e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtspaander bolster: bolstərs (Beverlo), boͅlstər (Beringen, ... ), geen houten spaantje maar ontschilde kempstekken  bolsters (Kwaadmechelen), in de plaats van spaantjes gebruikt  bōͅlstərs (Boekt/Heikant), voor hennep  boͅlstərs (Beringen), fidibus: fiedibus (Bleijerheide), fielepoes (Kerkrade), filəpus (Bleijerheide, ... ), fidibusje: fiedebusje (Heerlen), fiet: fiet (Mesch, ... ), fīēte (Klimmen, ... ), streep onder de ie  fiete (Klimmen), fietesstekje: fìetesstèkske (Amstenrade), fimp: feemp (Middelaar), fēmp (Gennep, ... ), fɛmp (Bleijerheide, ... ), veempe (Milsbeek, ... ), flik: flekə (Opglabbeek), flimp: fleemp (Oirlo), flempə (Tegelen), flēmp (Blitterswijck, ... ), flim.pe (Panningen), flimp (As, ... ), flimpe (Baarlo, ... ), flump (Echt/Gebroek, ... ), flumpe (Haelen, ... ), flumpen (Echt/Gebroek), vlaemp (Sevenum), vlimp (As, ... ), (\"Als \'m \'n ei misgeit mot \'r flumpe snieje\", d.w.z. \"hij kan geen tegenvaller meer hebben\".)  flumpe (Heythuysen), (meervoud)  flimpe (Tegelen), dit om vuur over te brengen  flimp (Helden/Everlo), flimpen rekske zie tekening  flimpen (Meijel), liefst van berkehout  flumpe (Maasniel), omdat ze zeer fijn gesneden waren.fijn als wimpers die ook flumpe heten  flumpe (Thorn), ook wel  flumpe (Tegelen), Verklw. flimpke  flimp (Venlo), zeer oud lange smalle dunne spaanders  flump(e) (Maasniel), zeer oud lange smalle dunne spaanders; flump(e) sjnieje  flump (Maasniel), flimpenstek: flumpestek (Echt/Gebroek), fok: fôk (Gronsveld), hennepstek: heͅnəpsteͅk (Kermt), hɛnəpstɛkər (Bocholt), kempstek: keͅmpsteͅk (Halen), lange stok die men meermaals kon aansteken in de kachel  keͅmpsteͅk (Halen), kempstekje: keͅmpsteͅkskəs (Halen), kennepstek: kennepstek (Eksel), keͅnnəpstɛk (Spalbeek), keͅnəpsteͅk (Overpelt), keͅnəpstøk (Diepenbeek), kɛnəpstɛk (Gelieren/Bret, ... ), kɛnəpstɛkər (Opglabbeek), dient om de haard te ontsteken  kɛnəpstɛk (Gelieren/Bret), hennepstok  keͅnəpstək (Wellen), kennepstekje: keͅnəpstēͅkskə (Hasselt), kennepstok: kɛnəpstoͅk (Genk), netelstek: dove netels  netəlstək (Wellen), pijpenhengst: pipəheŋstə (Bocholt), pijpenspaan: piëpespaon (Kinrooi), plimp: plemp (Bree), plempə (Bree, ... ), plimpe (Bree), plømp (Stokkem), plømpə (Maaseik, ... ), riet: een riet  rīt (Sint-Truiden), rietje: rɛ̄təkə (Hasselt), rietstek: ritsteͅkə (Wintershoven), rietstekje: werden langs de wegen geplukt ongeveer 50 cm  reͅi̯tstɛkskəs (Borgloon), serviesje: servieskes (Roermond), sərviskə (Tungelroy), slinster: slinstərə (Hoeselt), slirpjes: in een doos boven op de schouwmantel gezet  slerəpkəs (Wellen), snip: snip (As, ... ), snup (Nederweert, ... ), snuppe (Ell, ... ), snyp (Kinrooi), snøppə (Lanklaar), snøpə (Altweert, ... ), voor `t aonmaken  snup (Ospel), snipper: schjnupper (Heerlerheide), sjnippere (Puth), sjnuppere (Guttecoven), sjnuppers (Susteren), sjnuppĕre (Oirsbeek), snipper (Roosteren), snippers (Urmond), snupper (Buchten), snuppere (Geulle), snupperen (Kerensheide), snuppers (Heerlen), snøpər (Tungelroy), samengeplooid papier bij gebrek aan lucifers  sjnupper (Sittard), snippers  snepərs (Achel), Van gedroogd wilgenhout gesneden lange snippers om van het haardvuur of kachel een vlammetje te nemen ter besparing van de duurdere zwavelstokken  sjnupper (Sittard), vandaar de sjnupperbös  sjnūpper (Limbricht), snipperspaan: sjnupper-sjpieën (Ulestraten), snipperstek: sjnippersjtekkes (Sittard), spaan: schpēēi-ne (Schimmert), schpiene (Mechelen), schpieën (Heerlen), sjpain (Schimmert), sjpieen (Herten (bij Roermond)), sjpiēne (Reuver), sjpîên (Rothem), spain (Urmond), spieên (Heerlen), spīēëne (Hoensbroek), spoanen (Neeritter), ßpij\\n\\  špii̯ən (Teuven), spaandeltje: speën-gelke (Maasbracht), spaander: spoͅəndərs (Wellen), spaandertje: spāndərkəs (Rotem), spōͅndərkəs (Rotem), spaantje: sjpieëntje (Eygelshoven), spīēnke (Brunssum), spōͅi̯ŋkəs (Beringen), spijtje: spēͅi̯kəs (Mechelen-aan-de-Maas), spik: spekə (Rosmeer), splins: sple.ns (Meeswijk), splensə (Lanklaar, ... ), splints: splintsen (Obbicht), stekje: werden vooraf klaar gelegd in een pot gestoken of gewoon op de schouw gelegd  stɛkskə (Opheers), vinkelhout: veŋkəlhøͅi̯t (Bree), vlasstek: vlastɛk (Hasselt), vlies: vlaeze (Baarlo), vlim: Verklw. vlimke  vlim (Venlo), vuurspaan: vuur-spīēëne (Hoensbroek), vuurspaantje: speentje  vuursjpieéntje (Heerlen), vuurstekje: vuursjtekske (Heerlen), wissenstekje: wissenstekskes  wesəstɛkskəs (Borgloon) dikke splinter om pijp aan te steken || dun houtje of opgevouwen papiertje dat men laat vlamvatten om er iets anders mee aan te steken || dunne houtspaander om licht en vuur te ontsteken, voorloper van onze lucifer || dunne lange spaanders, door splijting verkregen, waarmee men vanuit \'t brandend vuur in kachel of fornuis bijv de pijp of een lamp aanstak || een dun stokje waarmee men de pijp of sigaar mee kan aansteken || gesneden houtspaander om vuur aan te maken || houten splinter als pijpaansteker || houtspaander || houtspaander (om de pijp mee aan te steken) || houtspaander om er een vlammetje mee te maken || houtspaander, waarmee men de kachel of sigaar aanmaakt || houtspaandertje dat men even in het vuur hield om er o.a. een pijp mee aan te steken || In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)], [N 79 (1979)] || lange dunne houtspaander, vaak gebruikt voor het aanmaken van pijp e.d. || lange fijne spaander van wis om pijp aan te steken || snipper || spaander (voor het maken van vuur) || spaander om sigaar mee aan te steken || spaander om vuur in de pijp te steken || spaander, \"fiet\"om vuur aan te steken || spaander, snipper || spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] || stukjes spaander of wilgenhout om bv. de pijp aan te steken en daarmee lucifers te sparen. De snuppe hingen in een oude klomp of snuppeplenkske in de keuken naast de schoorsteen || tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)], [N 20 (zj)] || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)], [N 20 (zj)] III-2-1
houtspiraalboor boor: bǭr (Doenrade, ... ), gedraaide boor: gǝdrīǝdǝ bǭr (Oirsbeek), houtboor: hāt˱bōr (Leopoldsburg), penboor: pęnbǭwr (Niel-Bij-Sint-Truiden), ruimboor: rȳmbōr (Dilsen), spiraalboor: sperālbōǝr (Meeswijk), sperǭlbuǝr (Bilzen), spirālbǭr (Buchten, ... ), špirālbǫar (Bleijerheide), špirālbǭ.r (Tegelen), špirālbǭr (Herten, ... ), špǝrālbǭr (Klimmen), vijsboor: vē̜s˱bǫwǝr (Tessenderlo) Spiraalvormig boorijzer met scherpe zijkanten, dat over zijn gehele lengte door het hout snijdt. De spiraalboor heeft geen centerpunt en kan in tegenstelling tot de centerboor niet gebruikt worden om gaten te boren met een nauwkeurig bepaald middelpunt. Zie ook afb. 74d. [N 53, 164; N G, 31a; monogr.] II-12
houtsplinter slinster: slenstǝr (Koninksem, ... ), sli.nstǝr (Rijkhoven), slinstǝr (Bommershoven, ... ), slē ̞ntsǝr (Berg), slē.nstǝr (Opheers), slī.nstǝr (Vechmaal), slīǝnstǝr (Piringen), slinter: slē ̞ntǝr (Berg), spalk: spalk (Gelinden, ... ), spalk hout: spalǝk hōt (Borlo), spalkje: spalǝkskǝ (Velm, ... ), spalkje hout: spalkskǝ hōt (Jeuk), spalǝkskǝn hāt (Waasmont), spęlkskǝ hōt (Borlo), sxalǝpkǝ ho ̝ǝt (Gingelom), spelter: spɛ ̝ltǝr (Neeroeteren), splinster: sple ̞nstǝr (Zutendaal), sple.njstǝr (Vliermaalroot), sple.nstǝr (Eigenbilzen, ... ), sple.nsǝr (Hoepertingen), splenstǝr (Grote-Brogel, ... ), spleǝnstǝr (Opglabbeek), spli ̞.nstǝr (Wellen), spli ̞nsǝr (Munsterbilzen), spli.nstǝr (Beverst, ... ), splinstǝr (As, ... ), splē.nstǝr (Diepenbeek, ... ), splęnštjǝr (Molenbeersel), splī.nstǝr (Gutschoven), splɛnstǝr (Meldert), splẽ ̝nstǝr (Berverlo, ... ), splẽ ̝stǝr (Kerkhoven), splẽ ̞stǝr (Beringen), splẽnstǝr (Kwaadmechelen, ... ), splẽstǝr (Heppen, ... ), špli ̞nstǝr (Borgloon), splinstertje: splenstǝrkǝ (Tessenderlo), splint: splẽǝnt (Zepperen), splinter: sple ̝.ntǝr (Rukkelingen-Loon), sple.ntǝr (Diepenbeek, ... ), splentjǝr (Dilsen, ... ), splentǝr (Achel, ... ), spleǝntǝr (Stein, ... ), spli.ntǝr (Sint-Huibrechts-Hern), splinjtǝr (Hasselt), splintǝr (Binderveld, ... ), spløntǝr (Riksingen), splē ̞.ntǝr (Alken), splē ̞ntǝr (Groot-Gelmen), splē.ntǝr (Kanne, ... ), splēntšǝr (Bree), splēntǝr (Broekhuizen, ... ), splēǝntǝr (Bergen, ... ), splę ̝ntǝr (Buvingen, ... ), splęnjtjǝr (Baexem), splęntjšǝr (Bocholt), splīntǝr (Rosmeer), splẽ ̝ntǝr (Stevensvennen), splẽntǝr (Lommel), šplentjǝr (Brunssum, ... ), šplentǝr (Amby, ... ), špleŋktǝr (Bleijerheide, ... ), špleǝntǝr (Beesel, ... ), šplē.ntǝr (Montzen, ... ), šplē.ŋktǝr (Lontzen), šplēntǝr (Heer, ... ), šplēǝntǝr (Gronsveld), šplē̜ ̞jntǝr (Eupen), šplē̜jntǝr (Heerlen), šplē̜jŋktǝr (Schaesberg), šplīntǝr (Eijsden), splintertje: splentǝrkǝ (Bilzen), šplenjkǝrkǝ (Posterholt), split: šple.t (Baelen, ... ), šplet (Gemmenich, ... ), splitter: špletǝr (Aubel, ... ), stuk hout: stø̜k hōt (Vorsen), stø̜k hǫwt (Waasmont), stukje hout: støkskǝ hǫ ̝ǝt (Walshoutem), støkskǝn hǭǝt (Montenaken), taup: tǫwp (Geulle) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtvijl fijne houtvijl: fęjn hōt˲vęjl (Bevingen), fijne vijl: fājn vājl (Bilzen), fīn vīl (Herten), fīnǝ vīl (Venlo), houtvijl: hāt˲vē̜l (Leopoldsburg), hōts˲vil (Bleijerheide), hōt˲vil (Mechelen), hōt˲vīl (Heerlen), hǫwt˲vęjl (Dilsen), hǫwt˲vīl (Geulle, ... ), hǭlt˲vil (Castenray, ... ), hǭlt˲vīl (Ottersum), vijl: vīl (Tegelen, ... ), zoete vijl: zø̄tǝ vīl (Posterholt), zoetvijl: zyt˲vil (Castenray, ... ), zø̄t˲vīl (Heel) Vijl waarmee het oppervlak van hout glad gemaakt kan worden. De houtvijl wordt gebruikt nadat men het werkstuk met de rasp al een eerste, ruwe bewerking heeft gegeven of wanneer men met de schaaf het oppervlak niet glad kan maken. Zie ook afb. 58. Houtvijlen bestaan in verschillende uitvoeringen. Vijlbladen die grof gekapt zijn worden voor ruw werk gebruikt, bladen die fijn gekapt zijn voor de definitieve afwerking van het hout. [N 33, 99; N 53, 144a-b; monogr.] II-12
houtwagen, houtslede houtslede: houtslede (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zolder]), hō.tslē (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]), hǫwtslęj (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), hǫwtšlęj (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), houtslit: hō.tšli.t (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hōtsšlit (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Julia]  [Domaniale]), hōtšlit (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Laura, Julia]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), hǫwtšlet (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hǫwtšlit (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]), mop: mø̜p (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), sclî: skli (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Houthalen]), sklī (Zie mijnen  [(Beringen / Houthalen)]  [Domaniale]), slede: sli (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), slē (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), slęj (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Eisden]  [Domaniale]), šlęj (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), slit: slet (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]), šlet (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), šlit (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Emma]), truck: try ̞k (Zie mijnen  [(Zolder / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), trøk (Hamont  [(Eisden)]  , ... [Zwartberg, Waterschei] [Zolder, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) IJzeren mijnwagentje voorzien van twee zijwanden of enkele opstaande ijzers, waarmee lang materiaal zoals boorijzers, lange stijlen en luchtkokers worden vervoerd. De "mop" uit Q 121 was een halfronde mijnwagen voor materiaaltransport, die op de Domaniale mijn uitsluitend in hellingen en dalingen werd gebruikt. [N 95, 329; monogr.; Vwo 697; Vwo 712; Vwo 801] II-5
houtworm houtmade: haatmooj (Beverlo), hootmaai (Heusden, ... ), hootmoaj (Neerrepen), hootmoë (Wellen), houtmaui (Kwaadmechelen), houtmooi (Berg), hoətma (Alken), hōətmōͅ (Herk-de-Stad), hōͅtmōj (Kermt), hoͅətmoͅə (Zelem), ōtmoͅə (Sint-Truiden), houtsworm: hootsworrem (Eys), houtsworm (Tungelroy), houtworm: (hout)worm (Elen), (høͅ.ət)wørm (Opglabbeek), aotwərəm (Sint-Truiden), einen houtwurrem (Maastricht), haatwèrm (Peer), haatwörm (Beverlo), haoltwörm (Castenray, ... ), haotwerm (Hechtel), haotwurem (Gulpen), haotwörm (Noorbeek, ... ), hātwərəm (Grote-Spouwen), ho.ltwörm (Gennep, ... ), ho.ətwerəm (Genk), ho:itwørm (Diepenbeek), ho:tswōrəm (Raeren), ho:tw`ɛrəm (Bilzen), ho:twerm (Zutendaal), ho:twørm (Gellik, ... ), holtswørəm (Eynatten), holtworm (Blerick, ... ), holtworrem (Venlo), holtwurm (Afferden, ... ), holtwôrm (Arcen), holtwörm (Leunen, ... ), holtwörrem (Wellerlooi), hoolswōrəm (Vaals), hooltswōərəm (Vaals), hoot worm (Nieuwenhagen), hoot-worm (Brunssum), hootsworm (Kerkrade), hootswórm (Eygelshoven), hoots’wórm (Bleijerheide, ... ), hootwerm (Mopertingen, ... ), hootweurem (Zichen-Zussen-Bolder), hootweurm (Henis, ... ), hootwoerm (Oirsbeek, ... ), hootwoorm (Schinveld), hootworm (Heerlen, ... ), hootwurm (Vijlen), hootwèrèm (Mopertingen), hootwòrm (Waubach), hootwórm (Nieuwenhagen), hootwörm (Mechelen, ... ), hotwerm (Moelingen), hotwuirm (Broekom), hotwøͅrəm (Kanne), hotwərm (Herk-de-Stad), houtwerm (Bilzen, ... ), houtweurem (Meerssen), houtweurm (Bocholt, ... ), houtweͅrm (Opoeteren), houtwo.rm (Horn), houtwoerm (Nuth/Aalbeek), houtwoorm (Beegden, ... ), houtworm (Aldeneik, ... ), houtworme (Stevensweert), houtwormen (mv.) (Borlo), houtworrem (Maastricht, ... ), houtworrum (Haelen), houtwourm (Ospel), houtwōrm (Buchten, ... ), houtwōrrem (Maasbracht), houtwŏrm (Maasbracht, ... ), houtwoͅrm (Ophoven), houtwuerm (Grote-Brogel, ... ), houtwurm (Amby, ... ), houtwurrem (Gronsveld, ... ), houtwèrm (Neeroeteren), houtwòrm (Echt/Gebroek, ... ), houtwórm (Brunssum, ... ), houtwörhum (Meijel), houtwörm (Gulpen, ... ), houtwörrem (Heugem, ... ), houtwørəm (Tongeren), houtwøͅrm (Pey), houtwùrm (Berg-en-Terblijt), houtwərəm (Sibbe/IJzeren), houwtweurrem (Achel), hou̯twoͅrəm (Geistingen), hoëtwuerm (Kozen), hoëtwurm (Zonhoven), hoətwørm (Stokrooie), hōltwōrm (Venlo), hōltwörm (Lottum), hōltwøͅrəm (America), hōtmaiə (Beringen), hōtwerm (Grote-Spouwen), hōtworəm (Voerendaal), hōtwurm (Sint-Geertruid), hōtwôrm (Voerendaal), hōtwørm (Beverst), hōͅ.twø͂ͅrəm (Sint-Pieters-Voeren), hōͅtwörm (Kermt), hōͅtwörəm (Sint-Martens-Voeren), hōͅtwø͂ͅrəm (Sint-Pieters-Voeren), hōͅtwərm (Linkhout), hoͅ.ətwørəm (Genk), hoͅu̯twøͅrm (Tongeren), hoͅu̯twərm (Neerharen), huitwerm (Opglabbeek), huitwørm (Bree), hòtwurm (Gulpen), hòutwùr"m (Tongeren), hòòtwurrem (Margraten), hótwurm (Gulpen), hôltwörm (Middelaar), hôtmaij (Hasselt), inne hōōt wórm (Hoensbroek), outworm (Eisden), ōͅtweͅrəm (Hasselt), ōͅtwørəm (Sint-Truiden), oͅ.u̯twoͅrəm (Dilsen, ... ), oͅtwərm (Velm), oͅu̯twərəm (Mechelen-aan-de-Maas), øͅu̯twərəm (Boorsem), afwijkend van Veldeke  hootwōrm (Heerlen), eigen spellingsysteem  hoatwuurm (Mesch), hootsworm (Kerkrade), hout wŭrm (Caberg), hout-wörm (Beek), houtworm (Ell, ... ), houtwoòrm (Sittard), houtwurem (Heugem), houtwurm (Nuth/Aalbeek), houtwurrem (Wijk), houtwórm (Horn), houtwörrem (Valkenburg, ... ), hōūtwūrm (Hoensbroek), eigen spellingsysteem hoot = hout  de hōōtwòrm (Jabeek), fonetisch  houtwŏĕrm (Oirsbeek), ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem wörm: langgerekt  houtwörm (Borgharen), gewoon spellingsysteem  hoot-weurm (Mheer), idiosyncr.  holtworm (Blerick, ... ), holtwörm (Venray), hootsworm (Bleijerheide), houtworm (Grathem), houtwörm (Maastricht, ... ), houtwörrem (Maastricht), hòutwörm (Maastricht), hóótwórm (Oirsbeek), idiosyncr. + soms fon. schrift Engels  hoitwôrrəmə (Einighausen), o : dof  hotwərm (Mal), Tegelen Wb.  holtworm (Tegelen), Veldeke  (houtworm) (Ulestraten), hootswórm (Bocholtz), hootworm (Welten), houtworm (Echt/Gebroek, ... ), n hootweurm (Eijsden), Veldeke (iets gewijzigd)  holtworm (Tegelen), vrij naar het WLD  der houtworm (Klimmen), WBD  houtworm (Obbicht), WLD  haoltwörm (Milsbeek, ... ), haotworm (Hoensbroek), holtworm (Boekend), hootworm (Eys), hootwèŭrem (Oost-Maarland), hout-worm (Schimmert), houtworm (Tungelroy, ... ), houtworrem (Weert), houtwòòrm (Posterholt), houtwórm (Roermond), houtwörrem (Gronsveld), hōūtwörrem (Mechelen), WLD (zoveel mogelijk)  houtwörm (Wijk), ö lang  hōltwörm (Blitterswijck, ... ), houtwormpje: ha:twɛrmkə (Peer), holtwörmke (Horst), houtwurmke (Einighausen, ... ), houtwurmkes (Gerdingen), houtwurmpke (Amstenrade, ... ), houtwurrempke (Roggel), houtwörmke (Valkenburg), houtwörremke (Weert), WLD  hout wörmke (Maasniel), made: maai (Gruitrode), maaij (Neeroeteren, ... ), made (Sittard, ... ), meai (Jeuk), mowej (Montenaken), moͅi̯ (Genk), (? van fr. nom, naam)  môj (Hoelbeek), de maai zit int hout  maai (Molenbeersel), meelworm: meelworm (Rosmeer), melwörm (Meijel), mēͅlwoͅrm (Rotem), meelwormpje: WLD ook wel  mail wörmke (Maasniel), memel: memel (Grote-Brogel, ... ), meməl (Eisden), meəmel (Hoepertingen), mēmeͅl (Halen), mēməl (Hamont, ... ), mimmel (Kaulille), miêmel (Genk), mjeəməl (Gellik), muməl (Sint-Truiden), Veldeke  meemel (Ulestraten), meubelworm: muuebelwörrem (Gronsveld), milver: melfər (Borgloon), meluər (Leopoldsburg), melvər (Brustem), meləvər (Borgloon, ... ), mervəl (Tessenderlo), meuəlvər (Jeuk), meͅlvər (Borlo, ... ), meͅləvər (Donk (bij Herk-de-Stad)), mi.ləvər (Borgloon, ... ), mil(ə)vər (Borgloon), millever (Nieuwerkerken), milləvər (Gotem), milver (Berlingen, ... ), milvere (Horpmaal), milveren (Paal), milveren (mv.) (Borlo), milvər (Hoepertingen, ... ), miləvər (Sint-Truiden, ... ), mirvel (Linkhout, ... ), mulfer (Ulbeek), mullever (Beverlo), mulver(en) (Paal), mulver, de — (Heppen), mulveren (Beverlo), méllever (Sint-Truiden), møͅləvər (Beverlo), məlvər (Velm), mələvər (Halen), idiosyncr.  millever (Borgloon), naast olm en molm  milver (Leopoldsburg), vroeger"schietworm  millever (Zepperen), molm: (n)oləm (Romershoven), molm (Bocholt, ... ), mōͅlm (Overpelt), moͅlm (Hoeselt, ... ), moͅləm (Tongeren, ... ), nolm (Linkhout), o.ləm (Neerpelt), ollem (Helden/Everlo, ... ), olm (Alken, ... ), olm, den — (Eksel, ... ), ōlm (Hout-Blerick), oͅlm (Diepenbeek, ... ), oͅləm (Diepenbeek, ... ), òl"m (Tongeren), ølm (Diepenbeek), Bree Wb.  molm (Bree), idiosyncr.  olm (Egchel), naast molm en milver  olm (Leopoldsburg), naast olm en milver  molm (Leopoldsburg), Veldeke  olm (Eksel), vermolmd hout  molm (Lommel), WLD  ollem (Panningen), muitel: muitel (Rotem), oorworm: oerworm (Neerpelt), schietworm: scheetweurm (Borgharen), sprok: sprok (Wellen), worm: de worm (Ospel, ... ), werm (Grote-Spouwen, ... ), werrem (Gruitrode), weurm (Maaseik, ... ), weͅrm (altijd mv.) (Dorne), worm (Brunssum, ... ), worrem (Heythuysen), wurm (Uikhoven, ... ), wèrm (Peer), wórm (Kerensheide), wørm (Diepenbeek, ... ), wørəm (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), wø͂ͅrm (Mettekoven), wøͅrm (Lanaken), wùrm (coll.) (Opgrimbie), würrem (Mechelen-aan-de-Maas), wɛ̄rm (Neerglabbeek), do zit de wörm ein  wörm (Voort), worem zet eint hout  worəm (Opgrimbie) houtworm [DC 23 (1953)], [Lk 01 (1953)], [ZND m] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
houtzaagmolen houtzagerij: hø̜jt˲zę̄gǝri (Tongerlo), zagerij: zę̄gǝri (Bree, ... ) Molen waarin hout in verschillende vormen gezaagd wordt. [Jan 21] II-3
houtzager bovenzeger: būvǝzē̜gǝr (As), houtzager: hǫlt˲zāgǝr (Tegelen, ... ), hǭlt˲zāgǝr (Ottersum), houtzeger: hōts˲zē̜ǝjǝr (Bleijerheide), hōt˲zē̜gǝr (Brunssum  [(zager op een zaagstelling)]  ), hǫwt˲zēgǝr (Maastricht), hǫwt˲zē̜gǝr (Dilsen, ... ), machinist: mašenest (Leopoldsburg), onderzeger: onǝrzē̜gǝr (As), zager: zāgǝr (Hamont, ... ), zǭgǝr (Leopoldsburg, ... ), zeger: zēgǝr (Diepenbeek), zē̜gǝr (As  [(zager op een zaagstelling)]  , ... ), zę.ǝgǝr (Zonhoven) De werkman die hout zaagt, hetzij met de hand, hetzij met een machinale zaag. Vroeger werden boomstammen of balken tot planken gezaagd met behulp van een kraanzaag. Dit werk gebeurde steeds met twee man. Eén zager stond op de boomstam, de andere eronder. De boomstam lag dan op een zaagstelling of boven een kuil. Zie ook de lemmata ɛkraanzaagɛ en ɛzaagstellingɛ.' [N 50, 40a-c; N 53, 33a; monogr.] II-12
houvast dook: dōk (Posterholt, ... ), haak: hǭk (Reuver), houvast: (h)āvas (Bilzen), h ̇ājvas (Roermond), halt˲vast (Bleijerheide), hawt˲vas (Sittard), houvast (Dilsen), hājt˲vas (Maastricht), hājvas (Tegelen), hāt˲vāst (Herten), hāvas (Venlo), hāvast (Leopoldsburg), hęjǝvast (Tessenderlo, ... ), hōwvas (Mechelen), hǫwt˲vast (Bleijerheide), hǫwvast (Geulle, ... ), hǫwvɛst (Stein), hǭjvas (Heel), hǭwvāst (Ottersum), āwvas (Meeswijk), houvastje: (h)āvaskǝ (Bilzen), plinthouvast: plenjthājvast (Sint Odilienberg), slagpin: šlāxpen (Herten) Bout met aan een zijde een punt en aan de andere zijde een blad met spijkergaten. De houvast wordt in de muur geslagen om er houten voorwerpen, bijvoorbeeld een kozijn, aan vast te maken. [N 53, 226; monogr.] || De L-vormige metalen haak waarmee het muurraam in het metselwerk wordt vastgezet. [N 55, 19d] II-12, II-9
houweel aardhak: i̯āthak (Borgloon), ē̜rthak (Herkenbosch, ... ), ɛ̄rthak (Haelen), aardhouw: ęrt˱hǫu̯w (Nederweert), aks: aks (Kermt), bik: bek (Baarlo, ... ), bikkel: bekǝl (Geleen, ... ), beqǝl (Heerlen, ... ), boshak: bošhak (Meerssen), hak: ak (Kinrooi, ... ), hak (Achel, ... ), hęk (Kaulille), hooghak: hooghak (Oost-Maarland), houweel: huwiǝl (Valkenburg), høi̯l (Eupen), hǫu̯wil (Bocholtz, ... ), hǫu̯wiǝl (America, ... ), hǫu̯wēl (Boukoul, ... ), hǫu̯wīl (Velden), hǫu̯wīǝl (Neer, ... ), hǭu̯wēl (Lanklaar), ǫu̯wiǝl (Maasmechelen, ... ), ǫu̯wēl (Rotem), ǫu̯wīǝl (Kinrooi), karhak: karhak (Berg, ... ), kārhak (Teuven, ... ), kē̜rak (Hasselt), kē̜rhak (Paal), kē̜ǝrhak (Diepenbeek), kɛrhak (Grathem, ... ), kruisbijl: kryts˱bīl (Velden), krȳsbī̄l (Belfeld), krȳts˱bī̄l (Tegelen), kruishak: krytshak (Reuver), kuit: kȳt (Reuver, ... ), laphak: lapak (Ophoven), laphak (Baexem), loshouweel: loshǫu̯wēl (Geulle), pik: pek (Heerlerheide, ... ), pikhouweel: pekhǫu̯wēl (Maasniel), pioche: pii̯os (Lommel), pii̯oš (Noorbeek), pijǫs (Loksbergen), pijǫš (Maastricht), piǫš (Bilzen  [(idem)]  ), pi̯os (Lummen), rothak: rǫthak (Klimmen, ... ) Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.] || Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. De houweel werd gebruikt om in de winter de klei los te kappen. In L 381 werd dit werk gedaan met een beitel (bęjt\l). [N 98, 37; monogr.] I-13, II-8