e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afstrijkmes afstrijkmes: afstrī̄kmę ̞s (Milsbeek), afštrī̄kmę ̞ts (Sittard), mes: mę ̞s (Venray) Lang, plat stuk ijzer met handvatten, waarmee de overtollige klei werd afgestreken. Het afstrijkmes werd vooral toegepast bij meerbaksvormen. [monogr.] II-8
aftanden aftanden: āftɛŋǝ (Ulestraten), eindigen op halfsteens: ęjndegǝ ǫp hǫwfštęjns (Schimmert), halve steen terug: halǝvǝ stęjn trø̜k (Ell), in verband terugvallen: en vǝrbaŋk tryk˲valǝ (Heerlen), intanden: intãndǝ (Castenray, ... ), terugspringen: trøkšpreŋǝ (Noorbeek, ... ), terugvallen: trøk˲valǝ (Gronsveld, ... ) Tijdelijk gestaakt metselwerk met behulp van een staande of liggende tand beëindigen. [N 31, 28a; monogr.] II-9
aftekenen aftekenen: āftsēxǝnǝ (Bleijerheide), āftēkǝnǝ (Schimmert  [(door middel van het kruisijzer)]  ), āftęjkǝnǝ (Roermond, ... ), aftraceren: ǭftrasērǝ (Houthalen), schramen: šrø̜ǝmǝ (Kerkrade) De afmetingen van een werkstuk met behulp van een kraspen of krasblok op het plaatmateriaal aftekenen. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. [N 64, 81b; N 66, 2b; N 33, 380] II-11
aftekenen met behulp van een kruishout aankratsen: ākratsǝ (Oirsbeek), aantekenen: āntęjkǝnǝ (Groot Genhout), aantrekken: ātrękǝ (Mechelen), afkratsen: āfkratsǝ (Posterholt), afkruisen: afkruisen (Zonhoven), afkrǫwǝsǝ (Tessenderlo), āfkrytsǝ (Klimmen, ... ), āfkrȳtsǝ (Montfort, ... ), āfkrȳzǝ (Stein), āfkrø̜jtsǝ (Neer), afschrijven: afsxrē̜vǝ (Leopoldsburg), āfsxrīvǝ (Venlo), āfšrīvǝ (Echt, ... ), aftrekken: aftrękǝ (Ottersum), ǭftrękǝ (Bilzen), kruishout derover: krȳshǫwt ˲dǝrø̄vǝr (Limbricht), schramen: šr ̇ǭmǝ (Eygelshoven), schrijven: šrīvǝ (Herten), tekenen: tēkǝnǝ (Bilzen), trekken: trekken (Dilsen), trękǝ (Sint Odilienberg) Met behulp van het kruishout of het dubbel kruishout een stuk hout op breedte en/of dikte aftekenen, bijvoorbeeld wanneer dit geschaafd moet worden. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan die rand lopende lijn in het hout. [N 53, 197b-d; N G, 17c] II-12
aftekenen met krijt aantekenen: āntęjkǝnǝ (Voerendaal), ǭntɛ̄kǝnǝ (Eijsden), afkrijten: afkretjǝ (Meijel), āfkrītǝ (Echt, ... ), aftekenen: aftekenen (Genk, ... ), āftikǝnǝn (Zolder), āftēkǝnǝ (Doenrade), āftęjkǝnǝ (As, ... ), ǭftęjkǝnǝ (Maastricht), aftekenen met krijt: āftęjkǝnǝ met krīt (Reuver, ... ), āftęjkǝnǝ męt krīǝt (Eisden), ǭftēkǝnǝ męt kręjt (Bilzen), bet krijt aftekenen: bę krē̜jǝt ãǝftīkǝnǝ (Schulen), bɛ kręjt ǭftēkǝnǝn (Diepenbeek), corrigeren: kǫrīžērǝ (Schulen), knijtschramen maken: knītšrø̜ǝm māxǝ (Bleijerheide), krijten: kritǝ (s-Gravenvoeren), krītǝ (Geleen, ... ), krijttekenen: krīttęjkǝnǝ (Voerendaal), met krijt tekenen: męt krīt tēkǝnǝ (Noorbeek), męt krīt tęjkǝnǝ (Neeroeteren), tekenen: tɛjkǝnǝ (Meeuwen), tekenen bet krijt: tikǝnǝ bę krē̜.t (Zolder), tekenen met knijt: tēkǝnǝ męt knīt (Montzen), vertekenen: vǝrtęjkǝnǝ (Tegelen) In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74] II-7
aftekenmal leest: lē̜st (Heijen), mal: mal (Buchten, ... ), matrice: matresǝ (Jeuk), matrijs: matrīs (Heerlen), model: modɛl (Klimmen, ... ), mǝdɛl (Herten, ... ), mǫdęl (Leopoldsburg), mǫdɛl (Bilzen, ... ), modelpapier: mǫdɛlpapīr (Bevingen), patroon: pǝtrōn (Stein), schildje: šeltjǝ (Groot Genhout), sjabloon: šablōn (Helden, ... ), vellingenpatroon: vɛleŋǝpatrǭn (Stein) Het model waarmee de delen op het plaatijzer worden afgetekend die er later moeten worden uitgekapt. Een aftekenmal wordt gemaakt wanneer er veel stukken van gelijke vorm moeten worden vervaardigd. [N 33, 249] || Kartonnen of houten voorbeeld waarnaar iets, bijvoorbeeld een profiel, gemaakt wordt. De aftekenmal kan dus dienen als geleider bij het afschrijven en/of controleren van het profiel van een werkstuk. [N 53, 196a] || Model in hout of karton van een onderdeel van kar of wagen. De wagenmaker heeft meestal mallen van berries, rongen, asblokken en bakonderdelen in zijn bezit voor elk kar- en wagentype dat hij maakt. Ook voor de segmenten van de velgen zijn meestal mallen voorhanden (Theuwissen, pag. 288-290). [N G, 19] II-11, II-12
aftrekken (de ketel) schoonmaken: skunmākǝ (Kerkom), (het water) wegpompen: w ̇ęxp ̇ompǝ (Opitter), (laten) weglopen: węxlawpǝ (Posterholt), af laten lopen: āf Iǭtǝ lǫwpǝ (Horn, ... ), aftrekken: áǝftrękǝ (Wellen), āftrękǝ (Horn, ... ), āftrɛkǝ (Stramproy), ǭftrękǝ (Maastricht), bijsmeren met was: bę̄jsmę̄rǝ met was (Maasbree), de was op de schoen inwrijven: dǝr wās op dǝr šoŋ evrīvǝ (Bleijerheide), insmeren: insmeren (Lommel), ę̄šmę̄rǝ (Montzen), instrijken: enstrīkǝn (Dilsen), laten doorsijpelen: lǭtǝ dūrsipǝlǝ (Weert), met was instrijken: me was enstrikǝ (Milsbeek), was opzetten: was opzętǝ (Bilzen) De vloeistof van de niet-oplosbare delen laten weglopen of wegpompen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''klaren''. [N 35, 39] || Het met was bestrijken van de schoen. [N 60, 134b] II-10, II-2
aftrekken (met de hand) afdoen: af˱dū (Meijel), āfdun (Blerick), āf˱dōǝn (Lummen), afrijten: āfrītǝ (Einighausen), afroffen: āfrūfǝ (Horn), aftrekken: āftrekǝ (Oost-Maarland), āftrɛkǝ (Haelen, ... ), kruiden: krui̯ǝ (Borgharen, ... ), kruǝ (Gulpen, ... ), krø̄n (Bevingen, ... ), krūǝ (Bleijerheide, ... ), krǫu̯ǝ (Eckelrade, ... ), plukken: pløkǝ (Diepenbeek, ... ), plø̄kǝ (Boekend), plø̜kǝ (Blerick, ... ), plø̜ʔǝ (Lommel), plɛkǝ (Gruitrode), repen: rēpǝ (Bilzen, ... ), rɛ̄pǝ (Mal, ... ), roffen: rufǝ (Montfort), ropen: rø̜pǝ (Mal), trekken: trekǝ (Eijsden), trɛkǝ (Alken, ... ), uittrekken: āttrɛkǝ (Sint-Truiden), ūttrɛkǝ (Heerlen, ... ) Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c] I-5
aftrekken, uitwinnen afhalen: afhālǝ (Meijel), ā.fhǭǝ.lǝn (Achel), afrengelen: ā.fręŋǝlǝ (Hasselt), ǭfręŋǝlǝ (Godschei, ... ), afrengen: ǭfreŋǝ (Sint-Lambrechts-Herk), afrollen: afrǫlǝ(n) (Beringen, ... ), ā.frǫlǝ (Hasselt, ... ), āfrǫlǝ (Heusden, ... ), ǭ.frǫlǝ (Genk, ... ), aftrekken: aftrękǝ (Achel, ... ), aftręʔǝn (Lommel), ǫ.ftrękǝ (Zonhoven), afwinnen: ā.fwęnǝ (Kuringen), ā.fwęŋǝ (Berbroek), ā.fwɛŋǝ (Kermt, ... ), beteendoen: bǝdīndun (Gorsem), beteentrekken: beteentrekken (Mettekoven), bijeenbrengen: binbręŋǝ (Beringen), bijeendoen: bienduŋ (Achel), bā̯ǝndu.n (Kwaadmechelen), bęi̯ēndun (Gelieren Bret), bijeendraaien: bīęi̯ndrɛ̄ǝ (Schimmert), bijeenhalen: bięi̯nhǭlǝ (Maasbracht), bijeenmaken: bięi̯nmākǝ (Limbricht), bijeenpakken: bięi̯npakǝ (Ospel), bijeenrollen: binrǫlǝn (Achel), bīęi̯nrǫlǝ (Maasniel, ... ), bijeentrekken: bięi̯ntrekǝ (Hushoven), bijtrekken: bijtrekken (Batsheers), bēi̯trękǝ (Stokkem), daalleggen: dǭlęgǝ (Hasselt), draaien: draaien (Waasmont), drɛi̯ǝ (Grathem), inhalen: enhālǝ (Sevenum), opeenrollen: ǫbęi̯nrǫlǝ (Zutendaal), ǫbęi̯rǫlǝ (As, ... ), ǫpęi̯nrǫlǝ (Swalmen, ... ), opeenwellen: ǫpęi̯nwęlǝ (Hunsel), ophalen: ū.phǭǝ.lǝn (Achel), ǫphālǝ (Meijel), opperen: opperen (Eisden), oprollen: ǫprǫln (Koersel), rollen: rǫlǝ (Hasselt, ... ), te goei rollen: te goei rollen (Rummen), trullen: trullen (Overrepen), uitdraaien: ut˱drē (Nuth), ut˱drēi̯ǝ (Berg, ... ), ut˱drīi̯ǝ (Cadier, ... ), ut˱drīǝnǝ (Heerlen, ... ), ut˱drɛi̯ǝ (Berkelaar, ... ), ū.drɛi̯ǝ (Boorsem, ... ), ū.drɛ̄i̯ǝ (Gellik, ... ), ūt˱dręi̯ǝ (Baexem, ... ), ūt˱drīi̯ǝ (Klimmen, ... ), ǫu̯dręi̯ǝ (Diets-Heur, ... ), ǫu̯drɛ̄ǝ (Nerem, ... ), ǫu̯t˱drɛi̯ǝ (Elen, ... ), ǭ.drē̜i̯ǝ (Jesseren), ǭdrē̜ (Broekom), ǭǝ.drē̜ǝ (Gutschoven, ... ), ǭǝ.drɛi̯ǝ (Heers), uithalen: uthālǝ (America, ... ), uthǭlǝ (Middelaar, ... ), ūthālǝ (Panningen), uitleggen: ut˱lęgǝ (Meeswijk), ut˱lęqǝ (Munstergeleen), uitrengelen: ø̜̄tręŋǝlǝ (Hasselt), ǭǝ.trę.ŋǝlǝ (Godschei), uitrennelen: ǭ.tręnǝlǝ (Diepenbeek), uitrollen: uitrollen (Gorsem, ... ), usrǫlǝ (Bocholtz), utrǫlǝ (Einighausen, ... ), øtjrǫlǝ (Meijel), ātrǫlǝ (Duras, ... ), ē̜trǫlǝ (Binderveld, ... ), ōtrǫlǝ (Mopertingen), ōu̯trǫlǝ (Grote-Spouwen), ūtrǫlǝ (Boukoul, ... ), ǫu̯trǫlǝ (Hoepertingen, ... ), ǭ.trǫlǝ (Hasselt, ... ), uittrekken: uittrekken (Klein-Gelmen, ... ), uttrɛkǝ (Berg / Terblijt, ... ), ō.ttrękǝ (Herderen, ... ), ǭǝ.ttrękǝ (Neerrepen), uitwellen: utwęlǝ (Baarlo, ... ), ū.twɛlǝ (Ophoven), ūtwɛlǝ (Haelen, ... ), ǫu̯twęlǝ (Maaseik), uitwentelen: uitwentelen (Kinrooi), utwēnsǝlǝ (Val-Meer), utwęi̯ntǝlǝ (Wellen), ū.twe.ndǝlǝ (Veldwezelt), ǭǝ.twę.njdǝlǝ (Vliermaalroot), uitwinnen: atwęŋǝ (Aalst, ... ), ø̜̄.twęŋǝ (Ordingen, ... ), ø̜̄ǝtwęŋǝ (Kozen), ātwęŋǝ (Bevingen, ... ), ō.twenǝ (Herderen, ... ), ō.twęnǝ (Eigenbilzen, ... ), ő̜̄.twęŋǝ (Boekhout), ő̜̄ǝ.twęi̯nǝ (Alken), ū.twenǝ (Riemst, ... ), ű.twenǝ (Hees, ... ), ǫu̯.twenǝ (Berg, ... ), ǫu̯.twęnǝ (Beverst, ... ), ǫu̯ǝ.twe.nǝ (Henis, ... ), ǭ.twenj (Romershoven), ǭtwęŋ (Schalkhoven), ǭǝ.ntwɛ.nǝ (Gutschoven), ǭǝ.twenj (Sint-Huibrechts-Hern), ǭǝ.tweŋǝ (Gelinden, ... ), ǭǝ.twęi̯nǝ (Bommershoven, ... ), ǭǝ.twęnǝ (Rukkelingen-Loon, ... ), ǭǝ.twęŋǝ (Berlingen, ... ), ǭǝtwenǝ (Hoeselt, ... ), ǭǝtwē̜i̯nǝ (Borgloon, ... ) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
aftroggelen afbannen: aafbanne (Nederweert), afbedelen: aafbeedele (Posterholt), aafbêdele (Limmel, ... ), afdwingen: zeldzaam  afdwinge (Brunssum), affoefelen: aaffóffele (As), affoetelen: aaffoetele (Dieteren, ... ), aaffoetelen (Geleen), aaffoetelə (Doenrade), affoezelen: āāffōēsjələ (Reuver), affutselen: oaffutselen (Eigenbilzen), affutsen: aoffotsjen (Noorbeek), afhandig maken: aafhenjig maken (Oirsbeek), aofhendig mäoke (Gronsveld), àf-hen-dig make (Blitterswijck), afklappen: aafklappe(n) (Schinveld), afkoetelen: vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 170): koetele, ruilen met alle mogelijke zaken, vooral prullen, door kinderen.  afkoetele (Wellerlooi), afloensen: aafloensjə (Roermond), afluchsen (<du.): aafloeksə (Hulsberg), afwinnen  aafloekse (Heerlen), De o van sjlok en andere dergelijke woorden wordt aldus ongeveer gevormd:  aaflokse (Schinnen), vgl. Du. abluchsen  aafloekse (Haelen, ... ), aoflókse (Maastricht), oafloekse (Eijsden), afluizen: aaflauzen (Eksel), afluizen (Leopoldsburg), afpersen: aafpêrsche (Mheer), afpingelen: aafpinkele (Munstergeleen), afpingele (Merselo), afritselen: aaffritsələ (Montfort), afschooien: afschŏje (Merselo, ... ), afstropen: aafstjreupe (Neer), aafstruipe (Weert), aafstruipə (Montfort), ààfsjtreupə (Heerlen), aftroffelen: aaftroefele (Asenray/Maalbroek, ... ), aaftroefələ (Beesel, ... ), aftroeffele (Lottum), āāftroefele (Schimmert), ááftroeffele (Swalmen), aftroggelen: (aaf)trokkele (Gulpen), aaf-tròggele (Sevenum), aaftraochəllə (Grevenbicht/Papenhoven), aaftraoggele (Echt/Gebroek), aaftraogələ (Schinnen), aaftriggele (As), aaftroachele (Berg-en-Terblijt, ... ), aaftroagele (Buchten, ... ), aaftroegele (Roermond, ... ), aaftroegelen (Stein), aaftroekele (Mheer, ... ), aaftroekgele (Beegden), aaftroekkele (Herten (bij Roermond)), aaftroggele (Amby, ... ), aaftroggelen (Hoensbroek, ... ), aaftroggelle (Geulle, ... ), aaftroggələ (Montfort, ... ), aaftroggələn (Urmond), aaftrokkele (Tungelroy), aaftrŏggele (Tungelroy), aaftrâochele (Genooi/Ohé, ... ), aaftrògkele (Bree), aaftrógelen (Born), aaftrôoggələ (Kelpen), aftraochele (Amby), aftroggele (Meerlo, ... ), aftroggelen (Haler, ... ), aftruggele (Jeuk), aftruggelen (Zonhoven), aftröggele (Gennep), aoftroggele (Maastricht, ... ), aoftroggələ (Maastricht), aoftrōgələ (Maastricht), aoftróggele (Maastricht), āāftróggələ (Nieuwenhagen), ààftroggələ (Venlo), ààftròəchələ (Heerlen), ààftróggələ (Susteren), ááftròggələ (Epen), Opm. Hgd.gg.  aaftrŭggele (Heer), Opm. zachte ks.  (aaf)trôkkele (Neeritter), ps. boven de a (van ... trøachele) staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  aaftrŏachele (Guttecoven), aftwakken: aaftswakke (Simpelveld), afvlooien: afvlooien  aafflüe (Heerlen), afzetten: aafzetse (Kerkrade), aafzette (Belfeld, ... ), aafzettə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), aafzĕtte (Sittard), aafzitte (Eys, ... ), aafzittu (Brunssum), aafzittə (Beesel), aafzètte (Geulle, ... ), aafzètte(n) (Obbicht), aafzèète (Geleen), aafzétte (As, ... ), afsittə (Meijel), afzette (Eys, ... ), afzetten (Hoensbroek), aofzette (Maastricht), aofzettə (Maastricht), aofzéttə (Maastricht, ... ), āāfzéttə (Nieuwenhagen), oafzette (Schimmert), ààfzittə (Venlo), ààfzèttə (Heerlen), ááfzéttə (Heel), ‧āf˃zeͅ.tə (Eys), afzetter (zn.): aafsitter (Gulpen, ... ), bedriegen: bedreege (Herten (bij Roermond)), bietsen: vgl. WBD III, 3.1: bietsen, Oss (L 099).  bietse (Venlo), fijmelen: WNT: fijmelen?  feimele (Ell), flensen: WNT: flensen, B. 2. Knoeien bij het kaartspel.  flĭĕnsje(n) (Schinveld), foetelen: foe:tele (Herten (bij Roermond)), foetele (Puth), heimelijk (bn.): heimelik (Maastricht), luchsen (du.): vgl. Du. luchsen  lókse (Sittard), naaien: nejje (Itteren), ontfutselen: oontfutsele (Maastricht), oplichten: oplichten (Meeuwen), pingelen: pungele (Steyl), slamiel (zn.): vgl. WNT: slamier, 1. lang en mager persoon, slungel; -2. vrouw die niet flink is, teut (in Gron. -3. slimmerd, leeperd; -4. vlug en handig meisje, bijdehandje.  sjlamiel (Merkelbeek), stropen: streupe (Itteren), tengelen?: tengele (Grubbenvorst, ... ), troggelen: troachele (Heek), trochele (Stevensweert), troegele (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), troggele (Afferden, ... ), troggələ (Swalmen), trooggelen (Sint-Odiliënberg), trŏĕchele (Buggenum), truggele (Sint-Pieter), trŭggele (Herten (bij Roermond)), tröggelen (Oirlo), uithoren: oethêûren (Melick), ūūthīērd (Opglabbeek), əəthuujərə (Loksbergen), uitspeculeren: oetsjpikkèleere (Guttecoven), uittroggelen: oettroachele (Stein), verneuken: vərneukə (Gennep), vlooien: vlüe (Heerlen) listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af-) [SGV (1914)] || troggelen (af~) [SGV (1914)] III-3-1