e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met een bepaalde kleur bleek: bleek (Koningsbosch), blęjk (Geleen, ... ), blęjǝk (Lommel), bleke bloem: blēkǝ blom (Heerlen), gebleekt meel: gǝblęjktj mē̜l (Maasbracht), gebleekte: gǝbleqdǝ (Panningen), gǝblękdǝ (Noorbeek), gebleekte bloem: gblē̜jktǝ blōm (Rekem), lichter: lextǝr (Koersel), te grauwe bloem: tǝ grǭwǝ blōm (Herten) Als de bloem vaal is of geen bruine kleur krijgt, wordt ze "bleek" genoemd. De woordtypen "gebleekt meel", "bleke bloem", "gebleekte bloem" en "gebleekte" wijzen op het feit dat de meelmaker de kleur van de bloem kan be√Ønvloeden door bleken of door toevoeging van chemicaliën. [N 29, 16] II-1
met een drijftol spelen bet de dop spelen: bɛ dən doͅp spɛ:lə (Sint-Truiden), de knool drijven: de knool drieve (Holz, ... ), de knool slaan: de knool sjloa (Kerkrade), de kokkeral opzetten: de kokkeral opzètte (Merkelbeek), de konkernel smikken: sjmiekke=zwepen  de kônkernel sjmiekke (Beegden), dobbelen: dobbele (Eygelshoven, ... ), dŏbələ (Waubach), dop houwen: dophôwwe (Bocholtz), dop jagen: dop jagen (Henis), dopjögen (Vlijtingen), dop opzetten: de zweep heet sjmik  enne dop opzette (Schinnen), dop slaan: dop.slaon (Pey), dopje schieten: /  dupke scheete (Eisden), doppen: do.pə (Gutshoven), dobbe (Amstenrade, ... ), dobben (Baarlo, ... ), dobbə (Putbroek), doppe (Blerick, ... ), doppen (Blerick, ... ), doppə (Hout-Blerick, ... ), dopə (Sint-Truiden), doͅbə (Dorne, ... ), doͅpə (Borgloon, ... ), doͅpən (Overpelt), dupə (Diepenbeek, ... ), /  dobbe (Tegelen), doppe (Elsloo), Doppe (WW) (Montfort), doppen (Eksel), Jongensspel.  dobbe (Baarlo), met de dop spelen  doppen (Bocholt), Sub Simpelvelds knole.  doppe (Bocholtz), drijveren: drieveren (Velden), /  drieveren (Velden), geselen: gijselen (Kessel), ijsdoppen: ɛsdoͅbə (Meeuwen), ijspoeperen: ieespoepere (Weert), jaagsdop spelen: /  jôsdop spele (Tongeren), kernellen: kernellen (Keent), kernèllen (Hushoven, ... ), kurnellen (Ospel), kərnellə (Leuken, ... ), Sub kernêl`.  kernelle (Weert), knolen: knole (Simpelveld), knouwələ (Bocholtz), knowələ (Vaals), knoren: knōrə (Eys), kokkeral drijven: koekkeral drieve (Nuth/Aalbeek), kokkeral slaan: koekkeral slaon (Nuth/Aalbeek), kokkerallen: koekeralle (Nuth/Aalbeek, ... ), koekerallen (Puth), kokerallen (Nuth/Aalbeek), kokkeralle (Geleen, ... ), kokkerallen (Geleen), kokkeràlle (Limbricht), kokkəralle (Holtum), kòkkeralle (Guttecoven), kókkeralle (Geleen, ... ), kökeralle (Einighausen), /  koekeralle (Sittard), kókkeralle (Sittard), vgl. pag. 189: Tollen.  kókkeralle (Sittard), kokkerel opzetten: koekərel opzètte (Sibbe/IJzeren), kokkərel opsettə (Voerendaal), kokkerellen: koekerelle (Bemelen, ... ), koekerelle (mèt ɛne koekeràèl) / rèepe (mèt de rèep) (Kanne), koekerellen (Helden/Everlo, ... ), koekerèlle (Maasniel), koekerèllen (Roermond), koekĕrèllĕ (Roermond), koekkerelle (Klimmen, ... ), koekkerellen (Mopertingen), koekərēllə (Amby), kokerellen (Gulpen, ... ), kokkerel (Heer), Kokkerelle (Eijsden), kokkerelle (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), kokkerellen (Geleen, ... ), kokkerèlle (Maastricht, ... ), kokkərellə (Heythuysen), kokərelə (Stokrooie), kokərɛ:lə (Gellik), kokərɛlə (Dilsen), kōkkerelle (Gronsveld), kukkərɛllə (Bilzen), kukkərɛllən (Vucht), kukərɛlə (Kanne, ... ), kókerélle (Berg-en-Terblijt), kôkkerélle (Gronsveld), (weet niet meer zeker - moet ik nog eens opzoeken)  koekkerêlle (Bilzen), (ww.)  koekerelle (Kanne), /  koekerelle (Eigenbilzen), Koekerelle (Eijsden), koekerelle (Roermond), koekerellen (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), kokerelle (Bunde), kokkerelle (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), kókkerelle (Maastricht), kókkerelle/ (Maastricht), kôkkerèlle (Mechelen-aan-de-Maas), Afl. van koekeré.l sub drijftol.  koekerelle (Hasselt), een andere meer bekende vorm is een tol waarover een koord werd gedraaid van onder naar boven, de tol werd op de grond gegooid terwijl de koord werd afgetrokken.  koakerellen (Leut), een dop was omgekeerd conisch en van een stalen punt voorzien, een koekerel helemaal in hout.  koekerelle (Bilzen), Ook pòpperelle [vgl. pag. 95].  kòkkerelle (Echt/Gebroek), Sub koekerel.  koekerelle (Roermond), Sub kókkerel.  kókkerelle (Maastricht), Z. dóppe.  kòkerélle (Zolder), kokkerelletje opzetten: koekkerelkes opzette (Nuth/Aalbeek), kokkernel kappen: koekkernel kappen (Eksel), kokkernellen: koekernellen (Eksel), (ww.)  koekkernellen (Eksel), Afl. sub *kokkernel.  kòkkernélle (Zonhoven), Koekkernellen"was eerder moeilijk. Om te beginnen moest je de onderzijde van de paddenstoeltol tussen duim, wijsvinger en middenvinger nemen en dan na een snelle vinger-draaibeweging de draaiende paddenstoeltol op de grond werpen en onmiddellijk deze draaibeweging aanwakkeren en draaiende houden door een dopkoord of een smak (zweep).  koekkernellen (Eksel), werkwoord: kokkernellen  kokkernellen (Zonhoven), kokkernollen: koekernolle (Overrepen), koekernollen (Berg, ... ), koekkernollen (Neerrepen), Afbeelding pag. 160.  kokkërnolle (Hoeselt), Doormiddel [sic] van een fijn koordje wordt de kokkernol, lijk een tol, in beweging gebracht. Als hij eenmaal in beweging is, wordt hij, doormiddel van een fijn koordje dat vastgemaakt is aan een stokje, aangezwengeld. t Is de bedoeling dat de kokkernol zo lang mogelijk blijft rondtollen.  kokkërnollë (Hoeselt), konkerellen: koengkrellen (Nieuwerkerken), koenkerelle (Zepperen), koenkerellen (Ulbeek), konkerellen (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), konkrellen (Schulen), koŋkərɛlə (Diepenbeek), koͅŋkərɛlə (Genk), ku:ŋkərɛlən (Diepenbeek), kuŋkərɛlə (Sint-Truiden), Cfr. afbeelding sub koenkerel, konkerel.  koenkerell`n (Diepenbeek), ken het AN niet  koenkerellen (Diepenbeek), konkernellen: konkernellen (Paal), konkərnellə (Putbroek), kōnkernelle (Heel), /  konkernelle (Genk), konkernol spelen: konkernol spelen (Berlingen), konkernollen: koonkernolle (Heerlen), koͅŋkərnulə (Wellen), wordt niet meer gespeeld  koenkernollen (Wellen), krokkerellen: kroekərellə (Helden/Everlo), kronkerellen: kronkerellen (Wijer), met de dop spelen: met den dob speele (Valkenburg), met den dop spelen (Leopoldsburg), met de gromdop spelen: met de gromdop spelen (Bree), met de ijsloper spelen: spele met d’r iesleuper (Vijlen), met de jaagsdop spelen: [sic]  mitə joͅ:zdup spe:lə (Tongeren), met een jaagsdop spelen: [sic]  met een joͅ:zdup spelen (Tongeren), pompernellen: pompernellen (Kessenich), poompernellen (Maasbracht), poəmpernellə (Wessem), Met een schoenveter aan een stuk hout ging dit het beste.  pómpernelle (Thorn), popkernellen: poepkernellen (Weert), popperel opleiden: popperel opleie (Echt/Gebroek), popperellen: poeperellen (Elen), poepperellen (Linne), poperelle (Echt/Gebroek), popperelle (Echt/Gebroek), popperellen (Maasbracht, ... ), popperèlle (Maasbracht), poêperellen (Dilsen), pŏĕpərĕlə (Pey), pupərɛlə (Maaseik), /  pópperelle (Maaseik), [sic]: idem [als 2b]  pupərɛlə (Maaseik, ... ), [Vgl. pag. 69: kòkkerelle.]  pòpperelle (Echt/Gebroek), hier de klemton op "po"terwijl "rel"ook nog klemtoon houdt  pōperellə (Roosteren), poppernellen: pipərnɛlə (Peer), poepernelle (Gruitrode, ... ), poepernellen (Kinrooi, ... ), poppernelle (Neerglabbeek), poppernellen (Grote-Brogel, ... ), pupərnɛlə (Opglabbeek), póppernelle (tol) (Kinrooi), /  popernelle (Geistingen), póppernelle (Kinrooi), porperellen: porperelle (Montfort), sien: [sic]  sieën (Engelmanshoven), smikdobbelen: sjmikdobbelen (Waubach), smikken: [Dit] was het draaiende houden van deze drijftol door middel van zweepslagen met "t sjmikske".  sjmikke (Herten (bij Roermond)), tol spelen: /  tol spöle (Maaseik), tollen: tolle (Baexem), tollen (Arcen, ... ), tolə (America), /  tolle (Ottersum, ... ), Tolle (Venlo), tólle (Gennep), tolleren: /  tolleren (Neerpelt) / [SND (2006)] || 3. In de betekenis van de "koekërel"slaan. || [Met de drijftol spelen]. || [Met de] zweeptol [spelen]. || [Tollen]. || draaitol [SND (2006)] || draaitollen [SND (2006)] || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 88 (1982)] || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)], [Lk 03 (1953)] || Kinderspel met tol en zweepje. || kokkerellen [SND (2006)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Met de drijftol spelen. || met de tol spelen [SND (2006)] || Met de tol spelen, draaien. || met de tol spelen/ [SND (2006)] || Spel om de tol al kappend in de paddestoeltol te doen belanden, of te verplaatsen in een vooraf bepaalde richting, wat niet altijd lukte. || Spelen met de draaitol (zweeptol). || tol [SND (2006)] || tol doen draaien met zwweepje [SND (2006)] || tol spel [SND (2006)] || tol spelen [SND (2006)] || tollen [SND (2006)] || Tollen (met drijftol). || Tollen met een paddestoeltol. || Tollen, met de drijftol spelen. || Tollen. III-3-2
met een drijftol spelen add. de klots slaan: de klóts sloon (Maastricht) (Bij het dopspel) de klóts sloon geschiedt door, als de priktol bijna uitgedraaid is, met een slag het stoete te versterken en zo het prijsvoorwerp buiten de kring te drijven. III-3-2
met een kwart van het zeil kwart zeil: kwārt ˲zę̄jl (Einighausen), mee de stormlap: me ˲dǝ stø̜rǝmlap (Meijel), met een lapje zeil: met˱ ęj lɛpkǝ zęjl (Herten), met vier storm: męt ˲vēr stǫrǝm (Maxet), op storm: op storm (Ell, ... ), ǫp stø̜rǝm (Peer), ǫp stǫrǝm (Heythuysen, ... ), rond storm: rǫnt stø̜rǝm (Leunen), storm: storm (Neeritter, ... ), stǫrǝm (Weert), štø̜rǝm (Susteren), stormeind: stǫrǝmentj (Molenbeersel), vier storm: vēr stǫrǝm (Weert) Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h] II-3
met een priktol spelen cirkelspel: De jongens werpen op elkaars werptollen om deze buiten den kirng t ewerp. Diegene wiens tol buiten den cirkelomtrek wordt geworpen is verloren.  cirkelspel (Houthalen), dobbelen: dobbele (Eygelshoven), dobbelen (Waubach), dŏbələ (Waubach), dokken: dokke (Gulpen, ... ), dokkə (Eys), de "g"wordt hier uit gesproken als de "g"in het Franse woord "grand  dogge (Gronsveld), dop aanwerpen: der dop aa-werpe (Holz, ... ), dop draaien: doͅpdroͅ:jə (Leopoldsburg), dop gooien: De kinderen maken n ring op den gront van +- 1 m doorsnede. Ze werpen daar hun tol in. De tol die - wanneer hij stil valt- er in blijft liggen, zal door de oudste jongens uit den kring worden geworpen. Ieder bezigt daartoe zijn eigen tol welke met kracht op den inliggenden geworpen wordt.  doͅbgūəjə (Molenbeersel), Sub dobbe: Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.  dobgwaoje (Echt/Gebroek), dop houwen: d’n dŏp hŏwə (Pey), dop jagen: dop jagen (Henis), dop opzetten: den dop opzetten (Geleen), den dop opzètte (Berg-en-Terblijt), dop opzetten (Nuth/Aalbeek), dop slaan: dop.slaon (Pey), Sub dobbe: Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.  dobslaon (Echt/Gebroek), dop zetten: soms gebruikt, geen andere aparte benoeming bekend  der dop zetse (Kerkrade), dopje spelen: döpke speule (Maastricht), dopkappen: Er wordt een min of meer groote cirkel gemaakt, naar gelang het aantal deelnemers. Eén jongen werpt zijn tol draaiend in den cirkel, een tweede poogt met zijn tol den eerste uit den cirkel te kappen of zelfs stuk te kappen. Zoo komt elk aan de beurt. Wiens tol buiten den ring gekapt of stuk gekapt wordt verliest. De anderen herbeginnen.  dopkappen (Grote-Brogel), doppen: (doppe) (Bilzen), do.pə (Gutshoven), dobbe (Amby, ... ), dobben (Baarlo, ... ), doppe (Gotem, ... ), doppen (Berlingen, ... ), doppë (Hoeselt), doppə (Hout-Blerick, ... ), doppən (Vucht), doͅbə (Opglabbeek, ... ), doͅppə (Bilzen), doͅpə (Borgloon, ... ), doͅpən (Diepenbeek), dòbbĕ (Roermond), dóppe (Zolder), jongens: doppen (Eksel), [sic]  doppen (Stokrooie), Afl. sub **dop1.  dóbbe (Zonhoven), Afl. sub dop.  doppen (Niel-bij-St.-Truiden), De koùjounge zèn obbe speelplak aon t doppe: De kwajongens spelen met de dop op het speelplein.  doppe (Kortessem), De tol wordt met het touw draaiend in één cirkel geworpen (cirkel van 0,5 m doormeter) De tol moet draaien in dezen cirkel, draait hij dan moet hij vanzelf eruit loopen al draaiend of eruit rollen terwijl hij ophoudt (dit laatste noemt nen reizen) Draait de tol niet dan moet hij in t midden van den cirkel gelegd, als straf. De andere medespelers mogen hem net hun tol die gewoon wordt opgedraaid en geworpen eruit werpen tot buiten de omtreklijn. n speler die n bestraften tol met zijn regelmatig geworpen tol raakt en wiens tol ook niet zou draaien hoeft niet in te leggen en wordt niet bestraft.  ’t perk doppen (Stokkem), Den dop loeg klievesdepiel: De tol lag met de pin omhoog, om de tol van de gooier te splijten.  doppe (Diepenbeek), Een van de meest geliefkoosde kinderspelen was wel het dobbe (met de tol spelen), wat niet alleen door de jongens, maar ook door vele meisjes met graagte werd beoefend. De dob (tol) had twee varianten: de moets en de roetefletser, (zie de afbeeldingen bij deze trefwoorden in de woordenlijst [resp. pag. 103 en 111]). Aan de roetefletser kende men de eigenschap toe, dat men er ruiten mee kon stukgooien, wat inderdaad wel vaker gebeurde.  dobbe (Tegelen), Het kwotje im den dop doen dat ès de kins, en dan m vurtwêrpe.  doppe (Eigenbilzen), hier ruim een uur vandaan  dobbən (Leuken), Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.  dobbe (Echt/Gebroek), Op de verharde grond wordt een cirkel getrokken van ongeveer 3 meter doormeter. Speler A smijt zijn dop, die met een koord van 1 meter lang wordt aangetrokken, met een stevige worp in de cirkel. Dan is het de beurt aan speler B die moet trachten met zijn scherpgeslepen dop de andere te raken en uit te schakelen of doormidden te klieven. Als bescherming verstevigt men de dop met duimspijkers. De dop die het langst draait is de winnaar.  doppë (Hoeselt), Sub doppe: Het kwotje im den dop doen dat ès de kins, en dan m vurtwêrpe.  doppe (Eigenbilzen), Sub keingerspeile.  doppe (Sint-Truiden), tegenwoordig niet meer bekend, woord gebruikt zon 40 jaar geleden  doppen (Nieuwstadt), draaitollen: dreetolle (Schinveld), gromdop: gromdop (Bree), haktollen: haktollen (Lottum), hazen: Men draait de "smak"rond den dop, werpt hem over de schouders: t geen hiet den dop zetten in een rond op den grond getrokken: zoo hij nu nie uit de ronde draait, moet hij er uit gehaasd worden, t.t.z. de punten van de doppen worden zo scherp gevijld. Het hout met nageltjes en plaatjes beslagen en men werpt er op gelijk voor t gewoon zetten totdat hij er uit vliegt of splijt.  hāzen (Peer), holledoppen: [u/o?]  hulledoppen (Berg), Spel in de vragenlijst onder a aangegeven  holledop (s-Herenelderen), houwdoppen: houdoppen (Nieuwerkerken, ... ), huildop opzetten: als men alleen speelde  huuldop opzette (Nuth/Aalbeek), huildop werpen: zoodat de tol in een klein kringetje (vooraf geschetst) moet draaien als mikpunt voor de medespelers  huuldop werpen (Nuth/Aalbeek), ijsdobbelen: iesdobbele (Eygelshoven), ijsdok opzetten: dər ’īēsdog opsettə (Voerendaal), ijsdokken: iesdogke (Klimmen), īēzdokə (Voerendaal), ijsdop werpen: iesdob werpe (Heerlen), jagen: ja:gə (Borgloon), kapdoppen: kabdupə (Sint-Truiden), kapdoppe (Sint-Truiden), kapdupə (Sint-Truiden), kernellen: kernellen (Keent), kernèllen (Weert), krenellen (Hushoven), kurnellen (Ospel), knolen: knole (Kerkrade), knouwələ (Bocholtz), knowəle (Vaals), kokkerallen: kòkkeralle (Guttecoven), ziet men hier niet meer  kókkeralle (Geleen), kokkerel jagen: kokkereljögen (Vlijtingen), kokkerel opzetten: koekərel opzèttə (Sibbe/IJzeren), kokkerellen: koekerelle (Heythuysen, ... ), koekerellen (Kessel, ... ), kokkerelle (Baexem), kokkərellə (Heythuysen), kukərɛlə (Kanne), kokkernollen: koekernollen  kukərnulə (Vliermaal), konkerellen: konkurellen (Groot-Gelmen), konkernellen: konkərnellə (Putbroek), met de bromtol spelen: tweede "o"lang trekken  met den bromtôl speulen (Arcen), met de dop spelen: met de dop spelen (Grote-Spouwen), met den dob speele (Valkenburg), mèt d’u dop speule (Maastricht), met de houwsdop spelen: mitə huuzdup spe:lə (Tongeren), met de huildop spelen: met huuldop spelen (Helden/Everlo), met de ijsdobbel spelen: sjpieële mit der iesdobbel (Eygelshoven), met de ijsloper spelen: spele met d’r iesleuper (Vijlen), met de kapdop spelen: met de kapdop spelen (Leopoldsburg), met de kokkerel spelen: metə kukərɛ:l spje:lə (Vlijtingen), met de popperel spelen: špeulə mit də poepərel (Putbroek), met een jaagsdop spelen: [sic]  met een joͅ:zdup spelen (Tongeren), peeldok opzetten: peildok opzètte (Merkelbeek), peetsen: peetse (Hushoven, ... ), pindoppen: /  pindoppen (Hamont, ... ), ringkappen: In een ring legt men een hoop voorwerpen. De kunst bestaat erin om t meest mogelijk voorwerpen buiten den ring te kappen.  rēͅŋkappen (Overpelt), smikdoppen: smikdoppen (Blerick), tirvelen: tielevere (Bocholtz), tollen: tolle (Tungelroy), tollen (Bergen, ... ), tollen met een lient (Mook), tolə (America, ... ), zijpenspringen: soms  zieppesprengen (Stokkem) (Kinderspelen): Een tol (op de hand) laten draaien. || 1. Tollen (spel). || [I]. Tollen (met priktol). || [Met de tol spelen]. || [Tol]. || Doppen: 2. Met een "dop [tol]"spelen, tollen. || Doppen: b) met de tol spelen. || Doppen: Spelen met de dop. || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 112 (2006)] || Het spelen met de tol. || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Met de priktol spelen. || Met de tol spelen, tollen. || Met de tol spelen. || Met den tol spelen. || Spel met de werptol. || Spelen met de tol. || Spelen met een tol. || tollen [SND (2006)] || Tollen, de priktol werpen. || Tollen. || Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)], [ZND 16 (1934)] III-3-2
met een priktol spelen -> een priktol bovenhands uitwerpen doppenklieven: Doppeklieva: Midden in een grooten ring ligt een priktol en rond den ring staan de spelers, die deze priktol met de hunne willen klieven. Ze werpen er in de lengte omdat ook hunne priktol niet zou blijven liggen.  Doppeklieva (Koninksem), Men maakt een cirkel op den handen gevormd en doet de doppen daar in draaien. De kinderen trachten nu met hun dop de ander hun draaiende doppen te klieven. Loopt de dop niet buiten de cirkel dan moet hij blijven liggen tot een ander hem er uit werpt met zijn dop.  doppenklieven (Beringen), hakken: hakə (Genk), kinderen maken een ring op den grond (van 0,60m middellijn) Zij werpen den dob draaiend in den ring, blijft hij er in liggen dat moet door anderen draaiend dobben uitgegooid worden  hakken (Niel-bij-As), kappen: kappen (Borlo, ... ), kapə (Borgloon, ... ), klieven: ook in het perk; t Bestaat hierin. n tol wordt in t midden gelegd, en met den geworpen tol tracht men dezen te klieven of te verminken. Gelukt het bij uitzondering hem te klieven dan krijgt de winnaar als beloning de peel di de ijzeren draaipunt.  kleèven (Stokkem), koningkappen: Bij het *doppen werd met de priktol gekapt naar de priktol van een tegenspeler met de bedoeling deze te klieven of fel te beschadigen.  keu.ningkappe (Zonhoven), vingerdoppen: Een jongen legt zijn dop binnen den cirkel. De andere jongens kappen met hun dop op den leggenden dop om hem eruit te kappen. Als een der draaiende doppen na het draaien in den ring blijft liggen, mag de eerst zijn dop opnemen. Er moet altijd één dop in den ring blijven om op te kappen. Vele doppen worden alzoo ook in stukken gekapt, bijzonder als de ijzeren punten scherp zijn.  vingerdoppen (Helchteren) *Koningkappen: Jongensspel. || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] || Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)], [ZND 16 (1934)] III-3-2
met een priktol spelen in een cirkel perkdoppen: in een ring  peͅrkdoͅbən (Opglabbeek), in een ring spelen  perkdoppen (Bree), in een rondgetekend perk plaats men een tol in het midden. De spelers werpen met hun tol op den tol in het perk. Blijft hun eigen tol binnen de afgetekende cirkel dan mogen ze zelf ... (onleesbaar)  perkdobbe (Kessenich), ringdoppen: de priktol wordt in een ring draaiend neer geworpen; indien hij niet buiten loopt vinden de medespelers er genoegen in dezen priktol eenige stukken af te kappen. Geraakt de priktol meer uit den ring, zoomag de eigenaar opnieuw verderspelen.  ringdoppen (Kuringen), Men maakt een ring van 1 a 1,50 meter doorsnede. Daarna bevind ieder zijn tol, werpt hem in den ring en moet hem laten draaien tot het einde. Loopt de priktol uit den ring dan mag men herbeginnen, doch blijft hij in den cirkel, dan moet men hem laten liggen, tot hij er uit geslagen wordt. Zoodra er eene in den ring ligt, zijn de medespleres dadelijk gereed om er met den hunnen op te kappen. (Niet) zelden komt de tol geheel gehavend en zelfs in stukken uit het strijdperk.  ringdoppen (Molenbeersel), priktol wordt in midden van kring geplaatst en anderen kappen er op al doppend totdat de geplaatste dop uit cirkel vliegt. Wiens bol daarbij blijft liggen in den kring wordt prooi van de verdere aanvallen.  ringdobbe (Houthalen) Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)] III-3-2
met een priktol spelen in een ring add. cent doppen: 1. "Ringske doppen": Men trekt een ronden ring op den grond van 2 tot 4 m doorsnee. Men werpt den dop er in, en "sjachert"deze alszoo dat hij in den ring blijft liggen. Dan wordt hij door de andere priktollen bestookt met het doel hem te klieven. Zoo er eene in gelukt den priktol te klieven, dan is de "piegel"voor de (ijzeren draaipunt). - Gewoonlijk echter wordt de binnenliggende priktol "knotsend"uit den ring gesmeten door den aanvaller.  cent doppen (Hoeselt) Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)] III-3-2
met een voor spitten bet een spit graven: bę ǝn spēt ˲[graven] (Bokrijk), bet split graven: bǝ splęt ˲[graven] (Halen), een spit graven: ǝ spēt ˲[graven] (Koersel), een voor graven: ǝn vōr [graven] (Valkenburg), een voor spaden: ęi̯n vǭr [spaden] (Neer), ęn vō ̝ǝr [spaden] (Aijen, ... ), een voord spaden: ǝn vō ̞ǝrt [spaden] (Achel), graven: [graven] (Berverlo, ... ), het spit graven: ǝt spet ˲[graven] (Paal), ǝt spēt ˲[graven] (Hasselt), hoven: hǭvǝ (Meeuwen), in voren leggen: e vūǝrǝ lęqǝ (Klimmen), mee het spit graven: mē ǝt spęt ˲[graven] (Tessenderlo), mee spitten graven: mē spętǝn [graven] (Tessenderlo), met een spit graven: mę ǝ(n) spęt ˲[graven] (Gingelom, ... ), met een spleet graven: mę ǝn splēǝt ˲[graven] (Gingelom), męt˱ ǝn splēt ˲[graven] (Tongeren), met een voor spaden: met˱ ǝn vōr [spaden] (Horst), męt˱ ǝn vǭr [spaden] (Baexem, ... ), met spit graven: męt spēi̯t [graven] (Beverst), met voren graven: met ˲vōrǝ [graven] (Melick), met één voor graven: met˱ ̇ęi̯n vū ̞ǝr [graven] (Simpelveld), omdoen: [omdoen] (Onbekend), omgraven: [omgraven] (Boukoul, ... ), omspaden: [omspaden] (Achel, ... ), op de voor spaden: op ˲dǝ vǭr [spaden] (Siebengewald), ǫp ˲dǝ vō ̞r [spaden] (Neeroeteren), op voor graven: ǫp ˲vǭr [graven] (Maasmechelen), op voren graven: ǫp ˲vōrǝ [graven] (Buchten), ǫp ˲vūrǝ [graven] (Brunssum), op één voor omgraven: ǫp˱ ēn vūǝr [omgraven] (Oirsbeek), schuppen: [schuppen] (Eygelshoven), spaden: [spaden] (Baarlo, ... ), spit maken: spēt mǭǝkǝ (Opheers), van de hand graven: van dǝ hantj ˲[graven] (Brunssum), voorgoed spaden: vø̄rgōt [spaden] (Neeritter), voren graven: vǭrǝ [graven] (Smeermaas), voren spaden: vōrǝ [spaden] (Overpelt) Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.] I-1
met een zelfgemaakte tol spelen dop jagen: dopjögen (Vlijtingen), dopje spelen: dəpkə spjɛilə (Gellik), doppen: dobbe (Mechelen-Bovelingen), dobben (Engelmanshoven), doppe (Gotem, ... ), doppen (Bocholt, ... ), doͅpə (Borgloon, ... ), draaien: draaien (Vliermaalroot), houwdoppen: houdoppen (Wijer), kokkerellen: koekerelle (Hasselt), koekerellen met een bobijnke (Heppen), koekkerellen (Mopertingen), kokerellen (Uikhoven), kokkerelle (Mechelen-aan-de-Maas), kokkerellen (Stokrooie), kokkernollen: koekernolle (Overrepen), konkerellen: koengkrellen (Nieuwerkerken), koenkerelle (Zepperen), konkerellen (Kozen, ... ), koͅŋkərɛlə (Genk), konkernellen: konkernellen (Paal), konkernollen: koenkernollen (Wellen), met het dopje spelen: met het depke spelen (Grote-Spouwen), popperellen: poeperellen (Dilsen), poppernellen: pupərnɛlə (Opglabbeek), zukenspringer?: [sic]  met de zy(3)̄kə:spreŋər spelen (Kinrooi) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2