e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitleggen (zoom) uitlaten: (zoom) uitlaten (Hopmaal, ... ), ytlotǝ (Opglabbeek), zø̜jm ȳtlǭtǝ (Meeuwen), zǫwm ūtlē̜tǝ (Echt), zǭm ȳtlǭtǝ (Noorbeek), ūtlǭtǝ (Bocholt, ... ), ǫwtlwǫjtǝ (Tongeren), aan het verstand brengen: aan z⁄n verstànd brenge (As), aon ge verstaand bringe (Vlijtingen), aflaten: āflǫtǝ (Bleijerheide), bedistelen: bedistele (Eys), beduiden: bedieë (Zonhoven), bedui-jə (Maastricht), bedujen (Born), beduuje (Horst, ... ), beduujen (Stein), beduë (Gulpen, ... ), bedö-jje (Amby), bescheid zeggen: bescheid zegge (Horst), breder maken: breder maken (Oostham), brędǝr mǭkǝ (Bilzen), bręjǝr mākǝ (Eigenbilzen, ... ), de uitbindel geven: WNT: uitbinden, afl. uitbindsel, 2. (Limb.) uitsluitsel, opheldering; in het Tegelsch in den vorm oetbingel (=*uitbindel): tekst en uitleg over een onbelangrijke gebeurtenis.  den oetbinjel gaeve (Nunhem), diets maken: diets maake (Neer, ... ), diets maken (Meeuwen), duuts make (Weert), duidelijk maken: dudelek maken (Oirlo), duudelijk make (Hoensbroek, ... ), duudelik make(n) (Schinveld), duudəlik maakə (Kapel-in-t-Zand, ... ), duutliech maachə (Simpelveld), duiden: duuje (Tungelroy), erklren (du.): erklere (Kerkrade), erkliere (Heerlen), expliceren (<fr.): eksplëkjèrrë (Hoeselt), expleceere(n) (Schinveld), explekeere (Geleen), explikere (Gulpen, ... ), explikeren (Leopoldsburg), èkspliekére (Hasselt), èksplikéére (As), getuigen: getuge (Beesel), holler maken: huwǝldǝr mōkǝ (Wellen), hōlǝr mākǝ (Houthalen), klaarmaken: klaormake (Venlo), langer maken: laŋǝr mākǝ (As, ... ), laŋǝr mǭkǝ (Bilzen), lengen: lęŋǝ (Doenrade), uit de doeken doen: deuk = mv. v. doek  oeëtte deuk doon (Herten (bij Roermond)), uitduiden: oehtduëje (Waubach), oetduije (Maastricht, ... ), oetduje (Nieuwstadt), oetduuje (Lutterade, ... ), oetduujə (Schinnen), oetdüjje (Klimmen), uitduije (Thorn), utduuje (Meerlo), uutduuje (Venray, ... ), ôêtdûuje (Swalmen), ütdüjje (Tienray), uiteenleggen: ū.t˂ē.l‧ɛqə (Eys), uitereenleggen: oezeree legke (Kerkrade), ōēdəreelèGGe (Nieuwenhagen), uitleg (zn.): oetlèk (Wijnandsrade), uitleg geven: oetleek gaeve (Hoensbroek), oetlig gève (Kesseleik), oetlêgk gaive (Ell, ... ), ûtlegk gève (Bree), uitleggen: aatlegge (Jeuk), awtlegge (Hoeselt), awtlęgǝ (Bilzen), het oetlègge (Wijlre), oasleeje (Vaals, ... ), oe.tléəggə (Kelpen), oeētlikke (Herten (bij Roermond)), oeslèggə (Simpelveld), oet legge (Schimmert), oet lēkken (Born), oet lègge (Beek), oet lègke (Roermond), oetleGe (Schaesberg), oetlegge (Gulpen, ... ), oetleggen (Eksel, ... ), oetlegke (Caberg, ... ), oetlegkə (Maastricht, ... ), oetlekke (Heerlen, ... ), oetlekkə (Oirsbeek), oetlēgge (Maastricht), oetlēgkə (Maastricht), oetligge (Kesseleik, ... ), oetliggə (Roermond), oetligke (Echt/Gebroek, ... ), oetlikge (Posterholt), oetlikke (Melick, ... ), oetlikkə (Montfort), oetlègge (Geulle, ... ), oetlègke (Klimmen, ... ), oetlèke (Susteren), oetlèkke (Noorbeek, ... ), oetléggə (Oirsbeek), oetlégkən (Urmond), oētlègge (Voerendaal), ootlegge (Vlijtingen), ootleggen (Eigenbilzen), oétlegke (Gronsveld), oêtligge (Venlo), oëtlegge (Horst, ... ), oǝtlɛgǝ (Herderen), ōēt lêkke (Stein, ... ), ōētlegge (Amby, ... ), ōētlĕĕGGə (Heerlen), ōētlijkə (Reuver), ōētlèGGə (Nieuwenhagen), ōētléggə (Doenrade), ōētlégkə (Heel), ōētléGə (Susteren), ōētléégə (Hulsberg), ŏĕtlĕkke (Schimmert), ŏĕtliggə (Venlo), ŏĕtléégə (Epen, ... ), o‧etlège (Thorn), uitleggen (Houthalen, ... ), uitlekke (Eys), utjléggə (Meijel), utlegge (Meijel, ... ), uutleggen (Venray), uûtlegge (Oirlo), ū.tl‧ɛqə (Eys), ŭŭtléggə (Gennep), y(3)̄tleͅi̯gə (Meeuwen), ôêtliGGe (Swalmen), ôêtléGGə (Amstenrade), øǝtlęgǝ (Loksbergen), ūtlęgǝ (Eisden, ... ), ūtlęqǝ (Lutterade, ... ), ǫwtlęgǝn (Diepenbeek), ǭtlęgǝ (Zolder), ǭtlɛgǝn (Diepenbeek), əətlégə (Loksbergen), (g = g van garçon).  oetle^g^ge (Gulpen), [volt.deelw., rk]  əətgəlijt (Loksbergen), Eng i  oetligge (Brunssum), Jongeren.  ōēe.tlègge (Hasselt), ps. boven de beide gs staan nog "dakjes"(^ deze combinatieletters kan ik niet maken!  oetle^g^ge (Gulpen), zachte kk  oetlĕĕkken (Schinveld), uitlengen: øtlęŋǝ (Tessenderlo), ūtlęŋǝ (Born), ǫwtlęŋǝ (Bilzen), uitzomen: ūtzø̜jmǝ (Neeroeteren), verbreden: verbreden (Neerpelt), vǝrbręjǝ (Maasmechelen), verduidelijken: verduudelikke (Maastricht), verduitsen: er kan t verdutsche (Amby), verdutsche (Geleen), verdutse (Caberg, ... ), verdutsje (Merkelbeek), verdutsjə (Doenrade), verduutse (Venlo, ... ), verduutsje (Schinnen, ... ), verdötse (Venlo), verdùtsje (Noorbeek, ... ), verdútse (Sevenum, ... ), vərdutsə (Maastricht, ... ), vərduutsə (Reuver), vərdŭŭtsjə (Brunssum, ... ), vərdŭŭt⁄sjə (Brunssum), vərdy.tšə (Eys), [ontrondingsgebied]  verdietse (Bree), verdietsen (Meeuwen), verditse (Vlijtingen), duidelijk maken  vərdøətšə (Mechelen-aan-de-Maas), duidelijk maken, alleen als uitdr. gebruikt  verdietschen (Kozen), praten  verdutsche (Amby), verklaren: verklaore (Beek, ... ), verkloare (Vlodrop), verklàòre (Schimmert), verlengen: vǝrlęŋǝ (Bilzen, ... ), verwijden: vǝrwi-jǝ (Venlo), vǝrwęjǝ (Maastricht), wijder maken: wetjǝr mākǝ (Meijel), wi-jǝr mākǝ (Heerlen, ... ), wi-jǝr mākǝn (Achel, ... ), wiǝr mākǝ (Schimmert), wiǝr māxǝ (Bleijerheide), wyjǝr mākǝ (Grevenbicht / Papenhoven), wīr mākǝ (Ottersum), wijzen: wiese (Oirlo), wieze (Noorbeek, ... ), zoom laten: zōm lǭtǝ (s-Gravenvoeren) beduiden, uitleggen || duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)] || Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || uitleggen || verklaren [SGV (1914)] || vlaams [ZND 23 (1937)] II-7, III-3-1
uitlooppijpje overloopje: øvǝrlø̄fjǝ (Bleijerheide), uitlooppijpje: ūtlōppīpkǝ (Nieuwenhagen, ... ) Zinken of loden pijpje in een stenen waterspuier. [N 64, 149g] II-9
uitlopen deraf vallen: dø̜rǭf ˲valǝ (Berlingen), deruit lopen: dø̜rāt luǝpǝ (Sint-Truiden), lopen: luǝpǝ (Ordingen), lő̜wpǝ (Alken, ... ) Gezegd van graankorrels die via een uitgesleten steenbus naar beneden vallen. [Grof 130] II-3
uitlopers van kuilaardappelen gepeemd: gǝpēmdj (Ospel), kijnen: kēnǝ (Heerlerheide, ... ), lange kijnen: laŋ kīnǝ (Hout-Blerick), lange scheuten: laŋ šø̄t (Sittard), pemen: pēmǝ (Gennep, ... ), puin: puin (Heugem), valse scheuten: valsǝ šø̄t (Oost-Maarland), waterscheuten: wasǝršø̜š (Kerkrade), watǝršȳǝt (Hoensbroek), wātǝršø̜t (Neerharen) In een enkel geval wijkt de benaming voor uitlopers van aardappelen die in de kuil of kelder liggen opgeslagen af van de opgaven voor aardappelscheut in het algemeen, die in het lemma Scheut zijn behandeld. Hier staan alleen de van Scheut afwijkende opgaven bijeen. [N M, 17a; monogr.] I-5
uitmaken wie mag beginnen afgooien: aafgoojen (Peer), afkampen: afkāmpe (Meerlo, ... ), Zie ook: aftraeje.  áfkámpe (Venray), afschieten: aafschieten (Peer), aftellen: aaftelle (Kaulille, ... ), aaftellen (Sint-Huibrechts-Lille), aaftèlle (Boorsem), aaftélle (Weert), aftelle (Sint-Truiden), aftələ (Leopoldsburg), aftɛlle (Kaulille), aftɛllen (Halen), aftɛllən (Sint-Huibrechts-Lille), ierst aaftellen (Gruitrode), veer zölle iers aaoftelle (Maastricht), ver zallen uus aoftellen (Vroenhoven), ver zolle uus oaftelle (Vroenhoven), ver zùllen eìs aaftelə (Mechelen-aan-de-Maas), ver zùllen eìs aaftèllen (Mechelen-aan-de-Maas), we zulle ierst aaftelle (Grote-Brogel), we zulle ist aftelle (Halen), we zullen ierst aaftelle (Neerpelt), we zullen ierst aaftellen (Bocholt), we zullen ierst aaftèllen (Neerpelt), we zullen ierst aftellen (Beringen), we zullen ji-est aftèllen (Lommel), weer zolle iĕstaaftelle (Maasbracht), wĕr zøllə ṇrs aftɛllə (Eisden), wə zullən irst aftɛllen (Beringen), wə zølə jörst aafdälən (Hamont), Andere spelen [dan knikkerspel].  we zullən iest aaftèlle (Ophoven), Zeggen een rijmpje.  we zullen ierst aftellen (Neerpelt), aftrappen: Twee kinderen gaan een onbeperkt aantal meters van elkaar af staan. Om beurten plaatsen zij demet schoen of klomp geschoeide voet voor de ander. Zo naderen zij elkaar. Ze kunnen ook hun voet dwars zetten, of de punt van hun voet gebruiken. Wie heet "gat"met de hele voet, de dwars geplaatste voet of met de punt dicht maakt is de winnaar en mag het eerst uit de meespelenden een keuze doen om zo twee partijen te vormen, of hij mag het spel beginnen.  áftrappe (Meerlo, ... ), aftreden: a.ftrɛ.ijə (Meeuwen), Om beurt hun voet zetten en de voet plaatsen recht, dwars of met de punt. Wie laatst zijn voet kon plaatsen mocht als eerste kiezen.  aoftreë`n (Diepenbeek), Om uit te maken, wie er met een spel moet beginnen, wordt er afgetraejd. Met de hele lengte van de schoen, breedte of soms ook alleen de neuspunt, stappen de tegenstanders op elkaar toe. Wie geen ruimte meer kan vinden bij de voet van zn tegenstander, heeft t áftraeje verloren.  áftraeje (Venray), Sub trèje.  áftrèje (Meerlo, ... ), brogschieten: Bij het knikkerspel (broch = streep).  vie zøln yəst brochschiejətn (Zonhoven), dringelen: dringele (Bilzen), drèngele (Bilzen), ve zulle jiĕs dringele (Waltwilder), və zələn tiestən drengelen (Martenslinde), eerst: ich ben jöist, t es mijne toer (Riksingen), Meestal roepen ze: "Eerst!", "Tweede!". Wie dus eerst "Eerst!"roept, mag beginnen.  eerst (Wilderen), eerst beginnen: we zollen jos begennen (Mopertingen), wie begint est (Kwaadmechelen), wè zulle jos beginne (Koninksem), eerst-op doen: we gən est eupdoen (Tessenderlo), eerste gewint is kattegespint: het ierste gewint is kattegespint (Neeroeteren), eerstje?: Wie t laatste mag spelen heeft: kies.  iestəkə (Sint-Truiden), geraden: #NAME?  groeə (Kortenbos), ?  və zylə jos grooə (Alt-Hoeselt), gooien: uus goeje ver wee uus es (Kanne), grommelen: ve zulle grommelen wĕe joͅs is (Diepenbeek), heulen: ve zulle ieəst heule (Nieuwerkerken), və zullə tiejəstə heule (Mielen-boven-Aalst), 1) Loten, kavelen. B.v. met de pijlen heulen om te zien wie t eerste is. Zie Kiliaen;  heulen (Beverlo), Op andere plaatsen.  hiëulen (Widooie), we zullen heule tiste  heule (Borlo), Wie t kortst bij een lijn kan werpen - voor knikkerspel.  we zyllə tjoste ole (Mettekoven), hoop: [sic]  də hoop (Beverlo), kabelen: ve zulle tjoste kaebele (Zepperen), Bij het knikkerspel zegt e laatste: nal.  we zulle ieërst kaobele (Paal), kavelen: iərs solə vər kàvələ (Rekem), kavele (Doenrade, ... ), käovele (Gronsveld), vər zølən əd øštə kaavele (Montzen), (= wie moet beginnen).  kāvele (Grevenbicht/Papenhoven), (= zien wie begint).  kavele (Buchten), dat zegt men bij het begin van het spel  kavele (Schinnen), Knikkerspel.  we zullən iest kaavələ (Ophoven), Opm. wanneer begonnen zal worden, wordt opgeworpen en wiens knikker het dichtst bij het perk komt, is de eerste. Dit opwerpen heet kavele.  kavele (Einighausen), kazelen: [sic]  w`r zullen iès kazele (Eisden), kiezen: kieze (Zepperen), kiezen (Sint-Truiden), veir zolle us keeze (Vroenhoven), veje zullə kiezen (Hoepertingen), we zulle èst kieze (Tessenderlo), we zullen ieest es kiezen (Oostham), we zullen ierst is kiezen (Kaulille), kijken: keike (Hasselt), kijken wie eerst mag beginnen: ve zullen eens kieke wie jhes moog begennen (Hoeselt), kijken wie mag opgaan: vië zullen iërst kieken wie moog opgaan (Houthalen), knikkens doen: wər zølən èès knɛkəs ɛs doen (Mechelen-aan-de-Maas), knoopje trekken: kneupke trekke (Zichen-Zussen-Bolder), kreisje (<du.) gooien: vər zallən irs kreitske goeje (Lanaken), lengen: ver zylə ieͅs läŋə (Bilzen), leuren: In Widoye.  leeren (Widooie), litsen: ver goon iers litsen (Lanaken), ver zallen het joste litsen (Vlijtingen), vè zollen t jəstə litsen (Eigenbilzen), loten: vai zulle iers luuyte (Opglabbeek), vĕe gòn tjōstə loo-oute (Herk-de-Stad), meten: və zulə ṇes mṇəte (Hasselt), [Du. messen]  vär sowe ze öš meissə (Eynatten), Vgl. pag. 347 sub poete: Poten (jongenst.): door om beurt een voetstap te zetten in elkaars richting, beslissen wie eerst mag beginnen in het spel. Wie het laatst een volledige voet kan plaatsen, wint. Syn. mië.te.  mië.te (Zolder), omtellen: îrs ŭmtelə (Maaseik), opgooien: opgoeien veur t este (Paal), upgoen (Oostham), ve zulle tjoste opgooie (Zepperen), vèè zelən ṇerst pgoejen (Opglabbeek), we zoulle ie-st opgoeie (Sint-Truiden), we zulle ies opgoeie (Maaseik), we zullen eerst opgooien (Hechtel), we zullen ies opgoeojen (Vucht), wie gaot op (Leopoldsburg), wèè zullen iest opgoeien (Rotem), wə gōͅn ṇəst opgooiə (Ophoven), wɛ: zøllən iëst opgoaien (Molenbeersel), wɛ: zøllən iëst øpguəje (Molenbeersel), Ofwel: (tès) ôpgôjes! (Geldstuk opwerpen voor "kruis", of "munt").  ve zulle ôpgôje (Herk-de-Stad), opkavelen: Sub kavele.  opkavele (Maaseik), opschieten: hier ben ik niet zeker van...  vij zellən ies opsjeetə (Neerglabbeek), In het knikkerspel.  opsjeete (Opitter), opwerpen: ve zulle tjoste opwerpe (Zepperen), opzetten: Als ze zich in twee groepen moeten verdeelen, om te weten wie mag beginnen met kiezen.  vie zøln yəst oͅpsetn (Zonhoven), oversmijten: fə zylə tjos euuversmeete (Borgloon), T.t.z. twee oudste van de spelers komen samen, t.t.z. de oudste uit elk spelkamp. Een van beide neemt een steentje in de hand; doet de vuist toe en houdt zijn gesloten vuist achter den rug van zijn maat; dan zegt hij: "drin of draot?"Als nu zijn maat mis raadt, mag hij met zijn kampgenooten beginnen. Dit heet "euver smeejte".  fe zulle tjos euver smeejte (Borgloon), poten: Wie het laatst een volledige voet kan plaatsen, wint.  poete (Zolder), raden: we zullen urst raojen (Kleine-Brogel), rammelen voor kop of munt: Met een munstuk.  rammelen veur kop of kruis (Hoeselt), rammelen veur kop of mint (Hoeselt), rommelen: ver zulle iers roemelen (Lanaken), schieten: ver zolle jeus chiete (Zichen-Zussen-Bolder), vè zullen jos schiete (Vechmaal), ?  jaus schueten we vuer geet (Rijkhoven), schieten voor `t kortste: Bijv. wie t korts bij een bepaald punt komt.  schieten ver t kotste (Hoeselt), schieten voor `t kortste bij het kuiltje: Gewoonlijk roepen ze: "Ieste!", "Twidde!"enz.  schiete vər t kotstə bə t kuilkə (Bevingen), schraampje houwen: wij zullen eerst schermke hooen (Houthalen), schraampje werten: və zylə tjøs šreuimkə wɛrtə (Genoelselderen), smijten: ve zullə tios smetə (Martenslinde), stoten: we zullen t-este stooten wie moog beginnen (Ulbeek), tellen: (we zullen ieest es tellen) (Oostham), telle (Zepperen), tellen (Kortessem, ... ), ve zulle ies tellen (Borlo), ve zullen tellen (Beverst, ... ), veje zullə telle (Hoepertingen), ver zolle jeus telle (Zichen-Zussen-Bolder), vĕe gòn tjōstə taille (Herk-de-Stad), vieje zulle t eejester tille (Mielen-boven-Aalst), vij zulle joas telle wij mog beginne (Sint-Huibrechts-Hern), vijə zullə tjostə tellen (Wellen), vè zullən jés əəns təllən (Hoeselt), və zullə tellə (Sint-Truiden), vər zølə tellen (Boorsem), we zulle ens telle (Sint-Truiden), we zulle ist telle (Beringen), we zullen iest teəllen (Gingelom), we zullen ieëst is telle (Heppen), we zullen ti-este tellen wie moog beginnen (Ulbeek), wiej zullen eiêst tellen (Zonhoven), wə zullən ṇst tellə (Herk-de-Stad), ze gon telle (Sint-Truiden), Andere spelen [dan knikkerspel].  ve zulle telle (Genoelselderen), Men telt dan tot tien of 15 en op wie 10 of 15 valt moet beginnen.  ve zulle jost telle (Schulen), Of ze roepen ook: jèùts mig.  ver zalle jèùts telle (Riemst), Voor het knikkerspel tellen de kinderen gewoonlijk niet, omdat ze dat gewoonlijk maar met twee of drie doen. Dan zeggen de kinderen:  véje zulle iets tèlle (Berbroek), tikkens: tekkəs (s-Herenelderen), treden: traeje (Venlo), treeən (Oostham), Eene voet voor andere naar elkaar toe. Wie t laatste kan zetten is gewonnen.  treeë (Spalbeek), Ook: áftrèje.  trèje (Meerlo, ... ), Voor anders spel.  we zyllə tjoste trieə (Mettekoven), uitbellen: Pot, ich bel oét en dich bis droét.  oétbelle (Gronsveld), uitbomen: B.v. ie: wie: waa: wèg.  oe:tboeme (Kaulille), uitkappen: oetkappen (Opoeteren), Knikkers.  ve zillen iers uut kappe (Opglabbeek), uitkomen: we zulle iest eutkome (Oostham), uitleggen: ierst oet legge (Weert), uitpotten: oetpotte (Swalmen), uutpotte (Gennep), Bij dit uutpotte gaat men in een kring staan, inclusief wie het aftellen doet. Bij Pot! wordt het midden van de kring aangewezen. Iedere lettergreep van een woordt telt om éen persoon aan te wijzen. Men gaat net zolang de kring rond, tot het versje uit is. Wie bij het laatste woord aangewezen is, moet de kring verlaten, waarna het aftellen opnieuw begint. Wie als laatste overblijft, moet met het spel dat gespeeld zal worden, gaan beginnen. Aftelversje:  uutpotte (Venray), uitschrijven: Vero.  oetsjriéve (Tegelen), uitsteken: Es wer gaon bare, mòtte weer iaes oetstaeke (gebeurde met de voeten).  oetstaeke (Echt/Gebroek), uitstoten: uitstoeten (Diepenbeek), uitstukkeren: Maak eine sjraom en den stökkere weer oet.  oetstökkere (Echt/Gebroek), uittellen: oettèlle (Echt/Gebroek, ... ), oettêlle (Tegelen), oêt-tèlle (Mechelen-aan-de-Maas), vär telle ŭt (Kelmis), óettèlle (Herten (bij Roermond)), Bij al de, voorgaand, vermelde spelen (vooral bij meisjesspelen) moest de volgorde van het "aan de beurt zijn", bepaald worden.  oettèlle (Herten (bij Roermond)), Oettëlle, wae t eesjten is: aftellen, wie de eerste is.  oettëlle (Sittard), vgl. pag. 275: Uittellen, aftellen.  oettëlle (Sittard), uittreden: Sub traeje: Wie wer wòlle gaon spele, deje wer iaes oet-traeje, waem beginne mòs.  oet-traeje (Echt/Gebroek), voorgooien: we zylən ṇrst voorguʔiən (Molenbeersel), werpen: Knikkerspel.  ve zulle werpe, t kotste un leng est veur (Genoelselderen), zaaien: Vgl. Diepenbeek Wb., pag. 258: zên, zaaien?  ve zylən tjoste zaën (Diepenbeek), WNT: zaaien, 5. b) E. In kinderspelen gebruikt voor: gooien, werpen, inz. in betr. t. knikkers, en dan met de gedachte dat er meer knikkers tegelijk worden gegooid.  vĕ zillen ierst zoiən (As), Vieə zulle tjoste əns zeiə (Hoepertingen), vij zulle iost zeuën (Sint-Huibrechts-Hern), we zulle jos zeije (Stevoort), we zullen ierst ziouen (Helchteren), we zullə tjoste əns zein (Hoepertingen), zien ...: ve zulle eest ens zien (Sint-Truiden), zien wie dat er aan is: zĕən wṇ datər āən is (Leopoldsburg), zien wie eerst is: uus zin wee uus es (Kanne), zien wie het eerst moet beginnen: we zullen eerst es zien wie t eerst moət beginnen (Koersel), zien wie mag beginnen: we zullə t iojeste zieən wèei mauəg beginnə (Ulbeek), zien wie moet beginnen: we zullen is zien wie moet beginnen (Hechtel), zien wie van ons eerst mag spelen: îrst zellen əns zieən wi van eus îrst maach speelen (Peer) (Kinderspelen): Aftellen (bij het begin van het spel door aftellen op een rijmpje de persoon aanwijzen die (moet) (mag) beginnen). || 1. Bepalen wie er mag/moet beginnen met een spel. || 1. Bij kinderspel: door middel van een versje uit een groep verwijderen. || 1. Bij spel met geldstuk of steentje naar streep werpen om volgorde te weten. || 1. Door n aftelrijmpje bij kinderspel bepalen wie eerst mag beginnen. || 1. Vaststellen wie bij het spel het eerst kan beginnen. || 1. Voorspel, voor een of ander kinderspel, om uit te maken, wie het eerst mag beginnen. || 2) Meten met hele en halve voetlengten. || 4. Bepalen wie begint. || 4. Methode om door middel van voetpassen te bepalen wie, als eerste aanvoerder, zijn spelgenoten mag kiezen. || [Jongens- en meisjesspelen]: Aftellen. || [Uittellen] gebeurde met een of ander aftelrijmpje. || [Uittellen]. || [Uittreden]. || Afpassen meet de voet, afmeten. || Afpassen. || Aftellen bij het begin van een spel. || Aftellen bij het begin van het spel. || Aftellen bij kinderspelen, door middel van aftelrijmpjes. || Aftellen, door n aftelversje bepalen wie t eerste mocht beginnen bij kinderspelen. || Aftelrijmpje zingen. || Aftelrijmpjes. || Aftreden: (voetbalterm) twee spelers naderen elkaar door beurtelings een voet vooruit te komen; hij die de laatste voet kan plaatsen, wint en mag het eerst een medespeler kiezen. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren] [N 112 (2006)] || Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)] || Kavelen, loten. || Kavelen: steentjes, knopen of centen van een afstand zo dicht mogelijk bij een muur of een in het zand getrokken streep gooien om op die manier uit te maken wie in een spel mag beginnen. || Met voetlengten en -breedten de speelbeurt bepalen. || Meten. || Op een of andere wijze door raden of aftrèje z.a., bepalen wie de eerste beurt heeft bij het spel, wie de 2e enz. || Poten (jongenst.): door om beurt een voetstap te zetten in elkaars richting, beslissen wie eerst mag beginnen in het spel. || Uittellen bij spel. || Uittellen, aftellen. || Wedstrijd om de beurt, b.v. bij het brikske gooie. Ook opkavele bij het begin. || z. toel. III-3-2
uitmaken wie mag beginnen add. uittreden: Dit geschiedde door één der kinderen, die over de te meten afstand beurtelings zijn linkervoet voor de rechtervoet plaatste. Vero.  óettraeje (Tegelen) Controlemiddel bij kinderspelen om een afstand of lengte te bepalen. III-3-2
uitneembaar frontje avantje (<fr.): aəvākə (Hasselt), bandje: Van bândj.  beintje (Tungelroy), bavetje (<fr.): [vgl. Fr. bavette]  bavetsje (Neerpelt), bef: bèf (Horst, ... ), befje: bef-ke (Hoensbroek), befje (Bleijerheide, ... ), befke (Boekend, ... ), bèfke (Einighausen), béfke (Klimmen), boezem: buzəm (Borlo), borst: borst (Neeritter), borstje: boske (Diepenbeek), börske (Wijk), børskə (Mechelen-aan-de-Maas), bərstjə (Lanklaar), borstlap: boslap (Diepenbeek), boslep (Diepenbeek), chemisetje (<fr.): [vgl. Fr. chemisette]  chemisetje (Weert), Vgl. WBD III, 1.3: bef, chemisette (fr.)-tje, sammezetje.  sammezetje (Neeritter), col (fr.): ko͂ͅl (Kermt), koͅl (Beringen), kòl (Beringen), colletje (<fr.): koͅləkə (Velm), devant (fr.): (Fr.)  devant (Leopoldsburg), devant  dəva͂ (Leopoldsburg), Ook voorstuk [vö:rstük].  dəvo͂ (Kanne), devantje (<fr.): dəva͂kə (Riksingen), dəva͂’ə (Kwaadmechelen), dəvo͂kə (Romershoven), dəvónšə (Mechelen-aan-de-Maas), #NAME?  dəva͂kə (Boekt/Heikant), &lt;Fr. devant  dəvá͂kə (Boekt/Heikant), fronjel: [sic]  frondjel [froͅnžəl} (Hoeselt), front: front (Hoensbroek), froont (Gronsveld), vroeger gebruikt  front (Tegelen), zei men vroeger  front (Tegelen), frontenhemd: frontehemme (Kerkrade), frontje: frontje (Nieuwenhagen), fruntje (Blerick, ... ), fruntsje (Maastricht, ... ), fróntje (Roermond), fröntje (Brunssum, ... ), Cfr. ook par. 34: De Kleding, p. 443.  frôntje (Herten (bij Roermond)), er staat een vraagteken bij  fruntje (Meijel), vroeger gebruikt  fruntje (Tegelen), zei men vroeger  fruntje (Tegelen), giletje (<fr.): sjelééke (Haelen), gimp: gēͅm (Opglabbeek), (gimpe) [sic]  žeͅp (Tessenderlo), cfr. iehverhimme.  gemp (Genk), Fr. gimpe; informant plaatst zelf een vraagteken bij deze opgave. [WNT: gimp, Hd. gimpe en gimpf. 1) Eene soort van passement draad met gekleurde zijde omsponnen; 2) Een boordsel of belegsel, van gimp vervaardigd.]  (ziemp?) (Tongeren), Fr. guimp.  gēͅmp (Meeswijk), WNT: gimp, 1) Eene soort van passement: draad met gekleurde zijde omsponnen.  gemp (Paal), gɛmp (Paal), gimpje: (gemke?) (Horn), WNT: gimp, 1) Eene soort van passement: draad met gekleurde zijde omsponnen.  gaimke (Roermond), hals: hous (Amstenrade), halsbandje: halsbentsjə (Hamont), halsje: huiske (Valkenburg), insatz (du.): insats (Mechelen), inzetje: [sic]  izestke (Mechelen), inzetseltje: inzetselke (Sittard), moeilijk leesbaar  iselske (Brunssum), jabot (fr.): žabo (Sint-Truiden), [sic]  sjeboot (Wijk), jabotje (<fr.): [sic]  sjabooke (Boekend), šabokə (Rotem), kazavekje: kassevèkske (Maastricht), klein borstje: klein börstje (Neeritter), kraag: kraag (Maaseik, ... ), kraagje: krēͅjskə (Bree), krègske (Lommel), lijfje: lefkə (Venray), leͅfke (Halen), overgooier: ouvərgujər (Herk-de-Stad), plasje: [sic]  plaske (Rekem), plastron (fr.): plastron (Borgloon, ... ), plastrōͅ (Hasselt), plastro͂ (Opheers), plastroͅn (Bocholt, ... ), plástro (Tongeren), plastronnetje (<fr.): plastroͅnneke (Kaulille), plastruntje (Venlo), platstuk: WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.  platstuk (Eksel), stukje: sjtèùkske (Posterholt), tres (<fr.): Van Dale: tres, 1. boordsel of oplegsel van gevlochten goud- of zilverdraad of zijde.  treͅs (Achel), vestje: vesche (Nieuwenhagen), vesje (Bleijerheide, ... ), veske (Heerlen, ... ), vestje (Baarlo, ... ), vestjə (Stein), veͅske (Kermt), voorhemdje: vuurhemsje (Kerkrade), voorste, het -: vø͂ͅjəštə (Teuven), voorstuk: Sub devant. Ook voorstuk [vö:rstük].  vö:rstük (Kanne) borstlap met strik op de rug vastgebonden || devant: voorstuk || front || frontje || frontje (halfhemdje met gesteven voorkant en knoopsgaatjes voor bevestiging van boord) || frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] || gesteven borstlap || herenkledingstuk, los gesteven linnen borststuk onder de opening van het vest gedragen, met of zonder halsboord || kanten borstlapje door vrouwen gedragen || voorpand van een overhemd III-1-3
uitnodigen bezoek (zn.): bezuek (Vlodrop), einladen (du.): ilade (Kerkrade), inn lane (Vaals), ĭlāānə (Nieuwenhagen), inviteren (<fr.): inveteire (Sint-Truiden), inviteren (Leopoldsburg), noden: ieməs nuujə (Maastricht), ieëmes nuë (Gulpen), neeje (Gruitrode), neeə (Vlijtingen), neije (Meldert), neu (Gingelom), neue (Groot-Gelmen, ... ), neuen (Zepperen), neuje (Haelen, ... ), neujen (Kaulille, ... ), neujə (Gennep, ... ), neuèje (Geleen), neuën (Geleen), neuə (Oirsbeek), neuən (Ulbeek), neë (Rosmeer), nieen (Meeuwen), nieje (Niel-bij-As), niejen (Meeuwen, ... ), nieëjen (Neeroeteren), niijen (Bree), niêje (Bree), nīēje (As), nĭĕjə (Opglabbeek), noden (Gennep, ... ), nu.é (Hulsberg), nue (Jeuk, ... ), nuen (Jeuk), nuie (Heers), nuien (Borlo, ... ), nuije (Heers), nuijen (Eksel), nuje (Gronsveld, ... ), nujen (Kaulille), nuueəjə (Heel), nuuje (Blerick, ... ), nuuëje (Ell), nuuə (Landen), nuèje (Noorbeek, ... ), nuë (Beek, ... ), nuëden (Heerlerbaan/Kaumer), nuïen (Bocholt), nuûe (Kesseleik), nuüje (Sevenum), nuəjə (Leopoldsburg, ... ), nūūēje (Venray), nūūje (Horst), nūūjə (Venlo), nūūə (Oirsbeek), nŭŭje (Mheer), nŭŭjə (Loksbergen), nwejje (Geulle), nêûje (Schimmert), nêûjə (Grevenbicht/Papenhoven), nëü-je (Nunhem), nùùje (Sevenum), nûu (Heerlen), nûujə (Kelpen), nûunə (Heerlen), nûû (Amstenrade), nûûjə (Meijel), (= nodigen).  neŭwe (Geleen), néjen (Eigenbilzen), ui als in fr. feuille  nuije (Engelmanshoven), nodigen: nuedigen (Moresnet), nuuëdige (Venray), uitnoden: (oet)noeuw(e) (Neer), aatnuje (Sint-Truiden), awtnöe (Hoeselt), byrt ūtny(3)̄jən (Hamont), emes "oetnö (Schimmert), oeētnuuëje (Herten (bij Roermond)), oet nueu (Schinnen), oetneu (Doenrade, ... ), oetneue (Voort), oetneuje (Nieuwstadt), oetneujen (Heythuysen), oetneujən (Urmond), oetniejen (Neeroeteren, ... ), oetniə (Genk), oetnueje (Echt/Gebroek), oetnujə (Wijnandsrade), oetnuuj (Schaesberg), oetnuuje (Itteren, ... ), oetnuŭ (Brunssum), oetnuèje (Ittervoort), oetnuë (Voerendaal), oetnūūə (Oirsbeek), oetnwejen (Stein), oetnêûəje (Thorn), oetnùùjə (Guttecoven), oətnøijə (Gutshoven), ōētnuje (Maasbree), ōētnŭŭje (Mheer), ōētnûu (Heerlen), ōētnûunə (Heerlen), uitniejen (Reppel), uitnieën (Peer), ûtniêje (Bree), ütnuuëje (Tienray), uitnodigen: (iemand) oetnudige (Maastricht), oesnüdieje (Kerkrade), oetneudige (Gulpen, ... ), oetneudigen (Born), oetneudigə (Montfort, ... ), oetnōēdige (Susteren), oetnudige (Maastricht, ... ), oetnuedige (Reuver), oetnuudige (Maastricht, ... ), oetnuudigen (Eys), oetnuudigə (Maastricht, ... ), oetnûûdəgə (Epen), oetnüedige (Merkelbeek), oeëtnoeëdigen (Neerpelt), oētnuëdige (Ten-Esschen/Weustenrade), oêtmiëdige (Venlo), ōētnuudigə (Ubachsberg), ōētnŭŭwdigə (Reuver), ōētnŭŭwədiggə (Susteren), ōētnŭŭëdigə (Nieuwenhagen), uitnodigen (Beverlo, ... ), utnuudige (Meerlo), utnödige (Meijel), uûtnuëdige (Oirlo), ū.tn‧yədegə (Eys), ówtnōēdige (As), verzoeken: byrt vərzy(3)̄kən (Hamont), eemaend verzeuke (Hoensbroek), familie verzuken (Kwaadmechelen), gebyr verzy(3)̄ken (Hamont), iemand verzeuke (Maastricht), ieməs vərzeukə (Maastricht), op de begrafenis verzieke (Zonhoven), verzeeke (Gruitrode, ... ), verzeeken (Opglabbeek, ... ), verzeuke (Caberg, ... ), verzeuken (Kaulille, ... ), verzēke (As), verzieke (Hasselt, ... ), verzikken (Peer), verzoeken (Hasselt, ... ), verzokken (Peer), verzueken (Sint-Huibrechts-Lille), verzuke (Meijel, ... ), verzuken (Achel), verzukken (Hechtel), verzuuken (Achel, ... ), verzykə (Zichen-Zussen-Bolder), vərzeukə (Maastricht, ... ), vərzēūkə (Maastricht, ... ), vərzuəkə (Leopoldsburg), vərzūūkə (Meijel) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] || uitnodigen || uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)] III-3-1
uitnodigen voor een begrafenis bidden: be (Zichen-Zussen-Bolder), bedə (Opgrimbie), beeen (Diepenbeek), been (Rijkhoven), beien (Bilzen, ... ), bein (Koersel), bejen (Vucht), bejə (Borgloon), bēe (Wellen), bēən (Diepenbeek), bidden (Lommel, ... ), bien (Zonhoven), biey(3)̄e (Sint-Lambrechts-Herk), biēən (Diepenbeek), bijen (Dilsen, ... ), bijə (Lanaken), biə (Kortessem), bīe (Zonhoven), bèje (Mechelen-aan-de-Maas), bèə (Waltwilder), béje (Spalbeek), béën (Stokrooie), bɛ̄jə (Rekem), geburen been (Linkhout), na het afsterven komt een vrouw de buren uitnodigen: lijkbidden  bējen (Lanaken), doodsbrief schikken: doedsbrief schikken (Landen), doodsbrief schrijven: doodsbrief sjreeve (Riemst), gaan bezoeken: besukke gaan (Helchteren), gebeden gaan: gebèje gaon (Mal), gebieden: gəbīə (Borgloon), genood (volt.deelw.): genut (Neerhespen), laten roepen: laoten ruppen (Eigenbilzen), laten roepen (Mopertingen), lijkbidden: (lijk)beeën (Beverlo), leek biën (Maaseik), leekbèèn (Paal), lijk beeën (Beringen), lijkbeen (Beringen, ... ), lijkbidden (Kwaadmechelen, ... ), lijkbijen (Paal), lɛikben (Beringen), ê als in fr. etre  liek bêjen (Rotem), lijkbiechten: lijkbichtenn (Paal), lijkdienst aankondigen: lijkdienst aankondige (Landen), ontbieden: ontbieje (Loksbergen), ontbīj (Herk-de-Stad), op begrafenis gaan: op iemals zen begreufenis gwo (Zichen-Zussen-Bolder), op het maal roepen: ope mool roepe (Lontzen), roepen: roepe (Genoelselderen), roepen (Riemst), roeppe (Zichen-Zussen-Bolder), rondroepen: rōnd rupə (Rijkhoven), ter lijk bidden: ter liek byje (Ophoven), ter līĭk bējen (Houthalen), ter lijk roepen: ter lieke roope (Mheer), tijding doen: teeng duuj bieən (Sint-Truiden), slecht leesbaar  minschen teng/tein doen (Gorsem) uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)] III-3-1
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri (het) lijf uitgooien: līf ūtgujǝ (Kessel), ǝt lif øtjgǫjǝ (Meijel), ǝt līf ūtgǭi̯ǝ (Echt), alles uitgooien: alǝs ūtgōi̯ǝ (Montfort), alǝs ūu̯txui̯ǝn (Leut), alles uitwerpen: (de koe heeft) alǝs ūtgǝwǫrpǝ (Hoensbroek), alǝs ūtwęrpǝ (Rothem), āl ūtgǝwǫrpǝ (Voerendaal), de baarmoeder uitwerpen: dǝ bārmōdǝr ūtwɛ̄rǝpǝ (Rothem), de draag laten zien: (de koe laat) dǝ drax zēn (Welten), (de koe) løt dǝ drāx zī (Waubach), (de koe) līt dǝ drāx zī.ǝ (Mechelen), (de koe) līǝt dǝ drāx ziǝ (Klimmen), (de koe) lɛt dǝ drāx zii̯ǝ (Epen), dǝ drax lǭtǝ zii̯ǝ (Voerendaal), dǝ drax lǭtǝ ziǝ (Eys, ... ), dǝ drāx lǭtǝ ziǝ (Hoensbroek), de draag uitduwen: (de koe heeft) dǝ drax ūtgǝdyt (Sibbe / IJzeren), dǝ drax ūtdyi̯ǝ (Eys), de draagmoer laten zien: (de koe) lø̜t dǝ draxmuǝr zīn (Neerpelt), (de koe) lętǝ drāgmōr ziǝ (Teuven), de dracht zien: dǝ draxt zin (Brunssum), de kalverkrop laten zien: dǝ kalvǝrkrop lǭtǝ zēn (Geverik/Kelmond), de kan laten zien: de kan laten zien (Mheer), de koe laten zien: (de koe) lyt dǝ kau̯ zin (Schimmert), de koning laten zien: (de koe) lējǝt dǝ kø̄neŋ zēn (Guttecoven), de koningskop laten kijken: dǝ kø̜neŋskop lǭtǝ kīkǝ (Helden), de moer laten zien: (de koe) līǝt dǝ mūr zīǝ (Eygelshoven), draag uitwerpen: drax ūtwɛrpǝ (Ubachsberg), eruitkomen van de draagmoer: eruitkomen van de draagmoer (Swalmen), het lijf af: ǝt liǝf āf (Gruitrode), het lijf afwerken: het lijf afwerken (Meeuwen), het lijf eruitwerken: het lijf eruitwerken (Venlo), het lijf uit: ǝt līf uǝt (Sevenum), ǝt līf ūt (Lanaken, ... ), het lijf uitdoen: ǝt līf utdōn (Baexem), ǝt līf ūtdōn (Heythuysen, ... ), het lijf uitduwen: (de koe heeft) ǝt līf ūtxǝdøi̯t (Meeswijk), (de koe) dø̜i̯t ǝt līf ūt (Ell), ǝt līf ūtdyjǝ (Herten), ǝt līf ūtdǫwǝ (Helden), het lijf uitgaan: (de koe) gęi̯t ǝt līf ūt (Helden), het lijf uitleggen: (de koe heeft) ǝt līf ǫu̯txǝlaxt (Dilsen), het lijf uitsmijten: (de koe heeft) ǝt līf ūtxǝšmētǝn (Guttecoven), ǝt līf ūtšmītǝ (Herten, ... ), het lijf uitwerken: ǝt līf ytwɛrkǝ (Broekhuizenvorst), koningstoten: kīneŋstutǝ (Genk), lijf uitstoten: līf ūtstuǝtǝ (Blerick), lijf uitwerpen: lijf uitwerpen (Sittard), met de baarmoeder uit: mɛt dǝ bārmudǝr ūt (Eijsden, ... ), parsen: parsǝ (Ottersum), uitbroeien: ūtbrȳi̯ǝ (Mechelen), uitkalven: (de koe heeft) ōǝtgǝkalǝft (Rijkel), uitsmijten: ūtsmītǝ (Maasbracht), uitstoten: ø̜i̯tstōtǝn (Maasmechelen), zich alles uitduwen: (de koe heeft zich) alǝs ūǝtgǝdyi̯t (Geverik/Kelmond), zex alǝs ūtdøi̯ǝ (Heerlen) Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.] I-11