e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dirigent add.: dirigeren dirigeren: dirr`zjaere (Bocholt), dirəžɛ:rə (Kanne), Een orkest dirigeren.  dirəgɛ.rə (Meeuwen) Diriger: muz. leiden. || Dirigeren. III-3-2
dirigent van het zangkoor directeur (fr.): directeur (Eksel, ... ), direkteur (Baarlo, ... ), direktör (Hoeselt), dirkteur (Tienray), dirrekteur (Epen, ... ), dirrektuer (Montfort), dr dĭerèktŭŭr (Nieuwenhagen), dèrrektör (Maastricht), directeur (fr.) van de zang: d`r directeur van d`n zank (Klimmen), dirigent (<du.): de dirizjent (Tongeren), den dirigent (Eigenbilzen), derigent (Sevenum), dieriegènt (Maastricht), dieriejent (Kerkrade), dierigent (Meerssen), diregent (Geleen, ... ), diresjent (Maastricht), direzjent (Sint-Truiden), dirigeent (Neerpelt, ... ), dirigent (Achel, ... ), dirigènt (Terlinden), dirigént (Boorsem), dirigɛ̄nt (Montzen), dirijent (Holtum), dirisjent (Eigenbilzen, ... ), dirizjent (Bocholt, ... ), dirregent (Holtum, ... ), dirrezjènt (Sint-Truiden), dirrigent (Hoensbroek), dirrizjent (Ell), dirrizjéént (Tessenderlo), dirrəgent (Hoeselt), dr dirigent (Gulpen, ... ), meestal de koster  diregent (Montfort), dirigent (<du.) van het koor: dirigent vaan `t koer (Maastricht), koordirigent (<du.): koeerdirrigent (Beesel), koster: køͅstər (Meijel, ... ), leider van het zangkoor: leier van het zangkoeer (Peer), maatslager: mōōtslōōwər (Loksbergen), zangdirecteur (<fr.): zangkdirecteur (Grevenbicht/Papenhoven) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3
dispensatie dispensatie (<fr.): dispensaasje (Lutterade), dispensaose (Tongeren), dispensasie (Epen, ... ), dispensatie (Achel, ... ), dispensoase (Sint-Truiden), dispenzaasie (Ell), dispenzaasje (Montfort), dispenzatie (Terlinden), dispenseren (ww.): dipenzere (Klimmen), ontheffing: ontheffing (Eigenbilzen, ... ), ontheͅfeŋ (Meijel), oontheffing (Maastricht, ... ), ònthöffing (Heel), bv. van vasten voor zwaar werk, zoals turf strèke  ontheffing (Oirlo), onthouding: onthauwing (Bocholt), vrijgesteld (volt.deelw.): vri-jgestèld (Eisden), vrijstelling: də vrējsjtɛloŋ van ə kerəkgəbot (Montzen), vreestelling (Baarlo), vreisjtelling (Waubach), vreistelling (Hoensbroek), vri-j sjtelling (Nieuwenhagen), vri-j stèlling (Mechelen-aan-de-Maas), vri-jstelling (Weert), vriejsjtelling (Schinnen), vriejsjtilling (Vlodrop), vriejsjtèlling (Geleen), vriejstèlling (Thorn), vriesjtelling (Nuth/Aalbeek, ... ), vriesjtèlling (Valkenburg), vriestelling (Klimmen), vriestélling (Geistingen), vrijsjtelloeng (Kerkrade), vrijstelling (Maastricht), vrijstèlling (Maastricht), vrëjstelling (Siebengewald) De ontheffing, vrijstelling van een kerkelijk gebod of voor-schrift (op het gebied van de zondagsheiliging, vasten en onthouding, huwelijk). [N 96D (1989)] III-3-3
dissel boom: bau̯m (Blerick, ... ), bom (Gulpen), bu.m (Hasselt), bōm (Eys, ... ), būǝm (Leopoldsburg), bǫu̯m (Doenrade, ... ), bǭm (Belfeld, ... ), (mv)  bø̜i̯m (Grathem, ... ), bø̜m (Nieuwenhagen), deichsel: dai̯ksǝl (Eynatten, ... ), dersel: dīǝrsǝl (Weert), dessel: dęsǝl (Beek, ... ), dɛsǝl (Zonhoven), desser: dęsǝr (Klimmen, ... ), dɛsǝr (Borgloon, ... ), dessi: dęsi (Kwaadmechelen), dessiboom: dęsibōm (Lommel), destel: dɛstǝl (Eisden, ... ), dester: dęstǝr (Bilzen, ... ), dijsem: dē̜sǝm (Aalst, ... ), dē̜ǝsǝm (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), dęi̯sǝm (Gorsem, ... ), dɛi̯sǝm (Engelmanshoven), dijsemboom: dēhēsǝbom (Opheers), dēsǝmbǫu̯m (Gelinden, ... ), dēsǝmbǭm (Engelmanshoven), dē̜sǝmbau̯m (Klein-Gelmen), dę.sǝmbǫm (Rukkelingen-Loon), dęi̯zǝbau̯m (Veulen), dęi̯ǝsǝmbǫm (Mechelen-Bovelingen), dissel: desǝl (Alken, ... ), disǝl (Achel, ... ), dęsǝl (Berverlo, ... ), dɛsǝl (Hamont, ... ), disselboom: deselbō.m (Beverst, ... ), desǝlbau̯m (Baarlo, ... ), desǝlbom (Gutschoven, ... ), desǝlboǝm (Venray), desǝlbum (Hasselt, ... ), desǝlbuǝm (America, ... ), desǝlbōm (Amby, ... ), desǝlbōu̯m (Lanklaar, ... ), desǝlbūu̯m (Meterik), desǝlbūǝm (Horst, ... ), desǝlbǫu̯m (Baexem, ... ), desǝlbǭm (Beesel, ... ), desǝlb˙ōm (Gors-Opleeuw), di.sǝlbō.m (Diets-Heur, ... ), disǝlbau̯m (Neerglabbeek), disǝlbom (Broekom, ... ), disǝlbuǝm (Broekhuizen, ... ), disǝlbōm (Margraten, ... ), disǝlbōǝm (Heijen), disǝlbǫu̯m (Gutschoven, ... ), dęsǝlbau̯m (Haelen), dī.sǝlbom (Lauw), dī.sǝlbō.m (Overrepen, ... ), dī.sǝlbǫu̯m (Borgloon, ... ), distel: destǝl (Beringen, ... ), di ̞stǝl (Mopertingen  [(driehoek van voren)]  ), distǝl (Val-Meer), dɛstǝl (Eupen), distelboom: destǝlbau̯m (Born, ... ), destǝlbāu̯m (Weert), destǝlbōm (Bocholtz, ... ), destǝlbūm (Hamont), destǝlbǫm (Margraten, ... ), destǝlbǫu̯m (Baexem, ... ), destǝlbǭm (Broeksittard, ... ), destǝlbǭu̯m (Maaseik), detsǝlbǫǝm (Bree), distǝlbō.m (Kanne, ... ), dɛstǝlbōm (Eynatten), distelenboom: destǝlǝbau̯m (Roermond), destǝlǝbōm (Brunssum), destǝlǝbǫu̯m (Buchten), dobbele dissel: dǫbǝl di.sǝl (Beverst), enkele dissel: e.ŋkǝl di.sǝl (Beverst), halve disselboom: halvǝ desǝlbǫu̯m (Herkenbosch), kandelbeitel: kandǝlbēsǝl (Bleijerheide), karboom: karbōm (Heerlen), kɛrbau̯m (Blerick, ... ), karrenboom: karǝbōm (Vijlen), kort disseltje: kǫt desǝlkǝ (Bilzen), korte dijsem: kǫrtǝ dęi̯sǝm (Walshoutem), kǫtǝn dęi̯sǝm (Waasmont), korte dissel: kø̜tǝn dęsǝl (Zelem), kǫrtǝ desǝl (Velden), kǫrtǝ disǝl (Milsbeek, ... ), korte disselboom: korte disselboom (Hoepertingen), kotǝ desǝlbǫu̯m (Gelinden, ... ), kǫrtǝ desǝlbau̯m (Echt), korte distelboom: kø̜tǝ destǝlbōm (Mechelen), kromme distel: kromme distel (Ospel), lange dijsem: laŋǝn dęi̯sem (Waasmont), lange distelboom: laŋǝ destǝlbōm (Mechelen), slagboom: šlāx˱bǭm (Valkenburg), spanboom: španbōm (Kerkrade), voorboom: vø̄rbǭm (Geleen) Bijl waarvan het vlakke of holle blad dwars op de steel is bevestigd en naar de steel toe gekromd is. Zie ook afb. 6. Verschillende houtbewerkende beroepen maken gebruik van de dissel. De houtzager kapt er bijvoorbeeld boomstammen vierkant mee, terwijl de kuiper er de schuine kant aan de uiteinden van de duigen van een ton mee maakt. De timmerman hakt goten uit met behulp van de dissel met een hol blad. Het eerste lid uit het woordtype kandelbeitel uit Kerkrade-Bleijerheide (Q 121c) verwijst daar naar. Bij de wagenmaker dient de dissel onder meer voor het bekappen van naven en spaken en bij de klompenmaker om een klomp zijn eerste, ruwe vorm te geven. Voor deze laatstgenoemde werkzaamheden wordt een dissel met korte steel gebruikt. Zie ook afb. 235. [N E, 32c-d; N G, 42a-b; N 50, 18b; N 53, 89a; N 97, 11c; A 29a, 2c; monogr.] || Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13, II-12
disselen desselen: dęsǝlň (Tessenderlo), dęsǝlǝ (Hasselt, ... ), dɛsǝlǝ (Genk, ... ), disselen: desǝlǝ (Dilsen, ... ), distelen: dɛstǝlǝ (Eisden, ... ), met de dessel beslaan: met ˲dǝ dęsǝl bǝslǭn (Ottersum), verdisselen: vǝrdesǝlǝ (Sevenum) De specifieke benaming voor het werken met een dissel om het stuk de grove vorm van een klomp geven. Zie ook het lemma ɛdisselɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N 97, 56; monogr.] || Hout met behulp van een dissel bewerken. [N 53, 89b; N E, 15 add.; monogr.] II-12
distel dissel: desǝl ('S-Herenelderen, ... ), di.sǝl ('S-Herenelderen, ... ), disǝl (Aalst, ... ), dęi̯sǝl (Vliermaal), dīsǝl (Beringen, ... ), disselen: desǝlǝ (Beringen, ... ), di.sǝlǝ (Bilzen, ... ), disǝlǝ (Berg, ... ), dī.slǝ (Overrepen, ... ), dī.sǝlǝ (Borgloon, ... ), dissels: de.sǝls (Vroenhoven), desǝls (Alken, ... ), disǝls (Berlingen, ... ), dęsǝls (Kerkhoven, ... ), dī.sǝls (Bommershoven, ... ), distel: destǝl ('S-Herenelderen, ... ), distǝl (Bilzen, ... ), dēstǝl (Epen, ... ), dęstǝl (Beringen, ... ), dīstǝl (Diepenbeek, ... ), distelen: destǝlǝ(n) (Boorsem, ... ), distǝlǝ(n) (Achel, ... ), distels: destǝls (As, ... ), distǝls (Halen, ... ), stekel: stekel (Maastricht), štēkǝl (Reuver), stekelen: stēkǝlǝ (Thorn), štēkǝlǝ (Schimmert), velddistel: velddistel (Vijlen), velddistels: vę.i̯ljdǝstǝls (Beek, ... ) De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b] I-3
distelschopje boomschupje: bumsxøpkǝ (Zelem), bremenschup: brīǝmǝšø̜p (Baexem), disselenschupje: desǝlǝsxøpkǝ (Velden), disselgede: [dissel]giǝ (Zepperen), [dissel]gēǝ (Wellen), [dissel]gē̜ (Hoeselt, ... ), [dissel]gīi̯ (Opheers), disselgeder: [dissel]gēr (Wintershoven), disselmes: [dissel]mē̜ǝs (Diepenbeek), disselschoffel: [dissel]sxufǝl (Gennep, ... ), disselschoffeltje: [dissel]sxøfǝlkǝ (Zolder), disselschup: [dissel]sxøp (Milsbeek, ... ), disselschupje: [dissel]sxøpkǝ (Borgloon, ... ), disselsteker: [dissel]stē̜kǝr (Borgloon), disseltrekker: [dissel]trękǝr (Lummen), distelenschup: destǝlǝšø̜p (Maasmechelen, ... ), destǝlǝšęp (Waterloos), distelenschupje: destǝlǝšøpkǝ (Baarlo, ... ), distelensteker: destǝlǝstē̜kǝr (Velden), destǝlǝštēǝkǝr (Hoensbroek), destǝlǝštē̜kǝr (Swalmen), distelgede: [distel]gē̜ (Tongeren, ... ), [distel]gęi̯ (Sint-Truiden), [distel]gīǝ (Gelinden, ... ), distelgeetje: [distel]gē̜i̯kǝ (Sint-Truiden), distelmes: [distel]mē̜s (Hasselt), distelschup: [distel]sxøp (Beringen, ... ), [distel]sxø̜p (Blerick, ... ), [distel]šøp (Bocholtz, ... ), [distel]šø̜p (Amby, ... ), [distel]šęp (Gelieren Bret, ... ), distelschupje: [distel]sxøpkǝ (Halen, ... ), [distel]sxępkǝ (Hasselt, ... ), [distel]šøpkǝ (Guttecoven, ... ), [distel]šø̜pkǝ (Bocholt, ... ), [distel]šępkǝ (Rosmeer), distelsteker: [distel]stē̜kǝr (Bree), [distel]stīǝkǝr (Kiewit), [distel]šte ̞ǝkǝr (Mechelen), netelstek: nētǝlstɛk (Lommel), schoffelschupje: šofǝlšø̜pkǝ (Echt) De kleine schop met een stevig, smal (4 à 5 cm) blad en een lange steel of een handvat, speciaal voor het uitsteken van distels. Volgens de zegsman van K 278 voldoet dit gereedschap echter niet goed, want "distels steken is distels kweken; distels trekken is distels nekken"; hij gebruikt er dan ook een haak voor, om de distel met wortel en al uit te trekken. Uit Q 71 wordt nog gemeld dat dit schopje door de boer gewoonlijk zelf gemaakt wordt van een oude zeis; en uit L 330 dat, wanneer een boer wegens ouderdom met het boeren ophield, hij heel vroeger een distelschopje om zijn nek gebonden kreeg, als teken dat hij met het werk op het land stopte. In P 44 is "boomschupje" opgegeven; waarschijnlijk werd voor het uitsteken van distels hetzelfde gereedschap gebruikt als voor het ontschillen van gevelde bomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''distel'' zie het lemma ''distel''. Zie afbeelding 3.' [N 18, 18a; monogr.] I-3
divan couch (d.): kau̯tš (Bleijerheide, ... ), Verklw. kautsje  kautsj (Heerlen), divan: devan (Bilzen, ... ), dievan (Heerlen), divan (Bilzen, ... ), divan-lit (fr.): devo͂ͅli (Bilzen), divan-transformable (fr.): devo͂ͅtrōͅsfoͅrmābəl (Bilzen), divanbed: divanbeͅt (Posterholt), sofa: zōfa (Heerlen) couch, ligbank || divan [N 56 (1973)], [N 56 (1973)], [N 56 (1973)] III-2-1
dobbelen bet de taarlingen gooien: bè de tja.llinge gojje (Gors-Opleeuw), dobbelen: dobb`le (Bocholt, ... ), dobbele (As, ... ), dobbelen (Bree, ... ), dobbelle (Posterholt, ... ), dobele (Loksbergen, ... ), doͅbələ (Amstenrade, ... ), d}obbele (Meijel), dóbbele (Zolder, ... ), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  dobbelen (Heers), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  dobbelen (Diepenbeek), Zólle-ver dróm toepe of dobbele?  dobbele (Roermond), dobbelspelen: dobbelspiële (Bilzen), dobbelstenen spelen: dobbelstei sjpuële (s-Gravenvoeren), knobelen: knobele (Venlo), knōbələ (Nieuwenhagen), knoͅbələ (Nieuwenhagen), met de dobbelstenen spelen: mèt de dobbelstein spule(n) (Maaseik), Sub dobbelsteen.  meͅi də doͅbəlstī:ən goͅijə (Hamont), met de teerlingen gooien: mèt de teirlinge (dobbelsteen) gojje (Bilzen), opgooien: [= N88,057: opgooien (tossen).]  upgoijə (Eksel), raapling roeren: reuplinge röre (Waubach), rammelen: rammelen (Hoepertingen), taarlingen: tjälinge (Wellen), teerling gooien: teerling gjoejen (Achel), teerlingen: tairlingen (Zonhoven), teerlingen (Eksel, ... ), téerlinge (Vorsen) [II]. Dobbelen (met dobbelstenen werpen). || Dobbelen. || Dobbelen: dobbelen. || het kansspel waarbij m et dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen] [N 112 (2006)] || het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen] [N 112 (2006)] || Het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen]. [N 88 (1982)] || Met de dobbelstenen gooien. || Spel met dobbelstenen. III-3-2
dobbelen add. bet het bolletje spelen: Sub bolleke, (2): In de speelhuizen wordt nog veel bij het bolleke gespeeld.  bij het bolleke spelen (Niel-bij-St.-Truiden), knobelen: Z. zwegele.  knóbbelen (Maastricht) Knobelen: gokken met dobbelstenen, spelen met lucifers om een rondje. || Om geld dobbelen. III-3-2