e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ramskop ashaak: ashǭk (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), dobbele haak: dǫbǝlǝn hǭk (Oirsbeek), grindelhaken: greŋǝlhøę̄k (Klimmen), haak: (h)ō ̞ǝk (Gingelom), hūǝk (Opheers), hǭk (Hushoven, ... ), haken: høę̄k (Siebengewald, ... ), halterhaak: hãltǝrhǭk (Aijen), heks: hɛks (Gennep, ... ), kettelhaak: kętǝlhǭk (Sint Pieter), kettinghaak: kęteŋhǭk (Tegelen), kettinghaken: kęteŋhøę̄k (Neerpelt, ... ), ploegklemmen: pluxklęmǝn (Hamont), ramskop: ramsko ̝p (Kwaadmechelen), ramskø̜p (Beek, ... ), rāmskop (Meijel), rāmskǫp (Schimmert), scheer: sxēr (Gennep, ... ), trekhaken: trękhøę̄k (Posterholt), verstelhaak: vǝrstęlhǭk (Neeritter), wem (?): wɛm (Maasmechelen) De tweelinghaak aan de voorploeg, waaraan de grindelketting bevestigd is. [N 11, 31.II.o; N 11A, 139d] I-1
rand aflaprand: āflapraŋk (Maasbree), boord: bōrt (Uikhoven), bōǝrt (Stokkem), boord van vier: bōrt ˲van vijǝr (Maastricht), boord van vijf: bōrt ˲van vɛjf (Maastricht  [(breder dan boord van vier)]  ), kroonrand: kruwǝnrãnt (Tessenderlo), raam: rām (Montzen), rand: rand (Lommel), ranjtj (Posterholt), rant (Dilsen, ... ), rantj (Stramproy), raŋk (Bilzen, ... ), ránt (Loksbergen), rānjtj (Roggel), rānt (Milsbeek, ... ) De bovenste rand van de mand, meestal gevlochten uit de uiteinden van de rechtopstaande wissen. [N 40, 66] || De reep leer die men vastnaait aan de binnenzool en schacht en waaraan men later de zool bevestigt. Zie afb. 39. [N 60, 88a] II-10, II-12
rand [wld ii.10, p. 40] aflaprand: aoflaprank (Maasbree), raam: rām (Montzen), rand: raanjtj (Roggel), raant (Milsbeek), rand (Dilsen, ... ), randj (Posterholt), rank (Bilzen), rant (Meijel) Een reep leer die, na eerst geschift te zijn, vastgenaaid wordt aan de binnenzool en schacht en waaraan later de zool wordt bevestigd? (rand, rabat?) Zie tek. 88. [N 60 (1973)] III-1-3
rand van een hoed boord: baord (Klimmen), bjoət (Vliermaal), bōͅRt (Hasselt), buoit (Tongeren), buurd (Bree), bŭ.ad (Opheers), bôôrd (Mechelen, ... ), Boord?  bōͅR (Tongeren), kant: ka:nt (Wintershoven), kant (Halen, ... ), kānt (Diepenbeek, ... ), keͅnt (Donk (bij Herk-de-Stad)), kloof: klaif (Mal), kremp: kremp (Kerkrade), luif: leuf (Brunssum, ... ), leͅif (Bree), līf (Opglabbeek), loͅjf (Kaulille), luf (Val-Meer), luif (Aldeneik, ... ), lyf (Zichen-Zussen-Bolder), löf (Hoensbroek), løyf (Maaseik), løͅf (Teuven), løͅujf (Stokkem), løͅyf (Boorsem, ... ), løͅyf(kə) (Bocholt), lûif (Gronsveld), Zie ook afb. p. 244: hood mèt luif.  luif (Maastricht), luifel: leufel (Weert), luifel (Klimmen), luufel (Mesch), luuffel (Blerick), rand: hoote rand (Hoensbroek), Ra.ŋk (Tongeren), raand (Diepenbeek, ... ), raank (van der hood) (Bocholtz), rand (Achel, ... ), rand van den hoed (Beverlo), rand` (Ophoven), randj (Munstergeleen, ... ), rangk (Borlo, ... ), rank (Baarlo, ... ), rank v.d. hood (Schimmert), rant (Beringen, ... ), raŋk (Borgloon, ... ), raənt (Velm), rānd (Borgharen, ... ), rānt (Opheers, ... ), rāŋk (Boekt/Heikant), rànd (Hechtel), rând (Oirlo), B.v. Hoed met een brede rand.  rānt (Hamont), vgl. rànk.  ràand (Tongeren) [luif*]: (vooruitstekende) rand van de hoed || deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || Hoe noemt men de rand van de hoed? [N 45 (1972)] || luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] || rand || rand (van hoed) || rand van de hoed || rand van den hoed || rand van een hoed [N 25 (1964)] || rand van een hoed, luifel || rand van hoed III-1-3
rand van gereedschap bord: bōǝt (Kelmis), rand: raŋk (Kelmis) Rand van het blad van een schop of de rand van een emmer, een wagen, enz. Ten aanzien van het woordtype "rand" geldt dat het hier vooral ging om een bredere rand dan die van een schop of een emmer. [monogr.] II-4
randjesbloem begijntje: begiensje (Schimmert), idiosyncr.  begientje (Thorn), ganzenkruid: ganzekruid (Jeuk), hennenkruid: hinnekrödje (Jeuk), muur: \'idem\' (?)  muur (Jeuk), muurbloem: muurbloem (Horst), randbloem: -  randjbloom (Tungelroy), randjesbloem: rendjes-bloem (Oirlo), geen aparte naam  randjesbloem (Berg-en-Terblijt), rijstepap: WBD  riessepàp (Sevenum) randjesbloem [DC 60a (1985)] || Randjesbloem (arabis alpina/caucasica). De bloemen zijn groot en room-wit, ongeveer 15 mm groot (de kroonbladeren wijd uitgespreid), en zij groeien in dichte trossen; onder aan de hoofdstengels zitten ook korte zijstengels zonder bloemen, ze zijn ondiep i [N 92 (1982)] || Randjesbloem (Arabis caucasica Willd.). De bloemen zijn groot en room-wit, ongeveer 15 mm groot (de kroonbladeren wijd uitgespreid), en zij groeien in dichte trossen; onder aan de hoofdstengels zitten ook korte zijstengels zonder bloemen, ze zijn ondiep i [N 92 (1982)] III-2-1
randmes gebogen mes: gebogen mes (Lommel), kantmes: kanjtjmɛts (Roggel), kantmes (Milsbeek, ... ), kantmɛts (Geulle), kantmesje: kantmęskǝ (Meijel, ... ), ramemes: ramǝmɛts (Bleijerheide), randmes: raŋkmɛts (Maasbree), randmesje: rantmęskǝ (Meijel), steekmes: stę̄kmɛs (Bilzen) Het mes voor het afsnijden of afsteken van de randen of kanten. [N 60, 174b; N 60, 174c; N 60, 174a] II-10
randsteekmes afsteker: āfstę̄kǝr (Maasbree), kantensnijder: kaŋktǝsni-jǝr (Maasbree), lurmentrekker: lørmǝtrękǝr (Roggel), ramenmes: rāmǝmɛts (Montzen), randsteker: randsteker (Lommel), raŋkštęxǝr (Bleijerheide), recht mes: recht mes (Lommel), steekmes: stę̄kmęs (Milsbeek), stę̄kmɛts (Maasbree), štę̄kmɛts (Posterholt), steekmesje: steekmesje (Posterholt), steekzetter: štę̄kzętǝr (Roggel), uitsnijder: ūtsniǝr (Dilsen), uitsteekmesje: awtstę̄kmɛskǝ (Bilzen) Gereedschap waarmee men het overhangende leer aan de zool gelijkmatig afsnijdt. De antwoorden in dit lemma komen uit verschillende vragen. Het is mogelijk dat dit randsteekmes voor verschillende doeleinden wordt gebruikt en dat het daardoor ook van vorm kan verschillen. Zie afb. 52. [N 60, 116a; N 60, 117a; N 60, 174a] II-10
rangeerterrein baan: bān (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Eisden]  [Domaniale]), cour: kūr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Wilhelmina]), rangeerplaats: rangeerplaats (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ranšērplātš (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), rangeerplei: ranšērplaj (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Julia]), raŋšērpla.j (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]), raŋžērplaj (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), rangeerterrein: rangeerterrein (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]), ranšērtǝręjn (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), ranžērtǝręjn (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Emma]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), raŋžērtɛręjn (Geleen  [(Maurits)]   [Wilhelmina]), raŋž˙ērtɛrę̄ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Eisden]), vorming: vø̜rmeŋ (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), wesselenplei: wɛsǝlǝplę.j (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]) Plaats waar de kolentreinen worden samengevoegd of gesplitst. [N 95, 23] II-5
rank druivenreng (mv.): droeveräng (Schinveld), elendsklauw: ideosyncr.  eelendsjklauw (Sittard), flets: WBD/WLD  flets (Opglabbeek), iel: iel (Nederweert), klijsper: klieesjper (Schinveld), klimplanten: klumplaante (Noorbeek, ... ), leien (mv.): leije (Weert), mv.  leî-je (Altweert, ... ), leiplant: lijplant (Sittard), opgeschoten (vt dw): opgesjoate (Heek), rank: d’r rank (Hoensbroek), raank (Eijsden, ... ), rang (Blitterswijck, ... ), rangk (Buggenum, ... ), rank (Arcen, ... ), rānk (Afferden, ... ), rángk (Schinnen), ráánk (Epen), rânk (Tungelroy), räng (Dieteren, ... ), ränk (Gulpen, ... ), rääng (Sittard), #NAME?  rank (Klimmen), (niet als synoniem met slank) anders rank  rank (Hunsel), [verbindingsboogje boven ng ]  räng (Belfeld), [verkortingsboogje boven ä ]  räng (Arcen), bv.nw  raank (Blitterswijck), e.v. / reng mv.  rank (Herten (bij Roermond)), eigen fon. aanduidingen  rank (Ell), eigen spellingsysteem  (rank) (Neer), rank (Meijel, ... ), Endepols  raank (Maastricht), enkv. meervoudig (reng)  rank (Boekend), ideosyncr.  raank (Eijsden, ... ), rank (Sittard, ... ), IPA, omgesp.  rāŋk (Kwaadmechelen), Nijmeegs (WBD)  rank (Meijel), o.a. wingerdrank. mv.; verkl.w.: reng; rengsjke  rank (Heerlen), van een wingerd [de opgave hoort waarschijnlijk bij ranken (v.e. wngerd)]  ränk (Wellerlooi), Veldeke  rank (Waubach), ’ne rank (Klimmen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  rank (Gulpen), Veldeke aangepast  rānk (Tienray), WBD / WLD  rangk (Beesel), rank (Reuver), WBD-WLD  ránk (Roermond), WBD/WLD  rank (Ophoven), rāānk (Maastricht), rānk (Caberg), rànk (Nieuwenhagen), WBD/WLD (lange aa)  ràànk (Maastricht), WLD  raank (Mheer), rank (Brunssum, ... ), rànk (Oirsbeek, ... ), ràànk (Itteren), ránk (Guttecoven, ... ), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  ránk (Haelen), WLD (lange áá)  ráángk (Maastricht), WLD enkelvoud  rank (Doenrade), WLD m.v. rèng  rank (Maasbree), WLD meervoud reng  rang (Thorn), ± WLD  raank (Vlijtingen), rankel (mv.): rankel (Eksel), ranken (mv.): (ranke) (Schimmert), ranke (Borgharen, ... ), rānke (Afferden), WLD  raanke (Maastricht), ranke (Gulpen, ... ), rankə (Wijnandsrade), rel: (rèl) (Blerick), reng (mv.): reng (Amby, ... ), renj (Baarlo, ... ), renk (Amby, ... ), rens (Haler), rēng (Urmond), rĕng (Beegden, ... ), rĕnj (Panningen), rèng (Genooi/Ohé, ... ), rènk (Susteren), réng (Pey), rêng (Einighausen), ?  renk (Broeksittard), eigen spellingsysteem  reng (Geleen, ... ), Endepols  reng (Maastricht), ideosyncr.  reng (Susteren), ideosyncr. mv.  reng (Gronsveld), meervoud  reng (Gulpen, ... ), mv.  de reng (Hoensbroek), NCDN  rèng (Stevensweert), oude spellingsysteem bonen - druiven  rent (Meijel), Veldeke  reng (Waubach), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones mv.  reng (Gulpen), Veldeke 1979 nr 1  reng (Venray), Veldeke mv.  reng (Klimmen), Veldens dialekt  reng (Velden), WBD/WLD  reng (As, ... ), rèng (Urmond), réng (Susteren), WBD\\WLD  réng (Amstenrade), WLD  de rêng (Schimmert), reng (Born, ... ), renj (Tungelroy), rèng (Gennep, ... ), WLD meervoud  reng (Doenrade), ± WLD  reng (Weert), ± WLD mv  réng (Klimmen), rengen (mv.): (renge) (Schimmert), rengen (Heythuysen), ideosyncr.  rengen (Oirsbeek), rijen: rééjəs (Loksbergen), scheut: scheut (Lottum, ... ), sjeut (Heek), slang: sjlank (Reuver, ... ), slappe reng (mv.): sjlappe rèng (Lutterade), slappe stengel: šla.pə št‧ɛŋəl m. (Eys, ... ), slingen (mv.): schlingen (Heerlerbaan/Kaumer), smal opgeschoten (vt dw): smaal opgeschoate (Beesel), steel: LDB  sjteel (Roermond), steeltje: sjteelkes (Schimmert), ideosyncr.  steelkes (Thorn), strang: eigen spellingsysteem  strank (Maastricht), WLD  sjtrànk (Sweikhuizen), streng: WLD  strèng (Ubachsberg), tak: Bree Wb.  tak (Bree), eigen spellingsysteem  tak (Meijel, ... ), Endepols  tak (Maastricht), Endepols tak  tak (Maastricht, ... ), ideosyncr.  tak (Hoensbroek), WBD/WLD  tak (Kapel-in-t-Zand), WLD  tak (Zonhoven, ... ), tàk (Itteren), takjes: tekske (Weert), ideosyncr.  tekskes (Thorn), tek (mv.): tek (Oirlo, ... ), tek (mv.) van de wingerd: tek van unne viegert (Nederweert), tsiemelen: ideosyncr.  tsiemmele (Kerkrade), winde: ideosyncr.  winj (Sittard), wingerdenreng (mv.): wingerte reng (Echt/Gebroek), wring: Venlo e.o.  vring (Maasbree) rank [SGV (1914)] || rank (twijg) || rank ve klimplant || ranken || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] || Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)] III-4-3