e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitpoetsen blinken: blinken (Lommel), uitpoetsen: awtputsǝ (Bilzen), uǝtputsǝ (Maasbree), øtjputsǝ (Meijel), ūsputsǝ (Bleijerheide), ūtputsǝ (Posterholt, ... ), ūtputsǝn (Dilsen), ǫwtputsǝn (Zonhoven) Het met diverse uitpoetsmiddelen bewerken van de schoenen of polijsten van de randen. [N 60, 131b] II-10
uitpoetsinkt bliksemzwart: bleksǝmžwart (Roggel), blink: blink (Lommel), blęŋk (Bilzen), schoenpoets: sxunputs (Milsbeek), schoenswichs: šoŋsweks (Bleijerheide), uitpoetsinkt: uǝtputseŋk (Maasbree), ytputseŋk (Milsbeek), øtjputseŋkt (Meijel), ūtputseŋk (Posterholt, ... ), was: wās (Montzen), wasinkt: waseŋkt (Dilsen), zwarte was: zwartǝ was (Zonhoven) Leersmeersel dat in recentere tijd het zwartsel is gaan vervangen. De woordtypen wasinkt en was wijzen erop dat de uitpoetsinkt in deze gevallen op een basis van was berust. [N 60, 132b; N 60, 132a] II-10
uitpoetsmachine oppoetsmachine: opputsmǝšīn (Posterholt), poetsmachine: potsmašin (Dilsen), putsmašiŋ (Montzen), putsmǝšin (Doenrade), putsmǝšiŋ (Epen), uitpoetsmachine: awtputsmǝšin (Bilzen), uitpoetsmachine (Lommel), uǝtputsmǝsxiǝn (Maasbree), øtjputsmǝšin (Meijel), ūsputsmašiŋ (Bleijerheide), ūtputsmašīn (Waubach), ūtputsmǝšīn (Roggel), ūtpø̜tsmǝšin (Geleen, ... ) De machine waarmee men poetst. Meestal is deze gecombineerd met de schuur- en schrooimachine. De informant van Q 253 geeft de volgende beschrijving van een poetsmachine: "De machine bestaat uit een geraamte met een elektrisch aangedreven as van ongeveer 1,50 m lengte met een stel borstels en daarachter en daaronder stofafzuigkappen. Op de as zijn, om de zowat 15 cm, verschillende rollen gemonteerd. Meestal gaat het om een stalen borstel, een of meerdere schuurrollen, een rol bestaande uit op elkaar geperste leerschijven, een gewone borstel, een rol van op elkaar geperste schijven uit doek. Op ieder uiteinde van de as is er telkens een frees om de randen van de schoen te effenen." Zie ook het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243a] II-10
uitpoetswas bruinsel: brūnsǝl (Roggel), kantenwas: kantǝwas (Meijel), kaŋktǝwas (Maasbree), polierwas: polīrwās (Bleijerheide), was: was (Bilzen, ... ), wās (Montzen), zwartsel: šwartsǝl (Roggel) De zwarte, bruine of gele was waarmee men de hakken en zijkanten van zolen inwrijft. Het is het laatste werk dat een schoenmaker aan de schoenen te doen heeft: het uitpoetsen van het onderwerk. [N 60, 134a] II-10
uitrafelen oprafelen: oprɛfǝlǝ (Eupen), terug uitrijten: trøx ūtrītǝ (Stramproy) Uitrafelen van het weefsel wanneer platdraad is ontstaan. [N 39, 139b] II-7
uitroep bij het knikkerspel twee-mijn: als er twee geraakt worden  twèmien (Wellerlooi) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
uitroep bij knikkerspel al: Z. ook o. *bieal.  al (Zonhoven), bied: b.v. bie-span (ik verbied je een spanbreedte te nemen bie-hûûch (verboden je hand van de grond hoog te heffen, te houden bietik! verboden mijn knikker te raken (dit werd wel betwist! enz.  bie- (Zolder), bied-al: biejal (Bocholt), (Ik) (ge)bied al ?  biāl (Zonhoven), Deze hield in dat aan de tegenstander alles verboden was dat hem een betere positie zou kunnen verschaffen. Vero.  bee-aal (Gronsveld), Verkorting van (ik) (ver)bied al, met uitstoting van de d.  biea.l (Zonhoven), bied-dich-alles: = ich verbeej dich alles, uitroep van een speler waarmee hij voorkomt, dat een medespeler van mogelijke vrijheden bij het knikkerspel gebruik kan maken. Hij moet dit verbod echter uitspreken voordat de andere heeft geroepen geis alles.  bedegalles (Maastricht), bied-hoog: bie-hûûch (Zolder), Z. ook o. *bieal.  biehūūch (Zonhoven), Zie bieal.  bihy(3)̄ch (Zonhoven), bied-stoep: Z. ook o. *bieal, *stoepen.  biestoep (Zonhoven), Zie bieal.  bistúp (Zonhoven), bied-trits: bietrits (Zolder), Rem. bietrits: tweede lid staat i.v.m. tritsen met teerlingen spelen).  bietrits (Zonhoven), Zie bieal.  bitríts (Zonhoven), bied-trul: Z. ook o. *bieal.  bietru.l (Zonhoven), Zie bieal.  bitrøl (Zonhoven), bied-uit: Deze hield in dat de tegenstander zich niet mocht verplaatsen teneinde een betere positie in te gaan nemen. Vero.  bee-oét (Gronsveld), eens-vergeefs: Zie tuppes.  eisvergeis (Uikhoven), halt: Als de knikker uit je handen viel moest je snel holt vult zeggen;  holt (Hoeselt), ombie: ómbi (Tongeren), vooreuf: veureuf! (Sittard), De speler moet dan opnieuw aan de beginstreep ("euf") beginnen.  veureuf (Sittard) (Uitroep bij knikkerspel): Ik verbied je te spuwen (om mij te hinderen). || *Bieal: (Knikkerspel) Uitdr. waardoor de medespeler het terrein tussen de twee knikkers niet mag zuiver maken (geen eventueel hinderlijke voorwerpen mag verwijderen). || *Bieal: (Knikkerspel) Uitdr. waardoor de medespeler het terrein tussen de twee knikkers niet mag zuiver maken. || *Biehoog: (Knikkerspel) Verbod met de hand omhoog te komen. || *Biestoep: (Knikkerspel) Verbod vooruit te komen met de hand waarmee men schiet. || *Biestoep: *Biehoog: (Knikkerspel) Verboden vooruit te komen met de hand waarmee men schiet. || *Bietrits: (Knikkerspel) Verbod oneerlijk te spelen. || *Bietrits: (Knikkerspel) Verboden te foetelen. || *Bietrul: (Knikkerspel) Verbod de knikker te laten rollen (trullen). || *Bietrul: (Knikkerspel) Verboden de knikker te trullen. || Al2: *3. (Knikkerspel) Uitroep van speler die hem toelaat eventueel hinderlijke voorwerpen tussen de twee knikkers weg te nemen. || Eens vergeefs": Dit moest de speler zeggen, als hij bij het knikkeren aan de beurt was, om niet uitgesloten te worden, zo hij een of andere fout maakte tegen de spelregels. || Eerste lid in de verbodsformule bij het knikkerspel, samengetrokken uit: ik verbied je te ... || Halt, term bij knikkerspel. || Term uit knikkerspel. || Uitroep bij het knikkeren als de knikker (sjeitmeisj) of ööf in het potje terecht komt, en de speler daarom opnieuw aan de beginstreep (ööf) moet beginnen. || Uitroep bij het knikkeren als de schietknikker in het potje terecht komt. || Uitroep die vooral in het knikkerspel gebruikt werd als bevel of verbod naar de meet te gaan; ook uitroep om iets te gebieden of verbieden. || Uitroep tijdens het knikkeren. || Verbodsformule bij het knikkerspel: ik verbied je hoog (met de hand van de grond) te knikkeren. || z. toel. III-3-2
uitschaven afsponzen: afspōnzǝ (Ottersum), brokken eruit halen: brǫkǝ ǝryt hǭlǝ (Ottersum), handhaven: handhaven (Tegelen), uitsponzen: ytspōnzǝ (Ottersum) De pot aan de binnenkant uitschaven. Het produkt wordt daarbij doorgaans door de schaver op het bovenbeen geplaatst en zittend door hem uitgeschaafd. In L 163 werd dit werk met de hand of met behulp van een spons gedaan. [N 49, 37a] II-8
uitschelden (schobben): (schoebbe) (Heerlen), affronteren (<fr.): affroenteeren (Heppen), begrommen: gemeen  begrommen (Sint-Huibrechts-Lille), begruizen: [begruizen?, rk]  immand begrozen (Ulbeek), bekeken: imand be-ki-èken (Ulbeek), bekijven: imant be-kee-ve (Gelinden), beklappen: plat  imand beklappen (Runkelen), bekotsen: immand bekotsen (Ulbeek), belachelijk maken: iemand belachelek make (Landen), bezeiken: bəzéékə (Loksbergen), brullen op: plat  op imant brullə (Gelinden), de ketel uitvegen: de kaetel oetvaege (Geleen), godveren: godverre (Tienray), grinsen: imand grinsen (Borlo), het zijn zeggen: Ik hem et em ⁄t zijn gezeed (Kwaadmechelen), plat  iemant sein zegge (Ulbeek), ⁄t zijn zegen (Rijkhoven), heten: plat  heten (Mal), hikken op: op imant hieeke (Zepperen), iemand zijn catechismus aflezen: iemand zijne kattekiesmus aafliezen (Hasselt), in het gezicht smijten: in heet gezicht sjmiete (Neer), kekelen: keekele (Caberg, ... ), plat  zich kēͅkələ (Lanaken), keken: kèkə (Beverst), plat  kīəkə (Groot-Loon), kijven: imand kijven (Borlo), op ement kieven (Grote-Brogel), op jōͅmant keve (Mettekoven), lelijk doen: op eene lielekdoon (Meeuwen), op imst lällək dūn (Hamont), morren: morren (Bilzen), naroepen: eement noroopen (Kaulille), naorope (Gronsveld), opspelen: opspieələ (Opitter), overduivelen: plat  øyvərdy(3)̄vələ (Groot-Loon), overgruizen: [overgruizen?, rk]  imand euvergroaze (Nieuwerkerken), overlezen: jəverlèze (Veldwezelt), sakkeren: op eene sakkerren (Meeuwen), schampen: op imant šampən (Diepenbeek), schelden: cheljen (Mechelen-aan-de-Maas), chelle (Baarlo), op eemes schelje (Rotem), op eene schelle (Gruitrode), op eene schêlje (Neeroeteren), op eene sjellen (Bocholt, ... ), op eenen scheljen (Maaseik), op eine cheljen (Rotem), op einə sjeljə (Opitter), op emant schelle (Paal), schel-de (Blitterswijck, ... ), schelde (Afferden, ... ), schelden (Heijen, ... ), schelje (Beesel, ... ), scheljen (Sint-Odiliënberg), scheljə (Swalmen), schelle (Amby, ... ), schēlde (Horst, ... ), schēlle (Eijsden), schĕlle (Heer, ... ), schĭlde (Swolgen, ... ), schäle (Heerlen), schèlje (Lutterade), schêlde (Meerlo, ... ), schêlle (Merselo, ... ), shelle (Banholt), sjeje (Doenrade), sjejje (Sittard), sjejjə (Eisden), sjel-le (Vijlen), sjelde (Kessel, ... ), sjelden (Reuver), sjelje (Asenray/Maalbroek, ... ), sjelje(n) (Schinveld, ... ), sjeljen (Geleen, ... ), sjelle (Borgharen, ... ), sjellə (Lanaken), sjēle(n) (Obbicht), sjĕlde (Steyl), sjĕlje (Panningen, ... ), sjĕlle (Berg-en-Terblijt, ... ), sjilje (Puth, ... ), sjille (Helden/Everlo), själle (Mechelen), sjèjje (Munstergeleen), sjèlle (As, ... ), sjélle (Meerssen), sjéllə (Brunssum), sɛllə (Neerglabbeek), šellə (Maastricht), šelə (Opgrimbie), šēͅlə (Montzen), šeͅljə (Mechelen-aan-de-Maas), šeͅlə (As, ... ), šeͅlən (Neeroeteren), šjelje (Brunssum, ... ), ik scheld ; ik scheld  schelde (Grubbenvorst), ik scheld; ik sch‰ld  schelde (Lottum), Opm. bijv. sj´lje wie eine bêdelêr.  sjelje (Beegden), Opm. Duitse ai-klank.  sjaije (Einighausen), Opm. Duitse sch.  schelje (Montfort), ps. niet omgespeld.  själle (Eys), sch als in chanter  schellen op iemand (Opoeteren), soms  šjejje (Brunssum, ... ), schimpen: scheempe (Gennep, ... ), schimpe (Blitterswijck, ... ), schimpen (Heijen, ... ), sjamfoeteren: wanneer het minder gemeend is  schamfoeteren (Neeroeteren), te goei wat meegeven: te goei wa meegeven (Kwaadmechelen), uitberren: oedberre (Nederweert), uitboksen: imət ūtboksən (Hamont), plat  iemand outboksen (Peer), uitborstelen: immand outbossele (Stevoort), oetborstelen (Opoeteren), uitbuffelen: ôêtbuffelen (Bocholt), uitdonderen: utdonderen (Grote-Brogel), uitduivelen: eene oetdievelen (Neeroeteren), oetdievelen (Opoeteren), uitgodveren: oetgodfere (Caberg), ōētgòtvərə (Nieuwenhagen), ōētgótvərə (Heerlen), uithessen: vgl. Tongeren Wb. (pag. 24): authèisë, door woorden uitdagen of ophitsen.  outhèsen (Mal), vgl. WNT sub hessen: gelijkbet. met hitsen, ss. Uithessen.  ōēthèèsje (Mheer), uitheten: plat  jōͅmant ōthāite (Mettekoven), uitjochten: plat  øtjochejtə (Leopoldsburg), uitjouwen: eement oetjouwen (Kaulille), oetjoewe (Tungelroy), oetjouwe (Maastricht, ... ), oetjouwen (Kesseleik), ōētjouwə (Venlo), utjouwe (Meerlo), uutjouwe (Venray), uûtjouwe (Oirlo), ówtjówe (As), ütjouwe (Tienray), əətjaowə (Loksbergen), uitjuichen: vgl. Sittard Wb. (pag. 272): oetjoeche, uitjouwen. [pag. 157: joeche, juichen; klagelijk gehuil van een hond].  oetjoege (Lutterade), uitkafferen: oetkaffere (Maasbree, ... ), uitkeken: uitkeken (Stein), (Eijsden!).  oetkeèke (Noorbeek), uitlachen: autlachen (Hoepertingen), autlàchə (Beverst), ou-etlaechen (Voort), uitlachen (Heppen), plat  iemand aait lage (Jeuk), voor de zot houden  uitlachen (Sint-Truiden), uitmaken: chetmaken (Rekem), eeman oetmaken verwitten (Kaulille), eemed oetmaken (Kaulille), eemen outmaken (Reppel), eement oetmaken (Kaulille), eine outmaken (Neeroeteren), einəm oetmaake (Ophoven), emant ətmākə (Paal), ement outmaken (Ophoven), euetmake (Hasselt), ieman utmaken (Paal), iemand aotmake (Kuringen), iemand aotmaken veur al wa leulik es (Heusden), iemand etmake (Beringen), iemand oetmaken (Eksel), iemand uitmaken (Beringen, ... ), iemand uitmaoken (Lommel), iemand ətmā⁄ən (Lommel), iemant outmaoke (Ulbeek), iemant uitmake (Paal), iemant utma͂ke (Lommel), iemend oetmaken (Lanklaar), iemet oetmaken (Overpelt), iemet otmaake (Helchteren), ieëne öutmaoke (Beverlo), ijəmant oͅwətma͂kə (Zonhoven), imand aotmaokə (Gutshoven), imand out-maoken (Ulbeek), imand outmōͅken (Diepenbeek), imand owetmaoken (Sint-Lambrechts-Herk), imand uitmaken (Spalbeek), imand ø͂ͅtmakə (Herk-de-Stad), imant aatmaoke (Sint-Truiden), immant aatmakə (Mielen-boven-Aalst), imqnd etmaoken (Tessenderlo), īmqnd otmāke (Zolder), jomant owət mache (Heers), oetmake (Echt/Gebroek), oetmaken (Neerharen, ... ), oetmaoken v⁄r van alles (Val-Meer), oetmaokə (Veldwezelt), oeëtmaken (Achel), ootmaokən (Eigenbilzen), otmaken (Hechtel), outmake (Genk), outmaokə (Zichen-Zussen-Bolder), outma͂:kə (s-Herenelderen), outmoaken vor al wo leed es (Rijkhoven), outmoke (Genk), outmoͅkə (Genk), uithaken (Leopoldsburg), uitmake (Hasselt), uitmaken (Sint-Huibrechts-Lille), uitmakə (Hasselt), uitmoaken (Wellen), utmake voer alle vule vis (Grote-Brogel), vīēr vówle vésówtmake (As), vor vanal eatmeake (Zepperen), ze haen nemferm autgemaekt (Zonhoven), ze haennem ferm autgeseheten (Zonhoven), ówtmāke (As), ətmakə (Leopoldsburg), əətmákə (Loksbergen), ɛmant vər vɛlə vɛis oətmòkə (Heers), gemeen  iemet oetmake (Hamont), gewoon  iemend uitmaken (Peer), iement aotmaken (Hechtel), ymand uietmake (Hasselt), meest plat  veer alle voule ves outmaken (Neeroeteren), minder ruw  emant ətmakə (Beverlo), plat  iemand ootmaken (Heusden), iemauw etmaken (Meldert), iemend outmaken (Peer), oetmaken (Sint-Huibrechts-Lille), ueëtmaake (Hasselt), ɛmĕt ūtmākĕn (Overpelt), uitpoetsen: eene outpötse (Maaseik), eine oetpoetsen (Rotem), oetpoetse (Vlodrop), oetpotsen (Lanaken), outpoetsə (Zichen-Zussen-Bolder), oötpootsen (Maaseik), ūtpotsə (Opgrimbie), uitsakkeren: oetsakkēre (Echt/Gebroek), uitschabijnen: oud  ootsjabaaine (Martenslinde), vgl. WNT sub Uits-: Uitschabijnen (Limb.) uitschelden. Vgl. schabeeuwen en schabouwelijk.  oetschabienen (Overpelt), uitschavelen: vgl. WNT sub Uits-: Uischaveelen (Brab.) beschimpen, uitjouwen (vgl. schaveelen, 7).  uitschavieëlen (Heppen), uitschelden: aetsjellen (Bocholt), eeme oetsjiëlen vuer alle voele vēsch (Neeroeteren), eemes ooetschelje (Rotem), eene oetschellen (Neeroeteren), eene oetsjellen (Neeroeteren), eenen outschelje (Maaseik), emə utsjölə (Opoeteren), ēməny(3)̄tšelə (Opoeteren), iemand uitschelden (Lommel), iemand uitschèlen (Lommel), imst ūtschällən (Hamont), īmed oetschellen (Neerpelt), oassjelde (Vaals), oehtsjelle (Waubach), oet sjelje (Roermond), oet sjelle (Maastricht), oet.sjeljə (Kelpen), oetcheljen (Mechelen-aan-de-Maas), oetschallen (Hamont), oetschelde (Venlo, ... ), oetscheldje (Weert), oetscheljen (Born), oetschelle (Epen, ... ), oetschellen (Neerpelt), oetschĕlju (Brunssum), oetschèlde (Maasbree), oetschèlle (Maastricht), oetschèllə (Montfort), oetsjelde (Reuver), oetsjelden (Sittard), oetsjeldje (Thorn), oetsjeldə (Roermond), oetsjelje (Geleen, ... ), oetsjeljə (Kapel-in-t-Zand, ... ), oetsjelle (Beek, ... ), oetsjellə (Hulsberg, ... ), oetsjèlje (Thorn), oetsjèljə (Doenrade), oetsjèljən (Urmond), oetsjèlle (Maastricht, ... ), oetsjèllə (Maastricht, ... ), outsjelle (Reppel), oêtschelde (Hoensbroek, ... ), ōētschelde (Maasbree), ōētscheldə (Venlo), ōētsjellə (Oirsbeek), ōētsjèldə (Reuver), ōētsjèljə (Heel, ... ), ōētsjèèl.lə (Maastricht), ōētsjèèllə (Heerlen), ōētsjéélə (Nieuwenhagen), ŏĕtschĕlle (Schimmert), ŏĕtsjèllə (Epen), uitschelden (Heythuysen), uitsjelden (Meijel), up iemand chelje (Lanklaar), utjsjelde (Meijel), uutschelde (Venray), uûtschelle (Oirlo), ū.tšēͅ.lə (Eys), y(3)̄tsxeͅldə (Meeuwen), ówtsjèlle (As), ôêtsjèljə (Amstenrade), ûtsēle (Montzen), ûtsule (Montzen), ütschêlde (Tienray), (kinderen).  oeētsjelje (Herten (bij Roermond)), wordt weinig gebruikt  uitschelden (Nieuwerkerken), uitschenden: outschènne (Wellen), uitschijten: eene oetsjieten vier al waat lielək is (Neeroeteren), eene tschijten (Lommel), ēmant ētschēͅte (Meldert), ēmə øytšiətə (Bree), ēməny(3)̄tšitə (Opoeteren), iemand uetschijten (Kwaadmechelen), iemand uitscheite (Beringen), iemand utschijten (Koersel), iemand ətscheiten (Oostham), iemant uitskijete (Paal), iemet otscheite (Helchteren), imant uōͅwətschēͅtə (Houthalen), immand ouətscheiəte (Stevoort), inen otschūatə (Zonhoven), īmeͅd uitschīten (Neerpelt), oedschiete (Nederweert), oetschiete (Montfort), oetschieten (Eksel), oetsjietə (Eisden, ... ), oeëtschieëten (Achel), otscheiten (Hechtel), outscheite (Genk), outschieten (Hamont), outschijte (Genk), outschète (Wellen), oͅwətschejətn (Zonhoven), uitscheite (Hasselt, ... ), uitschijten (Paal), ūtšītə (Mechelen-aan-de-Maas), ûtsji-jte (Bree), əətschééjətə (Loksbergen), ai als aimer  oͅutschaiten (Hechtel), gemeen  ein⁄n oetsjietə (Opitter), emen ūtšitə (Beek (bij Bree)), iemand eutschij-ten (Hasselt), iemend aotschèten (Hechtel), iemend outscheiten (Peer), imaand etschijten (Tessenderlo), imĕt ūtschītĕn (Overpelt), oetchieten (Mechelen-aan-de-Maas), oetschieten (Sint-Huibrechts-Lille), outschijtə (Genk), oêtsjieten (Bocholt), ueëtscheite (Hasselt), ətschētə (Paal), plat  iemand oetschiete (Hamont), iemend uitschijten (Peer), iemet oetschieten (Overpelt), ieëne öutschète (Beverlo), imand uitscheite (Hasselt), imand ø͂ͅtschēͅtə (Herk-de-Stad), imant oïtschejete (Alken), immand ouətscheiəte (Stevoort), immant aatskijtə (Mielen-boven-Aalst), īmed oetschieten (Neerpelt), oetschieten (Bocholt), ootschetten (Maaseik), ootsjetə (Martenslinde), uietschète (Hasselt), uitschieten (Sint-Huibrechts-Lille), plat of gemeen  outsjēten (Diepenbeek), ruw  emant ətschetə (Beverlo), uitschimpen: uitschim-pe (Blitterswijck, ... ), ŭŭtscheempə (Gennep), uitschobben: oetschoebe (Eys, ... ), oetschoeppe (Sevenum), oetsjoebe (Maasniel, ... ), vgl. Kerkrade Wb. (pag. 190): oes`sjoebbe, uitschelden; (pag. 227): sjoebbe, schelden.  oes-sjoebbe (Kerkrade), vgl. Venlo Wb. (pag. 203): oètschoebe, uitkafferen.  ōētschoete (Maasbree), WNT: schobben (I), C) 2. Schelden, schimpen (of bedrijvend: uitschelden, beschimpen?). In dezen zin niet meer in gebruik.  ōētsjŏĕbbə (Heerlen), WNT: sub uits- (...) uitschobbeeren, uitschelden.  oetschóbbe (Weert), uitschuren: ootsjoeren (Eigenbilzen), uitsjouwen: autschoewə (Beverst), iemant uitsjouwen (Beringen), uitsliepen: utjslĭĕppə (Meijel), (bij kinderen).  uutslīēpe (Venray), (met de vinger).  oetsliepe (Tungelroy), Van Dale: uitsliepen, bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen sliep uit, sliep uit.  oetsjliepə (Roermond), oetsjlīēpe (Valkenburg), oetslieepe (Weert), oetsliepe (Horst), oetsliepen (Ophoven), oetsliëpe (Maasbree), ōētsjlīēpə (Oirsbeek, ... ), ôêtsjliepe (Swalmen), uitvaren: ōētváárə (Heerlen), verwijten: emant it vərwɛətə (Heers), iemand verwijte (Kuringen, ... ), iemand verwijten (Attenhoven, ... ), iemant verweitə (Hasselt), iemant verwijte (Ulbeek), iemet verwete (Helchteren), ijəmant fərwejətn (Zonhoven), imand verwijten (Hoepertingen), imand vərwɛjətə (Gutshoven), imant verwejete (Alken), imant verwijte (Sint-Truiden), imant vərwētə (Houthalen), imant vərwēͅtən (Diepenbeek), immand verweijete (Stevoort), immand verwijten (Schulen), immant verwijte (Mielen-boven-Aalst), īmant fərwēitə (Landen), verweejətə (Heers), verweite (Hasselt), verweitə (Sint-Truiden), verwete (Martenslinde), verwēten (Diepenbeek), verwijte (Hoeselt), verwijten (Alken, ... ), verwoète (Wellen), verwète (Hasselt), verwétən (Eigenbilzen), vərwéjətə (Loksbergen), gemeen  iem verwijte (Velm), imand verwijte (Montenaken), plat  iemand verwijten (Hasselt), voor de aap houden: iemand vor den aap haan (Landen), iemend veer den aap hāān (Peer), voor de gek houden: veur de gek haajen (Voort), plat  vor de gek hagen (Borgloon), voor de zot houden: iemand ver den zot haan (Landen), vreigelen: vreigele (Caberg), vuilmaken: iemend vuilmaken (Peer), zwartmaken: iemet zwart maken (Overpelt) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)], [N 85 (1981)] || Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)], [ZND 34 (1940)], [ZND m] || op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)], [SGV (1914)], [ZND m] || uitschelden III-3-1
uitschieten aanslaan: ānslõ̜n (Weert), beginnen te schieten: bǝgenǝ tǝ šitǝ (Uikhoven), bǝgenǝ tǝ šētǝ (Uikhoven), botten: bǫtǝ (Diepenbeek), de katten beginnen te botten: dǝ katǝ bǝgenǝ tǝ botǝn (Tessenderlo), de wissen krijgen katjes: dǝ wesǝ krigǝ kɛtjǝs (Stokkem), schieten: sxitǝ (Sint-Truiden), uitlopen: utlǫwpǝ (Stramproy, ... ), ytlōpe (Ottersum), øtjluǝpǝ (Meijel), ø̜̄tlūǝpǝ (Loksbergen), ūtlǫwpǝ (Helden, ... ), ūtlǭpǝ (Neeritter), ūǝtlawpǝ (Stokkem), ǫwtlǭpǝ (Stokkem) De in bundels gebonden, gesorteerde grauwe wissen worden in het najaar met de onderzijde in water of in een modderige greppel gezet. Het ɛuitschietenɛ is het in het voorjaar uitlopen van twijgen op de geplante bussels. Het uitschieten zorgt ervoor dat de schors van de wis los gaat en eenvoudig verwijderd kan worden. De uitloper zelf wordt in Neeritter (L 321) scheut (šø̄t) genoemd.' [N 40, 25] II-12