e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
diepzinnig diep kijken: hè kiektj deep (Weert), kijkt diep (Lommel), diep zijn: heie es diepp (Hasselt), hèr ès deep (Lanaken), diepzinnig: deepzinnig (Kaulille, ... ), dien is diepzinnig (Hamont), diepzinnig (Beverlo, ... ), dipsinnich (Sint-Huibrechts-Lille), dipzenech (Oostham), ei is deepzinnig (Maaseik, ... ), h is diepzinnig (Kwaadmechelen), hejə äs dipzänech (Zonhoven), hi es diëpzinnig (Hasselt), hie ès dieëpzinnig (Hasselt), hieje ès diëpzinneg (Hasselt), hij is diepzinnig (Houthalen, ... ), hiêe es diëpzinnig (Hasselt), hè es deepzinnig (Rekem), hè es diepzinnig (Koersel), hè is deepzinnig (Kaulille, ... ), hè is diepzinnig (Mopertingen, ... ), h’is diepzinnig (Beverlo), ɛy is díəpzinəg (Leopoldsburg), domme: tes eenen doemme (Jeuk), doorziend zijn: hie is deurziend (Achel), dromer: hij es nen drumer (Paal), dromerig: droomerig (Gingelom), een diepe: das nen dijpe den dië (Paal), een haarspier kloven: hij kluuft n haorspier (Neerpelt), een zekere: des ɛinə zikərə (Bree), fijne: t is ne fijne (Sint-Truiden), filosoof: filosoof (Paal), het es ene filosoof (Mechelen-aan-de-Maas), hij is ne filosoof (Gorsem), ne filosoof (Tessenderlo), grond raken: hê raakt grond (Helchteren), ingekeerd: ingekierd (Achel), overdacht zijn: hè is ieverdacht (Opglabbeek), prakkiseerder: hè is ene prakazeerder (Peer), prakkiseren: hai prakezeert veul (Hechtel), hē prakəzērt (Herk-de-Stad), hij is altijd aan prakizeeren (Voort), hê prakkezeert (Neeroeteren), hêj prakəzērt təvø̄l (Houthalen), prakkezieren (Sint-Truiden), profeet: t is inne profeet (Ulbeek), serieus: he is serieus (Dilsen), speculateur: hij is een spekulateur (Heers), speculeren: hee speculeerd (Kuringen), hi spikuleert (Wellen), verstandig zijn: hiei is verstendig (Opgrimbie), voorzichtig zijn: hiej ess virzichtig (Hasselt), weten wat hij zegt: hè weeït wo tēr zek (Bilzen), wijs zijn: hieë is wyës (Groot-Gelmen) diepzinnig, diepdoordenkend || Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)] III-1-4
dier, beest beest: bee:s (Roermond, ... ), bees (Beek, ... ), beest (Sittard, ... ), bes (Borgloon, ... ), best (Tessenderlo), beêst (Well), bēīs (Bilzen), bēst (Heijen), bĕest (Neerpelt), bĕst (Baelen), beͅst (Eupen), biaĕst (Hamont), biast (Oostham), biehst (Genk), bies (Maastricht, ... ), biest (Bree, ... ), bieuest (Weert), bieës (Bleijerheide, ... ), bieëst (As, ... ), biĕst (Diepenbeek, ... ), bist (Beverlo, ... ), biäst (Aubel), biès (Klimmen, ... ), biês (Maaseik), bië:s (Montfort), biës (Venlo), biëst (Herk-de-Stad, ... ), bīēs (Hasselt), bīēst (Peer, ... ), bīēës (Rekem), bīēëst (Beringen), bjĕist (Lommel), boës (Tegelen), béist (Grathem), bêêst (Well), de rest van het materiaal opgenomen onder ZND 01, a-m  bi‧ə.st (Eupen), hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  bees (Beverst, ... ), beest (Bree, ... ), beis (Bilzen, ... ), beist (Sint-Truiden), bei̯s (Zepperen), bei̯st (Montzen), bes (Genoelselderen, ... ), best (Tessenderlo), beäst (Sint-Lambrechts-Herk), beəst (Beringen), bĕes (s-Herenelderen), bĕst (Gruitrode), beͅs (Hoepertingen, ... ), beͅst (Eupen), beͅɛst (Oostham), bi:s (Maastricht), bi:əst (Beringen), bie:s (Opgrimbie), bie:st (Mheer), biejest (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), bies (Amby, ... ), biest (Bocholt, ... ), bieêst (Hechtel), bieëst (As, ... ), bieəst (Halen, ... ), bieɛst (Nieuwerkerken), biēͅ.st (Wijchmaal), biēͅs (Mechelen-aan-de-Maas), biĕst (Kaulille, ... ), bis (Lanaken, ... ), bist (Herk-de-Stad, ... ), bišt (Zonhoven), bièst (Lommel), biëst (Heppen, ... ), biəs (Genk, ... ), biəst (Kleine-Brogel, ... ), bīest (Elen), bīēst (Genk, ... ), bīēəst (Weert), bīs (Boorsem, ... ), bīst (Diepenbeek, ... ), bīəst (Bocholt, ... ), bīəšə (Kessenich, ... ), bī‧est (Kerkom), bi‧st (Zonhoven), bjest (Lommel), bjäst (Hamont), bés (Grote-Spouwen, ... ), bês (Ulbeek), bîs (Maaseik), bï‧ɛs (Aalst-bij-St.-Truiden), bɛs (Zepperen), bɛst (Tessenderlo), meer  bīës (Venlo), ook "rund  bés (Tongeren), ook in ZND 23, 009  bees (Borgloon, ... ), beest (Kozen), beez (Alken), beis (Bilzen), beist (Munsterbilzen), bejest (Lommel), bes (Groot-Gelmen, ... ), best (Kwaadmechelen), beës (Koninksem), bēs (Hees, ... ), bēz (Martenslinde), bĕs (Tongeren), beͅs (Genoelselderen, ... ), biejest (Koersel, ... ), bies (Diepenbeek, ... ), biest (Achel, ... ), bieust (Halen), bieëst (Beringen, ... ), bieəst (Mheer, ... ), bis (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), bist (Lummen, ... ), biês (Wellen), biəs (Aalst-bij-St.-Truiden), biəst (Hechtel, ... ), biəz (Stokkem), bīi̯st (Herk-de-Stad), bīs (Lanaken), bīst (Meeuwen, ... ), bīəs (Maaseik), bīəst (Opglabbeek), bjäst (Hamont), bês (Ulbeek), opgenomen uit de verzamellijst ZND 01.a-m  bejest (Lommel), verbindginsboogje boven e en ?  bieèst (Nederweert), beestje: bieske (Maastricht, ... ), bieësje (Castenray), bieësjke (Montfort), bieësjtje (Nederweert), biësje (Reuver), ook in ZND 23, 009  beeske (Rijkhoven), dier: (deer) (Swalmen), dee:r (Roermond, ... ), deer (Altweert, ... ), deēr (Grevenbicht/Papenhoven), dei:ər (Sittard), deir (Doenrade, ... ), deèr (Gulpen), dēēr (Baarlo, ... ), dēīr (Hasselt), dĕĕr (Arcen), dieer (Aubel), dier (Afferden, ... ), dīēr (Beringen, ... ), dīr (Panningen), di‧ər (Eupen), dêĕr (Baelen), dêr (Maaseik), hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  dīr (Welkenraedt), dér (Lontzen, ... ), ook in ZND 23, 009  deer (Amby, ... ), deijer (Sittard), dēr (Maaseik, ... ), dier (Bilzen, ... ), dieër (Tessenderlo, ... ), diər (Zonhoven), dīr (Maastricht, ... ), dīər (Eupen), gedierte: ook in ZND 23, 009  gediert (Zutendaal), prij: prie (Sittard, ... ), vee: eigen spellingsysteem additie bij vraag 1 e.v.: Dieren in het algemeen  vieh (Ell) beest [Lk 19b (1956)], [RND], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || beest, dier || beestje || dier [SGV (1914)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dieren, alg. [N 83 (1981)] III-4-2
dieven, van scheuten dieven: overtollige scheuten weghalen  diēve (Castenray, ... ), pluizen: zijscheuten v planten wegnemen  plūze (Castenray, ... ) dieven v planten || dieven, pluizen I-7
difterie begin van het geel: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  begin van het geel (Wanssum), difterie: diefterie (Sint-Pieter), difritis (Eys), difterie (Buchten, ... ), difteritis: difteritis (Echt/Gebroek), (v.).  de.ftəri.təs (Eys), het geel: geel (Kortessem), geil (Jesseren), gēͅl (Meijel), het geel (Eisden, ... ), hət géél in də bek (As), hət géél in də kéél (As), ’t gael (Beesel, ... ), ’t gaël (Sevenum), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’t gael (Bilzen), ’t gael èn de kael (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  et gië.l (Zolder), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  ət géél (Grathem, ... ), Opm. v.d. invuller: de ziekten bij vraag 125 en 126 zijn m.i. ook voor een medicus gelijk.  ut gail (Doenrade), het geels: gaels (Wijlre), snot: sjnot (Geleen), witte plekjes: witte plekskes (Rijkhoven) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)] || Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: pokken, gezwellen op de huid, vooral de kop? [N 93 (1983)] III-3-2
dij bats: (bats) (Martenslinde), bads (Vliermaal), badzə (Lozen), basse (Brunssum), bats (Alken, ... ), batse (Asenray/Maalbroek, ... ), batsen (Amby, ... ), batsə (Kinrooi, ... ), batš (Lozen), bāts (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), bātse (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), bàts (Arcen, ... ), Aan de achterkant.  bats (Herk-de-Stad), Betekent ook bil.  bats (Stokkem), Bovenstuk dijbeen.  bats (Wellerlooi), dij wordt volgens de informant niet gebruikt.  bats (Merselo), Het gedeelte van het been boven de knie heet: bats;  bats (Hees), RK -> dij  de badz (Peer), Soms ook gebruikt  bats v. `t been (Nieuwerkerken), Soms ook wel bil.  bats (Rekem), Voor dieren.  bats (Sint-Truiden), batsbeen: batsbeen (Vreren), been bovenaan: bee oovənaa (Bleijerheide), bil: bel (Beringen, ... ), bellən (Neerpelt), belə (Beverlo, ... ), belən (Overpelt), beͅl (Zonhoven), bil (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), bille (Asenray/Maalbroek), billə (Heers, ... ), bilən (Eksel), bul (Bree), Bovenstuk dijbeen.  bil (Wellerlooi), dij wordt volgens de informant niet gebruikt.  bil (Merselo), Meer gebruikt.  belə (Paal), boven de knie: boven de knie (Margraten), het bee boave de knij (Heerlen), Voorts geen bijzondere benaming gekend door de informant  het bin bōvən də knei (Linde), boven het been: boave et béé (Vrusschemig), bovenbeen: (boavəbein) (Roermond), baovebèjn (Reuver), baovəbein (Roermond), boavebein (Guttecoven, ... ), boavebé (Kerkrade), boavenbein (Stramproy), boeəvebein (Heel), boivenbein (Margraten), bovebein (Stramproy, ... ), bovebēīn (Heer), bovenbeen (Kessel), bovenbein (Hushoven), bōvəbein (Roggel), bōvəbì:n (Sint-Geertruid), bòvəbein (Munstergeleen), bó:əvəbé: (Spekholzerheide), bôâvənbiêjən (Lottum), bövenbieën (Blitterswijck), dij: dai (Borgloon), daijə (Paal), deej (Leunen, ... ), deeje (Blitterswijck, ... ), dei (Meerssen, ... ), deie (Heer), deij (Ospel), dei̯ (Reuver), dej (Heijen, ... ), deje (Oirlo, ... ), dejen (Heijen, ... ), dejə (Bree), dēi (Eygelshoven), dēͅ (Sint-Truiden), dĕĕj (Afferden, ... ), dĕĕje (Afferden, ... ), di-j (Geysteren, ... ), di-je (Gennep), di-jen (Swolgen), die (Blerick, ... ), die-e (Laak), diee (Valkenburg), diej (Stevensweert, ... ), dieje (Heel, ... ), diejen (Reuver), diejə ? (Swalmen), dieë (Herten (bij Roermond)), dieën (Blerick), dij (Arcen, ... ), dije (Belfeld, ... ), dijen (Posterholt), dijje (Arcen, ... ), dijn (Oostham), dijə (Lanaken), dī (Merkelbeek), dīj (Lottum, ... ), dèj (Pey, ... ), dèje (Schinveld), dìj (Amby), Boven de knie.  dij (Gennep), Dikke gedeelte van het been boven de knie.  dij (Heijen), Toch wordt vaker omschreven met boven de knei.  dij (Linde), Van knie tot heup.  dij (Geysteren), Voorste gedeelte van bovenbeen.  deej (Venray), ww  deije (Limmel), dijbeen: dēͅbīn (Lummen), dijbeen (Stramproy), dijbien (Sint-Truiden), dijbiēn (Overpelt), dijbijn (Baexem), dik van het been: (dìk ván ət bein) (Amby), `t diek van `t bee (Eys), `t diek van `t bein (Klimmen), `t dikke van `t bee (Simpelveld), diek v.t. been (Swalmen), diek van `t bein (Obbicht), diek van het bein (Schinnen, ... ), diek van t bein (Buggenum, ... ), diek van zien bein (Melick), dik (Ulestraten), dik va e bee (Mechelen), dik van `t been (Meerlo), dik van `t bein (As, ... ), dik van ein bein (Elsloo), dik van het been (Meerssen), dik van het bein (Elsloo, ... ), dik van t been (Genk, ... ), dik van t bein (Bunde, ... ), dik van t beins (Stevensweert), dik van ət bein (Bunde), dik vant bein (Berg-en-Terblijt), dikeə vàn t bê (Welten), dikke van het bein (Oirsbeek), dikke van t been (Mheer), dikke van t bein (Schinnen), dīk van t béé (Gulpen), dīkə van ət bē (Eys), dìk vàn ət bein (Heugem), dík vàn t bé: (Mechelen), et dieke van et bein (Heek), et dik vanet beijn (Mheer), het dik van `t bein (Eijsden), het dik van de bein (Eijsden), het dik van het bein (Lanaken), het dik van het bien (Jeuk), het »dik» van het been (Herk-de-Stad), t dik (Nieuwstadt), t dik biēn (Kuringen), ət dík vàn ət bí:n (Noorbeek), ət tik fan ət bāīn (Molenbeersel), Bovenbee.  dik van t byn (Haelen), Deze omschrijving wordt het meest gebruikt  t dik van t been (Nieuwerkerken), weinig gebruikelijk: dij  dik van `t been (Gennep), gaan: goan (Meerlo), kis: kis (Beegden, ... ), kisse (Epen, ... ), knie: RK -> knie  knie (s-Herenelderen), knook uit de bats: de knoik aut te bats (Mal), opgaan: opgoa (Oirsbeek), opgoon (Ulestraten), overbeen: oəverbé: (Simpelveld), schenkel: schinkel (Heerlen), schinkele (Heerlen), schänkel (Sittard), šänkel (Vaals), Vroeger.  sjinkel (Heugem), votstompel: votstumpels (Bocholt) deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || dij [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || dijen [SGV (1914)] || dijen (deel v.h. been boven de knie) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] || kuit (van het been) [ZND 01u (1924)] III-1-1
dijk dam: damp (Landen, ... ), dijk: dai̯ǝk (Gutschoven), dāøi}k (Meldert), dee[ə}k (Lummen), deek (Eigenbilzen, ... ), deikch (Jeuk), deèk (Paal), deǝk (Paal, ... ), dēk (Koersel, ... ), dēͅ.k (Herk-de-Stad, ... ), dēͅ[ə}k (Loksbergen), dēͅk (Houthalen, ... ), di-jk (As, ... ), die-k (Ell), die.k (Grathem, ... ), die[ë}k (Kaulille), dieek (Doenrade, ... ), diek (Born, ... ), diekske (Oirlo), diēk (Sevenum), diĕ[e}k (Opoeteren), dijch (Paal), dijk (Beringen, ... ), dik (Hamont), dièk (Schimmert), diêk (Blerick, ... ), diëk (Hamont, ... ), dięk (Lanaken), diǝk (Achel, ... ), dīēk (Amby, ... ), dīk (Eupen, ... ), dĭĕk (Gennep, ... ), dèik (Heers), dèk (Hasselt, ... ), dèək (Ulbeek), déék (Diepenbeek), dê.k (Borgloon), dêk (Helchteren), díék (Swalmen), dîêk (Geleen, ... ), dāi̯k (Meldert), dē.k (Borgloon, ... ), dēk (Heers, ... ), dēǝk (Lummen), dē̜.k (Herk-de-Stad, ... ), dē̜k (Houthalen, ... ), dē̜ǝk (Loksbergen), dęi̯k (Beringen, ... ), dęi̯ǝk (Landen), dęk (Hasselt), dęǝi̯k (Leopoldsburg), dęǝk (Engelmanshoven, ... ), dīk (Beek, ... ), dīǝk (Opoeteren), dɛ[ə}jk (Leopoldsburg), dɛk (Zonhoven), dɛ⁄[ə}k (Engelmanshoven), aarden afsluiting  dèk (Sint-Truiden), afsluiting in aarde  deik (Hasselt), ai als Fr. gai  dai[ə}k (Gutshoven), boord langs de rivier  diek (Neeroeteren), een hooge straat  dijëk (Koersel), een smalle weg die tussen de struiken over de brug van een beek loopt  dijk (Genk), gemetste toegang tot de (ingangs)deur  dijk=gr.ŋ. (Stevoort), hoop  dijk (Peer), iets van grond dat water tegenhoudt  deek (Rosmeer), kant van een beek of gracht  dijk (Sint-Truiden), kanten van een beek  deek (Heers), langs een stroom  dijk (Sint-Truiden), oever van een rivier  dijk (Linkhout), opgehoogde kant van een beek  dijk (Ulbeek), opgehoopt  dīēk (Reppel), opgehoopte aarde  de[ə}k (Wellen), deek (Wellen), deik (Hasselt, ... ), dēͅk (Diepenbeek), dieek (Achel), diek (Bocholt, ... ), dijek (Hasselt), dijk (Genk, ... ), diëk (Maaseik), dīĕk (Weert), dīk (Beek (bij Bree), ... ), opgehoopte aarde aan kant van het water  dēͅk (Houthalen), opgehoopte aarde bijv. aan het kanaal  dijk (Hasselt), opgehoopte aarde bijv. langs het kanaal  diek (Moelingen), opgehoopte aarde langs een gracht en ook de grachtkant zelf  diek (Rekem), opgehoopte aarde langs gracht of beek  dēͅk (Herk-de-Stad), opgehoopte aarde langs het kanaal  dik (Hamont), opgehoopte aarde langs kanaal  dïek (Maaseik), opgehoopte aarde of laaggelegen weide langs een beek  dä:k (Zonhoven), opgehoopte aarde om het water tegen te houden of de kanten van een kanaal  dijk (Beringen), opgehoopte aarde om water tegen te houden  diek (Kaulille, ... ), opgehoopte zijkant  diek (Mechelen-aan-de-Maas), opgeworpen aarde  diek (Dilsen), ophoping van aarde  dijk (Bilzen), ps. invuller twijfelt over het antwoord!  dīēk ? (Blerick), uitgegraven gracht  deek (Mopertingen), uitgegraven gracht met erlangs opgehoopte aarde  dijk (Houthalen), voor beiden  dièk (Lanaken), waarmee men het water ophoudt  dijk (Gorsem), zijkant van een gracht  diek (Opgrimbie), dijkweg: diekweeg (Gulpen), gracht: graa-ch (Wellen), graach (Groot-Gelmen), graaf (Mechelen-aan-de-Maas), graag (Alken, ... ), grach (Jeuk), gracht (Kwaadmechelen), grēͅch (Vroenhoven), dijk  grach (Hoepertingen), gracht  grach (Gingelom), hoge gracht  graach (Eigenbilzen), opgehoopte aarde  grɛ̄t (Val-Meer), uitgedolven gracht  grācht (Diepenbeek), uitgegraven  gracht (Paal), grachtje: grèfke (Mechelen-aan-de-Maas), hulte: gracht  heil (Neeroeteren), heëlt (Peer), Van Dale: hulte, (gew.) hoogte, hobbel, knobbel  hēͅlt (Bree), hult (Hechtel, ... ), kant: kant (Paal, ... ), talud: tɛli (Eigenbilzen), val: vāl (Zonhoven), weg: wēēg (Tungelroy) dijk [ZND 33 (1940)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dijkje stanke?: stanke (Hechtel) Kent men in uw dialect een woord stanke of stonke voor een dijkje dat men in een beek maakt om het water op de houden? [ZND 48 (1954)] III-3-1
dik sap van steenvruchten duivelsdrek: duvelsdrek (Maastricht), gelei: ± WLD  gelei (Weert), gesteken: ?jk  gestèken (Eigenbilzen), gom: goem (Gulpen), gom (Eksel, ... ), eigen fon. aanduidingen  gôm (Ell), eigen spellingsysteem  goem (Merkelbeek), IPA, omgesp.  goͅm* (Kwaadmechelen), oude spellingsysteem steenvruchten gezegde: ze bloeid (steenvruchtenbomen)  gom (Meijel), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  goem (Gulpen), Veldeke 1979, nr. 1  d’n góm (Venray), WBD/WLD  góm (Susteren), WLD  gom (Born), gòm (Sevenum), ± WLD  gom (Vlijtingen), jam: ideosyncr.  jām (Oirsbeek), klit: WLD  klet (Tungelroy), klit (Tungelroy), koekoek: koekoek (Swalmen), koekoeksbrood: Veldeke  koekoeksbroeët (Waubach), WLD  koekoeksbrŏad (Schimmert), koekoeksslijm: ideosyncr.  koekesjlĭem (Sittard), WBD/WLD  kokkəsjlīēm (Grevenbicht/Papenhoven), koekoeksspij: koekoekspie (Ittervoort), NCDN  kōēkōēköspīē (Stevensweert), WLD  koekoekschpeuj (Vijlen), koekoekspeej (Venlo), koekoekspie (Thorn), koekoeksspijs: eigen spellingsysteem  koekoekssjpies (Schinnen), WLD  koekoekspies (Geverik/Kelmond), koekoeksspuw: eigen spellingsysteem  koekoekspauw (Meijel, ... ), koekoeksstront: koekoeksjront (Wijlre), koekoeksjtrònt (Schinnen), kŏĕkəsjtroont (Epen), + WLD  kŏĕkŏĕkssjtront (Klimmen), ideosyncr.  koekoekesjtroont (Gronsveld), WBD/WLD  koekoeksjtrònk (Nieuwenhagen), koekoekstuf: ± WLD  koekoekstuf (Ospel), koekoekszeiver: koekoekszeiver (Horst), koekoekzijver (Blerick), eigen spellingsysteem  koekoekseiver! (Neer), Veldens dialekt  koekoekzeiver (Velden), WLD  koekoekszeiver (Boekend), koekoekzeiver (Maasbree), krut: Nijmeegs (WBD)  krutj (Meijel), most: WLD  mós (Venlo), slijm: schlìem (Vaals), WBD/WLD  zjəlijj (Maastricht), WLD  sjlei (Swalmen), snot: Endepols  snóts (Maastricht), ideosyncr.  snôt (Hoensbroek), WBD/WLD  snot (Stein), WLD  snot (Gulpen, ... ), snots (Maastricht), spek: Bree Wb.  spek (Bree), Veldeke  sjpek (Waubach), Veldeke 1979, nr. 1  ’t spek (Venray), stront: eigen spellingsysteem (wijze van beantwoorden wekt enigszns de indruk dat bedoeld is: koekoekssjtront)  sjtront (Schinnen), verdroogd sap: vərdr‧yəxt sa.p o. (Ingber), vogelspijs: vogelschpi‧js (Amby), vruchtenmost: vruchtemôst (Herten (bij Roermond)), vuil: ideosyncr.  voel (Vlodrop), zeem: ideosyncr.  zeem (Kerkrade) stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)] || stijf geworden sap uit steenvruchten (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)] I-7
dik worden aankomen: aankomme (Itteren), aanstijven: aansjtieve (Sittard), aansjtievə (Beesel), aanstieve (Buchten), bijeen schieten: bie-īēṇ schēēte (Sevenum), bijkomen: biekomme (Itteren), binden: bijnjə (Roermond), binde (Maastricht), bində (Caberg), bingen (Kesseleik), bingə (Wijnandsrade), binje (Kapel-in-t-Zand, ... ), binjə (Kelpen), bènje (Lutterade), bénjə (Pey), brijen: breie (Venray), dijen: deie (Heythuysen), di-je (Bree, ... ), di?ə (Kwaadmechelen), dieje (Montfort, ... ), diejen (Neeroeteren), dieën (Melick, ... ), dieə (Oirsbeek), die⁄jen (Born), dijen (Ittervoort), dijê (Reuver), dijë (Venlo), dik (Pey), diə (Geulle, ... ), dīēen (Roermond), dīē⁄ə (Brunssum), dĭĕje (Meeuwen), dĭĕjö (Stevensweert), dééjen (Hamont), díjje (Venray), dïee (Doenrade), dik worden: de pap wuurd diek (Blerick), diek weërde (Gulpen), dik wéére (As, ... ), dĭĕk wérrə (Amstenrade), dikken: dieke (Roermond), dieke(n) (Velden), diekkə (Doenrade), dikke (Ophoven, ... ), dikken (Eksel), dikkə (Leopoldsburg), dikker worden: werre = worden  dikker werre (Tienray), gebonden saus: gebonne saas (Bilzen), gedijen: gedieje (Beek, ... ), gedije (Nieuwenhagen), gədij.ə (Simpelveld), goed dijen: gōt˂ diə (Schinnen), hotselen: hótsele (Sevenum), indikken: indieke (Swalmen, ... ), indikke (Herten (bij Roermond), ... ), indikkə (Maastricht, ... ), indrogen: indruge (Maastricht), kwellen: kwèlle (Lutterade), omgaan: umgoewə (Epen), òmgaon (Echt/Gebroek), opstijven: opsjtieve (Schinnen), opstieve (Meerlo), opstieven (Stein), opstijvə (Maastricht), opstīēve (Steyl), opstīēvə (Heel), òpsjtievə (Horn, ... ), òpsjt‧íévə (Haelen), òpstijvə (Maastricht), òpstĭĕvə (Rekem), òpstèjvə (Heugem), óp-stieve (Kerkrade), opwarmen: opwèèrmə (Vlijtingen), overeen gaan: de pap geitj euverein (Montfort), geitj euverein (Montfort), pappen: pappe (Schimmert), pappetig: pappetig (Maastricht), pappetig dik worden: pappetich dik waere (Beek), papzak: papzak (Hoensbroek), rijzen: Van Deeg  rieze (Nunhem), stijf: schtief (Vijlen), sjtīēf (Klimmen, ... ), stief (Wijlre), stiev (Stein), stijf gekookt: schtief gekòkt (Heerlen), stijf koken: sjtīēfkaokə (Grevenbicht/Papenhoven), stijf werden: stijf worden  štī.f weͅa.də (Eys), stijf worden: sjtieēf waere (Herten (bij Roermond)), sjtief waerə (Sittard), sjtief wedde (Gulpen), sjtief weurə (Maastricht), sjtief wère (Guttecoven), sjtīēf wèèrə (Nieuwstadt), sjtīēf wéeerə (Geleen), sjtīēf wéérə (Oirsbeek), sti-jf wéére (As, ... ), stief weurde (Maastricht), stief wèrre (Opglabbeek), stief wèrrə (Opglabbeek), stief wére (Tungelroy), stief wéérə (Horst), stief wéérən (Urmond), stief wörre (Oirlo), stiēf wèère (Sittard), stijf wjèn (Hoeselt), stiëf waere (Maasbree, ... ), stīēf wéérə (Horn), stĭĕf wéérə (Meijel), stĭĕf wòrrə (Gennep), stjief wèèrə (Meers), stijf worden  štī.f w‧ɛdə (Ingber), stijven: sjtieve (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), sjtijfe (Gronsveld), sjtīēvə (Doenrade, ... ), sjtîêvə (Schinnen), steejəvə (Loksbergen), stēͅvə (Kwaadmechelen), sti.jve (Amby), stieve (Posterholt, ... ), stieven (Neeroeteren, ... ), te papperig: tə papperich (Urmond), vet mesten: vet misté (Blerick), zich binden: zich binjə (Hunsel) dik worden , gezegd van b.v. pap [N 80 (1980)] || dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke boterham boterham: bwoͅətərham (Val-Meer), Syst. WBD  botterham (Tegelen), boterham voor een boer van zijn paard bee af te slaan: Syst. Frings  ənə boͅu̯təram vøͅr ənə bur van zə pjāt bēͅ af tə slōn (Sint-Truiden), castar (belg. fr.): Syst. Frings  kəstār (Hasselt), chrmoule (wa.): pas op daste geen sjiuermaül kraajs tevan. ook gez. van dikke vlaai voor vlaaien gold voorts: din van laer, dik van smaer  sjiërmaül (Bilzen), dik van leer: dik van leer (Mechelen), dikke boterham: dekə bōtərham (Smeermaas), dekə butram (Rotem), dieke botteram (Belfeld), dieke bottram (Swalmen), dikke botteram (Middelaar), dikə būtərham (Maaseik), Nieuwe [spelling]  dieke botram (Reuver), Syst. Frings  dekə būtəram (Bocholt), een dikke boterham (Beverlo), nən dekə botram (Peer), nən dekə botrəm (Peer), Syst. Veldeke Dao kans se nem boer mei van zie paerd sjmiete  ’n dieke bótram (Tegelen), Syst. WBD  dieke bótram (Baexem), dieke bôtteram (Boekend), dikke bótteram (Ottersum), ein dièke bótteram (Venlo), ’n diekke bóttram (Neer), ’nen dikken bŏtteram (Meijel), Syst. WBD -ie- kort  dieke bóttram (Roermond), dikke passavant: Syst. Grootaers  deʔə pasavan (Lommel), dikke pil: Syst. Veldeke  ein dikke pil (Kinrooi), dikke snee: (v.).  deͅkə snē (Helchteren), Syst. Frings  dekə snē (Heppen), deͅkə snē (Beringen), dīkə snē (Koersel), dikke snee brood: Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  dikke snee brooad (Berg-aan-de-Maas), dikke snee weg: Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  dikke snee wèk (Berg-aan-de-Maas), dikke, een -: Syst. IPA  nən deʔə (Kwaadmechelen), doorgaander: Syst. Frings  dōrgōͅəndər (Neerpelt), dubbelboterham: een dobbelboeterham (Oost-Maarland), dubbeldikke, een -: Eigen syst.  ’n dōēbel diekke (Heerlen), dubbele boterham: dubbele botteram (Roosteren), Syst. WBD  en dubbel bôteram (Oirlo), dubbele, een -: Syst. WBD  ein dobbel (Maasniel), ferme snee: feͅrəm snēi̯ (Borgloon), flem: flem (Sittard), foem: foem (Vlodrop), fonk: Syst. Frings  foͅŋk (Beringen), homp: Syst. WBD  ennen homp (Velden), hompes: Syst. Frings  hompəs (Overpelt), kant: ənə kánt (Ketsingen), keep: keep (Echt/Gebroek), kiem: kiem (Sittard), knaai: knaoj (Gronsveld), knab: Syst. WBD  knàp (Mechelen), knap: knáp (s-Gravenvoeren, ... ), knepper: Syst. WBD  knepper (Nederweert), knobbel: Syst. WBD  ein knoebel (Maasniel), knoef: Syst. Frings  knuf (Achel), knoeg: Syst. Frings  knūx (Hamont, ... ), kuil: kuul (Guttecoven), kuilboterham: Syst. WBD  koel-bōtram (Kerkrade), paardensnee: Syst. Frings  pɛjərəsnē (Zelem), paardsboterham: Syst. WBD  en pae:rsbótram (Maasniel), paardsknab: pèrs-knap (Oost-Maarland), paardssnee: pèrssnee (Eksel), pèèrssnee (Genk), cfr. passevang  pèèrdssnee (Genk), Syst. Frings  pja͂rtssnē (Hasselt), passavant: passevang (Genk, ... ), pil: ein pil (Maasbracht), pil (Neeroeteren), ⁄n pil (Heerlen), ronde boterham: ’n rónj bótram (Boukoul), Syst. WBD  rônde bôtram (Velden), rondom: rōōndum (Middelaar), smouel: schmouwel (Nieuwenhagen), sjmouel (Eygelshoven, ... ), smouwel (Thorn), Eigen syst.  sjmouwel (Heerlen), Syst. WBD  sjmoe-el (Herten (bij Roermond)), smouer: sjmawwer (Puth), sjmouen (Ulestraten), sjmouer (Margraten, ... ), smar (Grathem), smouer (Stein), smouwer (Mechelen-aan-de-Maas), ⁄n smoyer (Grevenbicht/Papenhoven), (= boerentaal; klinkt onbeschaafd!).  sjmouer (Sittard), Eigen phonetische  sjmouər (Valkenburg), Klinkt wat onbeschaafd.  een sjmauer (Oirsbeek), schj=ch van chocolade  schjmouer (Heerlerheide), sjmouer, thans ingetrokken, niet meer gebruikt (= boterham - zonder bijbetekenis).  sjmouer (Stokkem), Syst. Frings  smɛr (Mechelen-aan-de-Maas), Syst. WBD  sjmouer (Holtum, ... ), sjoumer (Buchten), smouer (Urmond), Syst. WBD Ook gezegd van een niet-dikke.  sjmouer (Limbricht), snede: sneej (Berbroek), (vr.). mv.: {sn€j\\}.  snɛ̄j (Lanklaar), Syst. Frings  snɛi̯ (Opheers), snee: snē (Houthalen), Syst. Frings  snē (Hasselt), snēə (Gingelom), snēͅə (Gingelom), snɛi̯ (Niel-bij-St.-Truiden), Syst. IPA  snēͅ (Paal), snee voor aan een paard te geven: Syst. Frings  ən snɛ̄i̯ vyr ān ə pɛ̄rt tə givə (Maaseik), spade: Syst. Frings  spai̯ (Hasselt), spie: Syst. Frings vrl.  spie (Gruitrode), stuif: ein stuuf (Ittervoort), stuk: støͅk (Val-Meer), vim: Syst. WBD  vim (Venlo), zwong: Syst. Frings  zwoŋ (Kessenich) dikke boterham || dikke met boter en kwark besmeerde boterham || dikke snede brood || dikke snede roggebrood || een dikke boterham [N 16 (1962)] || Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] || grote dikke boterham III-2-3