e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 646
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
kam ploegkam:   kam (Berg, ... ) I-1
kan jager:   kan (Heythuysen, ... ), kán (Alken  [(34a b)]  ), kan:   kan (Altweert, ... ), kan, maat van 1,5 liter: 1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.  kan (Klimmen), kan, maat van één liter:   kaan (Meijel), kan (Herten (bij Roermond), ... ), ⁄n kan (Blerick), (bier).  kan (Susteren, ... ), (nat).  kan (Weert), (vloeistof).  kan (Beesel, ... ), Maten voor vloeibare waren kan inhoud 1,4575 liter verdeeld in 2 halfkens à 0,72875 l. 4 pint à 0,364375 l. 16 vierdelkes (of veedel) 0,09109375 l. 1 maotje à 1/10 liter. Inhoudsmaten Kubieke Sint-Lambertusvoet: 0,02454 m3; Sittarder gelacht 2,900 m3 Gewichten Akens pond: 0,311 kg. Keuls pond: 0,4675 kg. Maastrichts pond voor boter: 0,49689 kg. voor alle andere waren: 0,46766 kg. Het pond was onderverdeeld in: 16 ons Keuls à 0,02921875 kg. of 32 lood Keuls à 0,014609375 kg.  kan (Sittard), koningskop:   kan (Eijsden, ... ), kop, maat van 5 liter: (vloeistof).  kan (Vlodrop), kruik:   kan (Bree, ... ), kān (Borgloon), kwartier, maat van 25 liter:   kan (Jeuk), metalen broeibak:   kan (Lommel), pan of ketel met het hete gietwater:   kan (Borgloon, ... ), schenkkan:   kan (Gelieren/Bret, ... ), soepketeltje:   kan (Roosteren), stroopkan:   kan (Peij) I-11, II-1, II-2, III-2-1, III-4-4
kap aanhangkap:   kap (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Eisden]  [Domaniale]), afdakje boven de poort:   kap (Eigenbilzen, ... ), bakkersmuts:   kap (Wittem), bijenkap:   kap (Diepenbeek, ... ), binnenneus:   kap (Montzen), binnenneus [wld ii.10, p. 39]:   kap (Montzen), bivakmuts:   kap (Hout-Blerick), boekweitschoof:   kap (Molenbeersel), bovenstuk van een rijtuig:   kap (Blerick, ... ), kàp (Sevenum, ... ), (v.).  ka.p (Eys), cape:   kap (Teuven), capuchon:   ka,p (Maaseik), ka.p (Borlo, ... ), ka.p-kɛpkə (Velm), kap (Achel, ... ), kap, -ə, keͅpkə (Millen), kapə (Kaulille), kāp (Bree), kāp-kāpə-keͅpkə (Neeroeteren), kḁp (Borgloon), kàp (Bilzen, ... ), Verklw. \\ kpk\\  kàp (Zolder), dak van de mijt:   ka.p (Achel, ... ), kap (America, ... ), dwarskap:   kap (Geleen  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), gebint:   kap (Ottersum, ... ), haamkap:   kap (Aalst, ... ), hak van een schoen:   kap (Meeswijk), harde puntslag van een priktol:   kap (Eksel), hielstuk van een schoen:   kap (Einighausen), hoofdkap van vrouwelijke religieuzen:   de kap (Hoensbroek, ... ), kab (Lommel), kaop (Opglabbeek), kap (Aldeneik, ... ), kap} [van ən bəgeͅin (Riksingen, ... ), kup (Brunssum), kàp (Hechtel, ... ), káp (Haelen), kâp (Schimmert), kɛp (Opheers), huif van de huifkar:   kap (Alt-Hoeselt, ... ), hul:   kap (Amby, ... ), kap:   ka.p (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), kap (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Beringen, Zwartberg, Houthalen, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Emma]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]  [Laura, Julia]  [Zwartberg, Eisden]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]  [Domaniale]  [Maurits]  [Maurits]  [Domaniale, Wilhelmina] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kap aan de vlegelknuppel:   kap (Aalst, ... ), kap aan de vlegelstok:   kap (Brustem, ... ), kap van een lange schoudermantel:   ka.p (Borlo, ... ), ka.p - keͅpkə (Rotem), kap (Achel, ... ), kapə (Kaulille), kāp (Bree), kḁp (Borgloon, ... ), B.v. jas met een kap.  kap (Hamont), B.v. Kebang mit n kap.  kap (Roermond), B.v. Regenjas met kap.  kap (Lommel), kap van het rijtuig:   kap (Achel, ... ), kapconstructie:   kap (Lummen, ... ), kapmantel:   kap (Opheers), ’n kap (Ottersum), ZND35,011b: Alleen nog bij eenige oude boerenmenschen.  inne kap (Hasselt), ZND35,011b: Bij oude menschen.  in kap (Sint-Lambrechts-Herk), koorkap:   kap (Tessenderlo), kàp (Sint-Truiden), korte laars:   kap (Meijel, ... ), kraag van een kraagmantel:   kap (Eigenbilzen), lampenkap:   kap (Venlo), lap op een schoen: [sic]  kap (Kermt), laskap, lashelm:   kap (Loksbergen), lip van een hoefijzer:   kap (Heerlen, ... ), meisjesmuts met afhangende strook:   ka.p (Tongeren), kap (Neeritter, ... ), mijnpet:   kap (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]), molenkap:   kap (Baexem, ... ), kãp (Hamont, ... ), muts:   kap (Kelmis), muts met pompon:   kap (Herten (bij Roermond)), muts: algemeen:   kap (Baelen, ... ), kâp (Bocholtz, ... ), i.e. met klep.  kap (Mechelen), Zelden.  kap (Eupen), pet met opstaand bovenstuk:   kap (Waubach), pet: algemeen:   ka.p (Montzen), kap (Bocholtz, ... ), kapp (Lontzen), kep (Afferden), als een bristolpot  kap (Bocholtz), b.v. E Belsj kepke.  kap (Kerkrade), de gewone pet vorm  kap (Vijlen), gewone pet  kap (Rimburg), gewone pet met klep  kap (Rimburg), klep aan de voorkant  kap (Waubach), møts = zonder klep  kap (Welkenraedt), møyts = over de oren  kap (Eynatten), ps. omgespeld volgens Frings.  kap (Eys), rond  kap (Eys), petje:   kap (Gulpen, ... ), pikkeling, zwad met een slag afgepikt:   ka.p (Gutschoven), kap (Borgloon, ... ), puntmuts:   kab (Lommel), kap (Lommel, ... ), kàp (Hechtel), schoorsteenkap:   kap (Bleijerheide), schoudermanteltje:   kēp (Donk (bij Herk-de-Stad)), schuif:   kap (Bilzen, ... ), smidskap:   kap (Kerkrade, ... ), spits, kop van de mijt:   ka.p (Achel, ... ), kap (As, ... ), steek:   kap (Tessenderlo), vijlkap:   kap (Bilzen, ... ), vlegelknuppel, slaghout:   kap (Heppen, ... ), wijde regenmantel zonder mouwen:   kap (Genk, ... ), kap, -ə (Millen), kap, -ə, -keͅpkəs (Eigenbilzen), witte kanten muts zonder sierkrans:   kap (Waubach), witte muts met sierkrans en afhangende linten:   kap (Weert), wolfseinde:   kap (Ell  [(diminutief: kɛpkǝ)]  , ... ), wollen muts (kinderen):   kap (Hout-Blerick), kap [kap} (Neerharen), informant: is gebreide muts met kraag  kap (Neeritter), zaaglade:   kap (Heel, ... ), zadeldak:   kap (Neeritter), zeisring:   kap (Sint-Truiden) I-10, I-13, I-3, I-4, I-6, II-1, II-10, II-11, II-12, II-3, II-4, II-5, II-6, II-9, III-1-2, III-1-3, III-2-1, III-3-1, III-3-2, III-3-3
kar broodkar:   kār (Reuver), kǫwǝr (Lommel), cirkel, kring:   kàr (As), janplezier -> rijtuig:   kaar (Kerkrade), kar:   kaar (Maastricht), kar (Afferden, ... ), kàr (As), kār (Alt-Hoeselt, ... ), kē̜r (Binderveld, ... ), kē̜ǝr (Aalst, ... ), kęi̯r (Herten, ... ), kǭr (Lommel), kɛr (Baarlo, ... ), kɛ̄r (Achel, ... ), kɛ̄ǝr (Groot-Gelmen, ... ), (mv)  karǝ (Heerlerheide, ... ), kārǝ (Maastricht, ... ), kɛrǝ (Echt, ... ), molenkar:   kar (Alt-Hoeselt, ... ), ploegslede, egslede:   kar (Bocholt), rijtuig:   kar (Beek, ... ), kār (Lauw, ... ), kɛr (Achel, ... ), voertuig:   kaar (Maastricht, ... ), kar (Geleen, ... ), ker (Blerick, ... ), kár (Gennep), kèr (Roermond), kér (Swalmen), (voor 2 wielig).  kar (Schaesberg), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  kāār (Nieuwenhagen), Opm. bijvoorbeeld: hanjdkar, sjtoatkar.  kar (Geleen), ps. invuller noteert dit woord tussen aanhalingstekens!  kar (Montfort), ps. omgespeld volgens RND!  kar (Meeuwen), voorploeg:   kār (Bocholtz), kɛr (Neer) I-1, I-13, II-1, II-3, II-4, III-3-1, III-4-4
kas asblok:   kas (Heppen, ... ), bijenkast:   ka.s (Achel, ... ), kas (Beringen, ... ), ká.s (Bilzen, ... ), kás (Buvingen, ... ), kā.ǝs (Diepenbeek), kās (Diepenbeek), (mv)  ka.sn (Vliermaalroot), ka.sǝ (Schulen, ... ), kasn (Romershoven), kasǝ (Berlingen, ... ), kasǝn (Sint Huibrechts Lille), ká.sǝ (Berbroek, ... ), kásǝ (Broekom, ... ), kā.sǝ (Guigoven), kā.sǝn (Neerpelt), borst:   kas (Vroenhoven), garve, gebonden schoof:   ka.s (s-Gravenvoeren, ... ), kas (Amstenrade  [(van tarwe en haver)]  , ... ), kās (Mheer, ... ), gesneden mannelijk schaap:   kas (Linkhout, ... ), kaš (Eksel, ... ), koš (Kleine-Brogel), graanhok, stuik, mandel:   ka.s (s-Gravenvoeren), kas (Amby, ... ), kast (Bocholtz, ... ), kist:   kas (Kelmis), klaverschoof:   kas (Oirsbeek), loonkantoor, loonhal:   kas (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Winterslag, Waterschei]), mannelijk lam:   kas (Zolder), mannelijk schaap:   kai̯s (Oostham), kas (Beringen, ... ), kaš (Achel, ... ), kaǝs (Hechtel, ... ), koǝs (Hechtel), kás (Heusden, ... ), káš (Beringen, ... ), kāi̯s (Wijchmaal), kās (Bilzen, ... ), kōǝs (Hechtel), kǭs (Eksel, ... ), kɛs (Lommel), molenkast:   kas (Baexem, ... ), naaf:   kas (Bilzen, ... ), onderstel:   kas (Ordingen), schachtkooi:   kas (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Zolder]  [Zwartberg, Eisden]  [Eisden]  [Zwartberg]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Zolder]  [Eisden]  [Winterslag, Waterschei]), schepkist:   kas (Haren), standerdmolen:   kas (Beegden, ... ), steenkuip:   kás (Kanne), tak (alg.):   kâs (Montzen) I-12, I-13, I-4, I-5, I-9, II-3, II-4, II-5, II-6, III-4-3
kat dennenappel:   kat (Buggenum), gemene vrouw:   kat (Montfort), hangslot:   kat (Swalmen), kat:   ka.t (Borgloon), kaat (Mheer), kat (\'s-Herenelderen, ... ), kats (Kerkrade, ... ), katt (Eupen, ... ), kāt (Meerlo), kàt (Sint-Truiden), ká.t (Achel, ... ), kát (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), , dim. ketsje  kat (Maastricht, ... ), \'zôô valsch es ein - \'  kat (Beegden), Bree Wb.  kat (Bree), cassettebandje  kat (Meijel, ... ), de kat haet jónge Jóng ketjes zeen erg sjpeels droetzeen es \'n verzaope kat Zo naat es \'n kat De kat zal mit diene maag neet gaon sjliepe \"t Is e veugelke veur de kat Maak dat de kat wies Voor det maar aan de kat: dat belief ik niet  kat (Roermond), eigen spellingsysteem  kat (Ell, ... ), Endepols  kat (Maastricht, ... ), Gronsveld Wb  kat (Gronsveld), ideosyncr.  kat (Neer, ... ), kats (Kerkrade), IPA  kat (Kwaadmechelen), ook: poes(ke); minoeke, mieske; (kêtsje)  kat (Bilzen), Veldeke  kat (Echt / Gebroek, ... ), kats (Waubach), Veldeke (aangepast)  kat (Tienray), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  kat (Gulpen), WBD/WLD  kat (Caberg, ... ), kàt (Amstenrade, ... ), Kàt (Opglabbeek), kàt (Susteren), kàts (Nieuwenhagen), kát (Heerlen), kleurx: ps. invuller twijfelt over het antwoord.  kàt (Sint-Truiden, ... ), vanger bij krijgertje spelen:   kat (Jeuk), Bij katjaage.  de kat (Zolder), Zie katjaage.  kat (Zolder), vrouwelijke kat:   kat (Borgloon, ... ), kát (Beek (bij Bree), ... ), cassettebandje  kat (Meijel), eigen spellingsysteem  kat (Geleen, ... ), ideosyncr.  kat (Melick, ... ), Veldeke  kat (Klimmen), Veldeke (aangepast)  kat (Tienray), WBD  kat (Meijel), WBD/WLD  kat (Beesel, ... ), kàt (Maastricht, ... ), WBD/WLD \'vr.\'  kat (Urmond), wilgenkatje:   kat (Maastricht), katten (Diepenbeek), katəs (Leopoldsburg), kes (Hasselt), k‧at (Meeswijk) III-1-4, III-2-1, III-3-2, III-4-3, III-4-4
kei gezicht (spotnamen):   kaai (Kwaadmechelen), harde, lastige grond:   kęi̯ (Weert), hinkelblokje: een platte kei  kei (Munstergeleen), hoofd (spotnamen):   kāj (Tessenderlo), ga weg met uwe kaai !  keͅj (Lommel), ik zal u eens tegen uwe kaai slagen  kaai (Kwaadmechelen), pas op ver zene kaaj  kāj (Tessenderlo), ijsbaan:   kei (Berg-en-Terblijt), keij (Berg-en-Terblijt), kej (Boorsem, ... ), kè-j (Klimmen), kèj (Hulsberg, ... ), kêj (Lanaken), De keender hawwen n - vaan twêntig meter oppe kërkfer [plein voor de kerk (pag. 211)] gemak.  kej (Gronsveld), De kènger maken een ke-j oppe snjeè of op het ies, ze zin aan t ke-jen.  kĕ-j (Uikhoven), kaal (zijn), kaal hoofd:   keij (Elsloo), kei, voorkomend in de kleilagen:   kē̜ (Bilzen), kɛ̄ (Loksbergen), knikker:   kaa (Koninksem, ... ), kā (Koninksem), ke (Sluizen), kēͅ (Genoelselderen, ... ), kɛ̄ (s-Herenelderen, ... ), meͅt də keͅiə spēle (Mal), , /  (Tongeren), kêê (Tongeren), aarden knikker  ən kɛ (Tongeren), Meervoud: keil. Geh. Tongeren. (t Daghet in den Oosten XI, 51)  kei (Tongeren), Zgw. mèt dë kêeë sjie:të: knikkeren.  kêe (Tongeren), Zgw. sub kêe.  mèt dë kêeë sjīētë (Tongeren), vuursteen:   kɛj (Bree) I-8, II-8, III-1-1, III-2-1, III-3-2
kek huismus, mus: jonge huismus  kek (Nederweert), jong en kaal vogeltje:   kek (Ell, ... ), kèk (Haelen, ... ), jong, kaal vogeltje  kek (Heythuysen), kleinste vogeltje uit een nest  kegh (Grathem), naakt vogeljong  kek (Altweert, ... ), pas uit het ei  kek (Tungelroy), jong en kaal vogeltje adj.:   kek (Nunhem), ein —, een naakt vogeljong, met nog "duvelshaor  kegk (Nederweert), jong van een dier: WLD vogels  kek (Weert), jongste kind:   de kek (Ospel), kek (Roggel, ... ), meestal de lieveling in huis scheldnaam voor kind uit de straot, Kerkstraot te Nederweert  kek (Altweert, ... ), ook bij vogels  de kek (Hushoven), kèk (Keent), spottenderwijs  de kek (Weert), kleinste dier van het nest:   kek (Ospel), schaarde:   kɛk (Sint-Huibrechts-Lille) III-2-1, III-2-2, III-4-1, III-4-2
kem vlasrepel: (mv)  kɛm (Beek) I-5
kep alles kwijt: keps komt in verschillende vormen in Limb. en Rijnl. dialecten voor; de etymologie is niet bekend.  kep (Roermond), hekel:   kɛp (Beverst, ... ) I-5, III-3-2