e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de snelspoel weven weven met de snelderspoel: wē̜vǝ męt dǝ snɛldǝrspūǝl (Stramproy), weven met de sneljager: wē̜vǝ męt dǝ snɛljāgǝr (Stramproy) Weven op een getouw dat met de snelspoel of vliegende spoel werkt. [N 39, 108e] II-7
met de vlakke hand op iemands rug slaan batsen: batse (Thorn, ... ), batsje (Schimmert), buizen: bowze (Mheer), doffen: doefe (Maasbree), doefen (Eksel), doeffe (Jeuk, ... ), doffe (Sittard), dofə (Bree), dutsen: doetse (Tungelroy), een dof geven: doef gaeve (Venlo), einen dóf gaeve (Kinrooi), nen doef gaeve (Bilzen), een pats geven: n pats geeve (Maastricht), flatsen: Harder.  flatse (As), hogen: hógë (Hoeselt), houwen: hauwe (Geleen), hewwe (Eigenbilzen), ho.ən (Eksel), hooën (Genk), houwe (Kanne, ... ), klatsen: klaatse (Thorn), klatse (As, ... ), klatsen (Born, ... ), klatsje (Doenrade, ... ), klatsjə (Heerlen, ... ), klatsə (Maastricht, ... ), klātsjə (Susteren), kletsen: kletse (As), kletsje (Vlodrop), kleͅtsə (Gennep), klêtse (Bilzen), kloppen: kloppe (Kanne), meppen: mêppe (Bilzen), motsen: motsen (Paal), op de rug houwen: oͅpə røͅk hauwə (Kapel-in-t-Zand), op de strank houwen: op oere strak houwn (Jeuk), patsen: patsche (Eys), patse (Meijel, ... ), patsen (Ophoven), patsje (Melick, ... ), paven: pāvə (Eys), petsen: petsen (Heerlerbaan/Kaumer), rugslaan: rukslooën (Vorsen), schokken: tjoekken (Eksel), slaan: slaon (Blerick), sloon (Itteren), sloən (Stein), slōͅn (Venray), slagen: slagen (Leopoldsburg), vegen: kletse (As), kletsen (Maastricht), vaige (Maasniel), veejge (Stal), versoppen: ing versoppe (Gulpen), vərtsøͅpə (Eys), watsen: watsjə (Nieuwenhagen), watsə (Venray) met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen] [N 112 (2006)] || Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)] III-3-2
met de vlakke hand op iemands rug slaan [= aanvulling wld iii, 1.2] dompen: als je jarig bent  doompe (Tungelroy) Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)] III-3-2
met de vlakke hand op iemands rug slaan add. bots (zn.): boets (Wijlre), klats (zn.): klaats (Kesseleik), patat (zn.): patat (Stal), veeg (zn.): vèèjg (Heusden) Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)] III-3-2
met de vleug mee bet de wol mee: bę dǝ wǫl mē (Zolder), bijeen: bjē (Bilzen), met de draad met: męt dǝn druǝt męt (Bilzen), męt dǝn drǭt met (Lanaken), met de schoor: męt dǝ šǭr (As), met draads: met draads (Opglabbeek), recht: ręx (Eisden), schoor af: šǭr āf (Neeroeteren), schuins: šø̜jns (Eisden), wie de draad loopt: węj dǝn druǫt løpt (Zolder), wie de wol loopt: węj dǝ wǫl løpt (Zolder) Met de richting mee van vezels en draden van een weefsel. [N 59, 40a] II-7
met de volle hand -zaaien bet de volle hand: bę dǝ vǫl ha.nt (Beverst, ... ), bę dǝ vǫl hā.nt (Zonhoven), met de hand: met dǝ hant (Margraten), met de volle hand: męt ǝ vǫl ha.nt (As, ... ) Vroeger zaaide men uitsluitend met de hand. Het koren werd met de volle hand gezaaid: de zaaier neemt een ''handvol'' (lemma 2.13) graan en werpt het met een ''zwaai'' (lemma 2.14) een beetje omhoog, zodat hij het voor zich uiteen ziet vallen. [JG 1a; monogr.] I-4
met de voorpoten harkend over de grond krabben dabbelen: dabǝlǝ (Maasniel), dabben: dabǝ (America, ... ), dabǝn (Urmond), klammen: klamǝ (Meeuwen, ... ), klauwen: klau̯ǝ (Blerick, ... ), klāu̯ǝn (Lommel), klāvǝ (Beverst, ... ), klōǝ. (Diepenbeek, ... ), klǫu̯ǝ (Roermond), klǭu̯ǝ (Venray), klǭu̯ǝn (Neerpelt), krabbelen: krabǝlǝ (Gemmenich), krabben: krabǝ (Afferden, ... ), krabǝn (Achel, ... ), krampen: krampǝ (Hoensbroek), kratsen: kratsǝ (Kerkrade, ... ), kretsen: krɛtsǝ (Maastricht, ... ), poten: pǭtǝ (Ottersum), scharen: sxǫu̯ǝrǝn (Lommel), scharren: sxē̜ǝrǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), sxɛrǝ (Nederweert), sxɛrǝn (Neerpelt), šarǝ (Meeswijk, ... ), šarǝn (Urmond), šārǝ (Valkenburg), šǫrǝ (Herten, ... ), schuifelen: šȳvǝlǝ (Hoensbroek), vooruitdabben: vø̄rau̯tdabǝ (Tongeren) Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74] I-9
met de voorste vingers -zaaien met twee vingers: met twīǝ veŋǝr (Margraten), muizezang: mūzǝzaŋ (Maasniel  [(wat je met duim en wijsvinger kunt omvatten)]  ), pits: petš (Margraten), spits: spits (Sluizen) Het verspreiden van fijn zaad (zoals spurrie- en raapzaad) in kleine hoeveelheden; men neemt het tussen de "knijpvingers" en strooit het aldus uit. Voor zang in de betekenis van "bijeengenomen hoeveelheid" zie het lemma ''zang, bussel gelezen aren'' (5.2.6). I-4
met de zweep slaan of geluid geven djakken: djakǝn (Peer), djekken: tjɛkǝ (Borgloon), geselen: gęi̯sǝlǝ (Weert), houwen: hǫu̯ǝ (Grote-Brogel), kappen: kapǝ (Mechelen-Bovelingen), klakken: kla.kǝ (Hoeselt, ... ), klaka (Koninksem, ... ), klakǝ (Berg, ... ), klappen: klapǝ (Maastricht, ... ), klapǝn (Lommel), klatsen: kla.tsǝ (Diepenbeek, ... ), kla.tsǝn (Neerpelt), klatsǝ (As, ... ), klatsǝn (Eksel, ... ), klatšǝ (Beek, ... ), klātsǝ (Echt, ... ), klātšǝ (Heerlerheide, ... ), kletsen: klɛtsǝ (Amby, ... ), klɛtsǝn (Hamont), klippen: klepǝ (Kerkhoven), klitsen: kletsǝ (Beringen, ... ), kletsǝn (Oostham), kloppen: klǫpǝ (Simpelveld), knallen: knalǝ (Eupen), knappen: knapǝ (Mheer), kraken: krā.kǝ (Berbroek, ... ), krākǝ (Herk-de-Stad), krǭ.kǝ (Berlingen, ... ), krǭkǝ (Aalst, ... ), laten kraken: lǭtǝ krā.kǝ (Rotem), met de smak slaan: męt ǝ smak slū.n (Peer), slaan: slonj (Montenaken), slūǝn (Grote-Brogel), slǭ.n (Kaulille), smakken: smakǝ (Beringen, ... ), smakǝn (Heppen, ... ), smaʔǝ (Kwaadmechelen), smaʔǝn (Oostham), smekken: šmɛkǝ (Eupen, ... ), smetten: smętǝ (Donk), smikken: smeken (Elen), smekǝ (Blitterswijck, ... ), šmekǝ (Bleijerheide, ... ), zwepen: zwipǝ (Bree, ... ), zwiǝpǝ (As, ... ), zwiǝpǝn (Achel, ... ), zwēpǝ (Arcen, ... ), zwēǝpǝ (Grathem, ... ), zwēǝpǝn (Lommel), zwīpǝ (Helchteren), zwīpǝn (Peer), zwīǝpǝ (Beringen), zwīǝpǝn (Oostham), šwiǝpǝ (Beek), šwēǝpǝ (Sittard) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met driekwart van het zeil bij driekwart zeil: drikwārt ˲zęjl (Einighausen), half: halǝf (Thorn), met half en de stormlap: me halǝf ęn dǝ stø̜rǝmlap (Meijel), op het tweede koordje: ǫp ǝt twidǝ kōrtšǝ (Kaulille), rond half: rǫnt˱ halǝf (Weert), slap half: slap halǝf (Leunen, ... ), vier half: vēr halǝf (Weert), vier lits: vier lits (Paal) Gezegd van een molen wanneer hij draait met driekwart van het zeil bij. [N O, 7h] II-3