praaikel (Tongeren), met vuur spela es dangereuse (Tongeren), met vuur spele is prijkel (Zolder), met vuur spelen es gevaarlek (Linkhout), met vuur spelen es gevaarlijk (Houthalen), met vuur spelen es gevaorlik (Mechelen-aan-de-Maas), met vuur spelen es gevoerlijk (Herstappe), met vuur spelen es gevöaarlijk (Zolder), met vuur spelen es perikelijk (Millen), met vuur spelen is dangereux (Beverlo), met vuur spelen is gevaarlek (Borlo), met vuur spelen is gevaarlijk (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), met vuur spelen is gevaarlik (Hechtel), met vuur spelen is gevaerlijk (Linkhout), met vuur spelen is geveurlijk (Beverlo), met vuur spelen is gewoagd (Hechtel), met vuur spelen is perikel (Kuringen), met vuur spelen is perikeloes (Stokrooie), met vuur spelen is prijkeloe-ës (Jeuk), met vuur spelən is (Oostham), met vuur speulen is gevaorlijk (Kaulille), met vuur spielen es gevoarlek (Vlijtingen), met vuur spielen is gevaorlijk (Neerharen), met vuur spjele es geverlijk (Moelingen), met vuur spjele es gevourlek (Zichen-Zussen-Bolder), met vuur spjelen es priekelijk (Rijkhoven), met vuur spjelen is gevoarlijk (Val-Meer), met vuur spjəllən es gəvaorlik (Eigenbilzen), met vuur spèle es gevaorlijk (Rekem), met vūr spjelə is gəvārlek (Zussen), met vèer spiele is gevaarlik (Gruitrode), met vùur spelen is perêkel (Helchteren), met vüür späle is jeväelich (Lontzen), me͂ vuur speulen is gevoarlik (Achel), mi vuur speulen is gevoarlèk (Lommel), mit veur speulen is gevaorlik (Kaulille), mit vuur sjpeule is geveerlijk (Mheer), mit vuur spelen is gevaarlek (Hechtel), mä vy(3)̄r spø͂ͅlən es gəvoͅrlək (Hamont), mè vuur spele ès gevaerlek (Beverlo), mè vuur spelen is baewtegewoewen gevaerlijk (Neerpelt), mè vūr speulen is gevoarlək (Hamont), mèt fier spjèlle ès gevaorkel (Eigenbilzen), mèt veer spieëlen is gevaarlik (Neeroeteren), mèt veur speulen is gevaorlik (Kaulille), mèt veur spi-eulen is gevierlijk (Rotem), mèt vuur speele es dengereus (Tongeren), mèt vuur spelen is gevaarlijk (Hechtel), mèt vuur speule is gevierelek (Maastricht), mé vuiër spelen es preekeleus (Paal), mét vuur speelen és gevoarlik (Lanaken), mət fēr silə dɛt is chɛfərləl (Neerglabbeek), mət vīĕr spīĕlə es gəvaorlək (Zutendaal), mət vuur spelen es gevourlik (Vucht), mɛ vyr spølə is gəvorlik (Overpelt), mɛt fy.ər spiɛlən is chəvi.alək (Stokkem), mɛt vy(3)̄r spēlə es gevḁrlək (Rutten), uitspraak gevierlek is verouderd  met vy(3)̄r spèlən es gəvoarlək (Leut), vinken: vinke (Maasniel, ... ), Ook: vûnke/fûnkele.  vînke (Weert), Sub fûnkele.  vînke (Weert), vonkelen: funkele (Eygelshoven), vunkele (Geleen), [Sub aanvullingen (no. 2)]  vunkele (Sittard), Ook: vûnke/vînke.  fûnkele (Weert), Sub vînke.  fûnkele (Weert), vonken: Sub fûnkele.  vûnke (Weert), Sub vînke.  vûnke (Weert) Met lucifers of vuur spelen. || Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] || Met vuur spelen, bv. bij St. Maartensvuur. || Met vuur spelen. || Met vuurtje spelen. III-3-2
met zwakke werking afstappen: (het meel) šlapt āf (Kerkrade), drijverig: drīvǝrex (Heythuysen), geklonterd: gǝklǫntǝrt (Maaseik), inlands: enlants (Hout-Blerick), nat: nāt (Brunssum), slap: slap (Brunssum, ... ), šlap (Geleen, ... ), slappe: slappe (Meijel), slapǝ (Blerick, ... ), šlapǝ (Heerlen, ... ), slapper: šlapǝr (Eys), slechte: slechte (Meijel), te slappe: tǝ šlapǝ (Herten), uitgewerkt: ø̜̄tgǝwęrǝk (Hasselt), zachte: zoxtǝ (Helden), zeeuws: zeeuws (Arcen), zeeuwse: zēwsǝ (Sittard), zwak: zwak (Kwaadmechelen), zwāk (Bocholt, ... ), zwǫk (Lommel), šwāk (Geleen), žwāk (Kerkrade, ... ), zwakke: zwakke (Ottersum), zwakǝ (Hasselt), zwākǝ (Rekem), šwākǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler) Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16] II-1
metaalbeugelzaag beugelzaag: bø̜gǝlzāx (Helden, ... ), beugelzeeg: bø̜gǝlzē̜x (Dilsen), ijzeren zeeg: ęjzǝrǝ zēx (Bevingen), ijzerzaag: ē̜zǝrzǭx (Tessenderlo), īzǝrzāx (Heijen, ... ), ijzerzeeg: ē̜jǝzǝrzē̜x (Loksbergen), ęjzǝrzijx (Houthalen), ęjzǝrzēx (Diepenbeek, ... ), ęjzǝrzē̜x (Bilzen), īzǝrzēx (Maastricht), īzǝrzē̜x (Geulle, ... ), īzǝrzē̜ǝx (Bleijerheide, ... ), īzǝrzɛ̄x (Rothem, ... ), ijzerzeegbeugel: īzǝrzē̜ǝx˱bȳǝjǝl (Kerkrade  [(om ijzer met handkracht door te zagen)]  ), loodzeeg: lū.t˲zē̜x (Nieuwenhagen, ... ), lūt˲zęjx (Stokkem), metaalzeeg: mǝtālzē̜x (Dilsen), mǝtǭlzē̜x (Loksbergen), zeeg: zē̜x (Eigenbilzen) Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.] II-11
metaalrasp, tinvijl fijne rasp: fīn rasp (Reuver), ijzerrasp: ęjzǝrrasp (Bilzen), rasp: rasp (Eigenbilzen, ... ), raspel: raspǝl (Spekholzerheide), rāspǝl (Eupen  [(Reibeisen of grobe Feile)]  ), raspvijl: rasp˲vīl (Nieuwenhagen, ... ), tinstrijkvijl: tēnštrīk˲vīl (Montfort), tinvijl: tenvīl (Klimmen, ... ), tinvęjl (Stokkem), zinkvijl: tseŋk˲vil (Bleijerheide) Vijl met enkele vijlkap voor het bewerken van (zachte) metalen. Het blad van de metaalrasp kan verschillende vormen hebben zoals plat en recht óf plat en boogvormig. Zie ook afb. 109. De metaalrasp wordt ook wel met de termen tinvijl, loodvijl en zinkvijl aangeduid (vgl. Van Houcke, pag. 817, s.v. vijl). [N 33, 98; N 64, 53e-f; N 66, 21d] II-11
metalen broeibak bak: bak (Sint-Truiden), bassin: baseŋ (Vliermaal), basęjŋ (Zepperen), basęŋ (Waasmont), basɛŋ (Diepenbeek), bøsɛŋ (Kaulille, ... ), broeibak: brø̄bak (Panningen), brø̄jbak (Blerick, ... ), brø̜jbak (Herten, ... ), broeiketel: brøjke.tǝl (Maasmechelen), brøjkītǝl (Maaseik), brø̄jkētǝl (Buchten, ... ), brø̄jkēǝtǝl (Heerlen), brø̄jkē̜tǝl (Eys, ... ), brø̄kētǝl (Rothem), brø̄kēǝtǝl (Gulpen), brø̄kē̜tǝl (Berg / Terblijt), brø̜jkɛsǝl (Kerkrade, ... ), broeikuip: br ̇ø̜̄jkȳ.p (Venlo), broeipot: brø̜jpǫt (Ottersum), broelingbak: brø̄leŋbak (Rekem), buut: byt (Nuth), grote ijzeren bassin: grutǝ ęjzǝrǝn bǝsajŋ (Oud-Waterschei), ijzeren bak: ęjzǝrǝ bak (Sint-Truiden), kan: kan (Lommel), ketel: kētǝl (Hoensbroek, ... ), kɛsǝl (Kerkrade), kuip: kup (Ransdaal), kȳ.p (Weert), køp (Grazen), kø̜̄ǝp (Beringen), kūp (Opglabbeek), kǫwp (Beverst, ... ), marmiet: mǝrmit (Diepenbeek, ... ), schouwbak: sxābak (Herk-de-Stad, ... ), schouwkuip: sxākǫp (Borgloon), slachttijn: šlaxtin (Klimmen), sopketel: sǫpkē̜tǝl (Horst), tijn: t ̇iŋ (Mechelen), tiŋ (Noorbeek), tęjn (Eijsden), trog: trog (Diepenbeek), varkensketel: vɛrkǝskitǝl (Mesch), waterbak: watǝrbak (Nieuwerkerken), waterketel: wātǝrkītǝl (Rotem), weekkuip: wē̜kǭp (Helchteren) De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1
metalen deel van de mathaak blad: blat (Gennep, ... ), blāt (Bocholt, ... ), blǭt (Hoeselt), haak: guǝk (Ketsingen), guǫk (Berg), gu̯ǫk (Val-Meer), hu̯ōk (Boekt Heikant), hāk (Berverlo, ... ), hōk (Diepenbeek, ... ), hōǝk (Kuringen), hōǫk (Alken, ... ), hūǫk (Ulbeek, ... ), hǭk (Beringen, ... ), hǭǝk (Bree, ... ), u̯ǫk (Hoeselt), ǭk (Hasselt, ... ), haakje: hø̜̄kskǝ (Vlodrop), ijzer: īzǝr (Waubach), mes: mɛs (Stokkem), pik: pek (Achel, ... ), pik (Eygelshoven, ... ), pikhaak: pekhǭk (Beringen, ... ), pek˱ǭk (Maaseik), pikhaak (Baexem, ... ), pin: pin (Hoensbroek), pinhaak: penhǭk (Rosmeer), punt: pø̄nt (Milsbeek, ... ), zichthaak: [zicht]huǝk (Wellen), [zicht]hōk (Berbroek, ... ), [zicht]hōǝk (Stokrooie) De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
metalen draad draad: drǭt (Kelmis) Metalen draad waarmee men pijpen, stijlen e.d. vastsnoerde. [monogr.] II-4
metalen koker ijzeren glas: ijzeren glas (Lommel), lampeglaasje: lampǝglę̄skǝ (Maasbree) Een ijzeren koker ter vervanging van lampeglas, dat men vaak kapot stoot. [N 60, 140b] II-10