e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kurkuma kurkuma: kurkuma (Lommel) De wortelstok van de tropische plant curcuma longa of geelwortel waaruit men een gele kleurstof bereidt om een aflapnaad van wasdraad blank te poetsen. [N 60, 113] II-10
kussen blok: blǫk (Lauw), coussinet: kusinę (Stevoort), kǫsinę (Rutten), hok: hǫk (Opoeteren), kussen: kussen (Munstergeleen), kösse (Sittard), køjsǝ (Berbroek), køsən (Sint-Truiden, ... ), kø̄.sǝ (Lauw, ... ), kø̜.sǝ (Kanne, ... ), kø̜sǝ (Alt-Hoeselt, ... ), køͅsə (Altweert, ... ), lager: lā.gǝr (Kanne, ... ), lagerkussen: lāgǝrkøsǝ (Kanne, ... ), pan: pan (Berbroek, ... ), vetpot: vɛtpǫt (Maastricht) Een uit brons of gietijzer vervaardigd kussen waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Het kussen is ingewerkt in een vierkant houten of stenen blok. Zie ook afb. 75 en de toelichting bij het lemma ɛsteenɛ. Vanderspickken maakt in de lemmata ɛpan-kussenɛ (Vds 72) en ɛpan-kasseiɛ (Vds 87) geen onderscheid tussen een arduinen steen of een metalen kussen. De opgaven uit het materiaal die specifiek verwijzen naar een steen zijn overgeplaatst naar het lemma ɛsteenɛ.' [Vds 87] || kussen [ZND 02 (1923)], [ZND 17 (1935)] II-3, III-2-1
kussen (ww.) mokken: moekke (Horn) kussen (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
kussenleder balken: balǝkǝ (Beverst), (enk)  balǝk (Tessenderlo, ... ), bekleding: bǝklē̜i̯eŋ (Bocholt), bǝklęi̯eŋ (Roosteren, ... ), beleg: bǝlɛx (Meijel), belegsels: bǝlɛxsǝls (Helden, ... ), binnenwerk: binnenwerk (Maasbracht, ... ), dekken: dękǝ (Ransdaal), dɛkǝ (Gulpen, ... ), (enk)  dɛk (Neeritter), dekleer: dɛklē̜r (Sittard), deksel: dęksǝl (Halen), dɛksǝl (Sint-Truiden), dobbel turks leer: dobǝl terks lēr (Maasmechelen), forsing: fǫrseŋ (Niel-Bij-Sint-Truiden), haamkrans: hāmkrans (Susteren), haamvoering: hāmvǭreŋ (Reijmerstok, ... ), koeflanken: kø̜̄flaŋkǝ (Hasselt), kussenleer: kø̜sǝlēr (Sint Pieter), kø̜sǝlē̜r (Swalmen, ... ), lagers: lāgǝrs (Milsbeek, ... ), leer: leer (Grevenbicht / Papenhoven), lēi̯r (Borgloon), lēǝr (Beringen), lē̜i̯ǝr (Koersel), lē̜r (Bree, ... ), lē̜ǝr (Bleijerheide), leer van de lies: lē̜r van dǝ lis (Schimmert  [(gemaakt van het leer van de lies)]  ), leerovertreksel: lēǝrøi̯vǝrtręksǝl (Melveren), leren bekleding: lē̜rǝ beklęi̯eŋ (Valkenburg), leren binnenwerk: lē̜rǝ bø̜nǝwɛrǝk (Boukoul, ... ), nekleer: nɛklei̯ǝr (Kwaadmechelen), onderhaam: oŋǝrhām (Maaseik), ōndǝrhǭm (Gronsveld), ōŋǝrhām (Berg, ... ), ǫndǝrhām (Venlo), overtreksel: ø̜̄vǝrtręksǝl (Gingelom, ... ), pinkflank: peŋkflaŋk (Opglabbeek), pinkleer: pēŋklēǝr (Hasselt), romp: romp (Klimmen, ... ), rømp (Susteren), traamromp: trāmrōmp (Heerlen), voering: vōreŋ (Oirsbeek, ... ), voorstuk: vø̄rstø̜k (Maastricht), wangen: waŋǝ (Afferden), zijkappen: zikapǝ (Wittem), zijstukken: zistøkǝ (Molenbeersel, ... ), zweetleer: zwęi̯tlɛ̄r (Buchten) Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17] I-10
kussensloop fluwijn: fləwēͅn (Hasselt, ... ), fləwe͂ͅən (Gutshoven, ... ), fləweͅi̯n (Herten), fləwīn (Bocholt, ... ), kusdek: kø&#x0304s˂dēk (Teuven, ... ), køs˂dīk (Welkenraedt, ... ), køͅs˂dēͅk (Montzen, ... ), kusdeken: kø&#x0304s˂dīkən (Lontzen, ... ), køͅsdēkə (Maasbree), kusfluwijn: kyspləwēͅn (Tessenderlo, ... ), kyspələwēͅn (Tessenderlo, ... ), køsflyweͅi̯n (Halen, ... ), kusmaal: kysmōͅl (Molenbeersel, ... ), køsmāl (Ophoven, ... ), køsmōͅl (Genoelselderen, ... ), køͅsmāl (Tungelroy, ... ), kusovertreksel: kēͅsiəvərtrēͅksəl (Genk, ... ), kussen-betog: kusse betsóg (Kerkrade), kussenkleed: kēəsəkleͅi̯t (Koninksem, ... ), keͅi̯səklēt (Riksingen, ... ), keͅi̯səkleͅi̯t (Kortessem, ... ), kø&#x0304səklēt (Hoepertingen), kø&#x0304səkleͅi̯t (Borgloon, ... ), køi̯səkleͅi̯t (Kortessem), køsəklēi̯t (Kinrooi), køsəklēt (Sluizen, ... ), køsəkleͅi̯t (Heers, ... ), kø͂ͅsənklēt (Vliermaal, ... ), køͅi̯səkleͅi̯t (Bommershoven, ... ), køͅsəklēt (Riksingen, ... ), køͅsəkleͅi̯.t (Borgloon, ... ), kussenovertog: kusse-uvvertsóg (Kerkrade), kussenovertrek: kusse-uëvertrek (Hoensbroek), kussenovertreksel: keͅsənø͂ͅvərtreͅksəl (Gelieren/Bret, ... ), køsəø͂ͅvərtreͅksəl (Herk-de-Stad, ... ), køͅsø&#x0304vərtrɛksəl (Houthalen), køͅsøvərtrɛksəl (Lummen, ... ), kɛsēəvərtrɛksəl (Schulen, ... ), kussensloop: kusse-sjloop (Waubach), kussejloop (Posterholt), kussensloop (Baarlo, ... ), kussesloeëp (Castenray), kussesloop (Baarlo, ... ), kössensloop (Boekend, ... ), kössesjleup (Doenrade), kössesjloop (Posterholt), kössesloop (Blerick, ... ), kössəsloop (Maastricht), køsəslop (Beringen, ... ), køsəslōp (Gennep, ... ), køsəslōəp (Meerlo), køsəslūəp (Horst, ... ), køͅsəslau̯p (Blerick), køͅsəslōf (Sint-Odiliënberg), kussenstijk: kussesteek (Baarlo), kössesteek (Venlo), køͅsəstēk (Venlo), kussentijk: kussetiek (Vijlen), køͅsəteͅk (Baelen, ... ), kussentreksel: kēͅsəntreͅksəl (Peer, ... ), keͅsəntrɛksəl (Peer, ... ), kusetreksel (Beverlo, ... ), kussentreksel (Achel, ... ), kysəntreͅksəl (Oostham, ... ), køsəntreͅksəl (Beringen, ... ), køsətreͅksəl (Hechtel, ... ), køsətrɛksəl (Eksel), køͅsəntreͅksəl (Overpelt), kussenwindel: kussenwindel (Halmaal, ... ), kussloop: køsslōp (Gennep, ... ), kustijk: kestīk (Bilzen, ... ), keussteek (Sevenum), keͅstēkə(n) (Lanaken), keͅstēͅk (Bree, ... ), keͅstīk (Bilzen, ... ), kus-teek (Vlodrop), kusteek (Koningsbosch, ... ), kustieëk (Heerlen), kustiēk (Castenray, ... ), kystēk (Maaseik, ... ), kyəstīk (Hoeselt, ... ), kästeek (Geleen), kössjtaek (Heel), kössjteek (Boukoul), kössteek (Haler, ... ), kössteeke (Maastricht), kösteak (Guttecoven), kösteek (Echt/Gebroek, ... ), kösteik (Nieuwstadt, ... ), köstēke (Nederweert), kø&#x0304stēk (Nederweert, ... ), kø&#x0304stēkə (Kessenich, ... ), kø&#x0304stīk (Zichen-Zussen-Bolder, ... ), køstēk (Arcen, ... ), køsteͅi̯k (Bingelrade), køstik (Gennep, ... ), køstīk (Afferden, ... ), køštēk (Geleen, ... ), kø̞stēk (Kanne), kø͂ͅstēk (Maastricht, ... ), kø͂ͅstīk (Riemst, ... ), køͅi̯stēk (Lanaken, ... ), køͅsstēk (Roggel), køͅsštēk (Herten (bij Roermond), ... ), køͅstek (Eupen, ... ), køͅstēk (Altweert, ... ), køͅstēͅk (Rekem, ... ), køͅsteͅi̯k (Doenrade, ... ), køͅstīk (Val-Meer, ... ), køͅst‧ēk (Meeswijk, ... ), køͅštek (Beringe), køͅštēk (Buggenum, ... ), køͅəštēk (Bunde, ... ), kùstīēk (Tongeren), kəstek (Rekem), kəstēk (Kanne, ... ), kəstīk (Beverst, ... ), kəstīək (Vlijtingen, ... ), k‧ystii̯.k (Eupen, ... ), k‧ysti̞i̯k (Eupen, ... ), de kösjteek op de nak numme: naar den vreemde gaan (gewoonlijk zijn de kleeren in een kussensloop gebonden)  køͅštēk (Beegden), geberduurde kösteke Ze pakde alles biejien in \'n aaj kösteek  köstee:k (Roermond), ouder dan \'overtrek\'  køͅstēk (Venlo), sloop of kösse-sloop is \"verhollandst\".  kösteek (Maasbracht), Tȉk = stofsoort  kùstīēk (Tongeren), Verklw. kössteekske  kössteek (Venlo), Verklw. kösteekske In de kösteek stopde ze get óndergood In ein twie driij drejde heer zich in ¯n kösteek en e bèddelake en toen de straat op  kösteek (Maastricht), Zo wordt het ook wel genoemd.  kustiëk (Venray), kustreksel: kestreksel (Grote-Brogel, ... ), kēͅstreͅksəl (Meeuwen, ... ), keͅsstrɛksəl (Gruitrode, ... ), keͅstreksəl (Opglabbeek, ... ), keͅstreͅksəl (Bree, ... ), keͅstriksəl (Neerglabbeek, ... ), keͅstrɛksəl (As, ... ), køstreksəl (Eys), køstreͅksəl (Bocholt, ... ), køͅsstreͅksəl (Grote-Brogel, ... ), køͅstrēͅksəl (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), køͅstreͅi̯ksəl (Bocholt, ... ), køͅstreͅksəl (Altweert, ... ), kɛstreͅksəl (Bree, ... ), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  kustrèksel (Beverlo), kuswindel: kēͅsweͅŋəl (Kuringen, ... ), keͅsweŋəl (Hasselt, ... ), keͅsweͅgəl (Hasselt, ... ), keͅsweͅŋəl (Hasselt, ... ), køi̯sweŋəl (Diepenbeek, ... ), køstweͅŋəl (Hasselt, ... ), køswendəl (Kozen, ... ), køsweͅŋəl (Kozen, ... ), kø͂ͅsweŋəl (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), køͅsweͅi̯nəl (Zonhoven, ... ), køͅsweͅi̯ŋəl (Sint-Truiden), køͅsweͅŋəl (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), køͅswɛŋ(ə)l (Mielen-boven-Aalst, ... ), kuswindsel: keͅsweͅŋsəl (Ulbeek, ... ), maal: māl (Tungelroy), overfluwijn: ūrflyeͅi̯n (Halen, ... ), ūrfləwēͅn (Halen, ... ), overkussen: oͅu̯ərkøsə (Veulen), overtog: uvvertsóg (Kerkrade), øvərtsox (Bleijerheide, ... ), øvərtsoͅx (Simpelveld), overtrek: ēvərtreͅk (Beringen, ... ), ovərtreͅk (Meerlo), ueëvertrèk (Heel), uvertrek (Bocholtz), ø&#x0304vərtreͅk (Halen, ... ), øvərtrɛk (Bleijerheide, ... ), ø͂ͅi̯vərtreͅk (Guigoven, ... ), \'nen euvertrek óm \'t kösse doon  euvertrek (Roermond), Verklw. uëvertreksjke  uëvertrek (Heerlen), overtreksel: iəvərtreͅksəl (Genk), īvərtreͅksəl (Gelieren/Bret, ... ), īəvərtrēͅksəl (Genk, ... ), jēvərtreͅksəl (Beverst, ... ), jy(3)̄vərtreͅksəl (\'s-Herenelderen, ... ), overtreksel (As, ... ), ovərtrēksəl (Boorsem, ... ), uevertreksel (Schaesberg), uëvertreksel (Heerlen), uəvərtreͅksəl (Obbicht), ūvərtreͅksəl (Vijlen), y(3)̄vərtreͅksəl (Schaesberg), y(3)̄əvərtreͅksəl (Nieuwenhagen), yvərtreͅksəl (Tongerlo, ... ), yø&#x0304vərtreͅksəl (Klimmen), yəvərtreͅksəl (Schinveld), ø&#x0304vərtreͅksəl (\'s-Gravenvoeren, ... ), øvərtreͅksəl (Gulpen, ... ), øvərtrɛksəl (Borlo, ... ), ø͂ͅvərtreͅksəl (Baarlo, ... ), øͅi̯vərtreͅksəl (Rijkel, ... ), øͅvərtreͅksəl (Heers), øͅvərtrɛksəl (Eupen, ... ), Euvertrèksel euver de sjteul doon  euvertrèksel (Roermond), overworm: oͅu̯ərwørm (Hoepertingen, ... ), sloop: schloop (Waubach), sjloop (Doenrade, ... ), sjlōōp (Nieuwenhagen), sjluep (Eijsden), sljoop (Melick), sloeëp (Castenray, ... ), sloop (Maastricht), slōōp (Schimmert), sluip (Venlo), slūəp (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), tijk: teek (Puth), tēk (Helden/Everlo, ... ), tēͅk (Bree, ... ), teͅi̯k (Einighausen), tīk (Beverst, ... ), t‧ēk (Montzen, ... ), treksel: trɛksəl (Eupen), verentijk: vaerentiēk (Castenray, ... ), windel: wēi̯ŋəl (Sint-Truiden, ... ), windeling: weͅŋəleŋ (Velm, ... ) (kussen) sloop || de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || een kussensloop (van een hoofdkussen) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] || hoofdsloop [ZND 27 (1938)] || kussenomslag || kussenovertrek || kussenovertrek, kussensloop || kussensloop [Roukens 14 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || kussensloop, tijk om het kussen || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)] || lang kussen met omhulsel van tȉk || linnen overtrek voor bed, matras, kussen || overtrek || overtrek, sloop || overtreksel || sloop || sloop, overtrek III-2-1
kussentje op het hoofd draagmat: dragmat (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), kopkussen: kopkysə (Zelem), koͅpkøsə (Beverlo), kopkussentje: koͅpkeͅsəkə (Spalbeek), koͅpkøsəkə (Boekt/Heikant), kopwis: kopwusje (Bocholtz), korfkussen: kèùrufkösse (Mechelen), kərfkəsə (Maaseik), korfwis: kərfweis (Wintershoven), kussen: keuse (Mechelen), kussen (Schinveld), køsən (Romershoven), kussentje: keͅsəkə (Eigenbilzen), kusseke (Oost-Maarland), köske (Weert), kösseke (Klimmen, ... ), køsəkə (Riksingen), køysəkə (Borgloon), køͅzəkə (Opheers), marktwis: mèrtwusj (Geulle), noeudje (<fr.): [sic]  nø̄kə (Leopoldsburg), pof: poef (Amstenrade), strowis: strüewusj (Kerkrade), wijm?: wēəm (Borgloon), wis: Vero. WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.  wêsj (Gronsveld), WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.  wes (Herten (bij Roermond)), wis (Val-Meer, ... ), wisj (Eijsden, ... ), wusch (Brunssum, ... ), wuschj (Heerlerheide), wusj (Bleijerheide, ... ), wŭŭsj (Jabeek), wósj (Oirsbeek), wösch (Puth), wösj (Borgharen, ... ), wəsj (Mechelen-aan-de-Maas), wisje: WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.  wi.skə (Tongeren), wrevel: [sic]  vrīvəl(kə) (Bocholt), writsel: vreetsjel (Ulestraten), vritschel (Schimmert), vritsjel (Klimmen, ... ), wrong: vrungk (Diepenbeek), wronk (Rummen (WBD)) kussentje onder den marktkorf || kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)] || rond kussentje waarop vrouwen die naar de markt gaan de martkorf plaatsen || strak kussentje op het hoofd voor het dragen van lasten || wis: plat rond hoofdkussentje waarop de boerinnen de manden met marktwaren droegen III-1-3
kwaad weglopen afgaan: aafgoo-w-en (Eksel), afhouwen: aafhouwe (Roermond), afnokken: âafnòkke (Swalmen), aftaaien: aofteije (Maastricht), aftrappen: àftràpə (Loksbergen), beu: beu (Heerlerbaan/Kaumer), bokken: bokken (Stein), bronken: brônke (Stein), de hort op: de hort op (Herten (bij Roermond)), de pest in hebben: de pes in höbbe (Maastricht), dertussenuit: der tusjen oet (Melick), dertussenuit gaan: de tössen oetgoon (Maastricht), gaan: gaon (Venlo), gepritst zijn: gepritsj zien (Geleen), giftig weglopen: giftich weglaope (Amby), giftig weglaope (Maastricht), giftig weglaupə (Kelpen), giftig wegloëpe (Oirlo), gŭftig weglàŏpe (Schimmert), leep giftich wech (Beesel), giftig wegrennen: giftig wegrenne (Maastricht), het hem smeren: ⁄t hem smere (Montfort), ⁄t um smeerə (Maastricht), horsen: hoorsen (Stein), kwaad eweglopen: kaod əwegloupən (Urmond), kwaad vortlopen: kaoët wŏĕtlōōpə (Nieuwenhagen), koad voetloope (Eys), koot voert lôpe (Hoeselt), kòət-vŏĕtloopə (Heerlen), k‧uət˃ vu.tlō.pə (Eys), kwaad weggaan: kwoad weggoan (Venray), kwaad weglopen: kaot weg laupe (Schimmert), kaot wegloopə (Doenrade, ... ), kaot wègloupə (Schinnen), koed weglaope (Maastricht), koed wegloupe (Caberg), koet weglaope (Maastricht), koet wegloupə (Maastricht), koet wèchloupə (Maastricht), koeëd weglaope (Gulpen), kōēt weglaope (Amby), kwaad weglopen (Bree, ... ), kwaod weglaupe (Nunhem), kwaod wegloape (Neer), kwaod wegloupe (Reuver, ... ), kwaot wegloupe (Hoensbroek, ... ), kwoad wegloeëpe (Meerlo), kwoad wègloape (Montfort), kwâôd wegloeëpe (Tienray), kôêd əwegloopə (Epen), met de staart tussen de benen vortlopen?: mit der sjtats tusje de bee voetloope (Schaesberg), met een giftige kop weglopen: mêt ⁄nne giftige kop (Gronsveld), met een kwade kop weglopen: met ène koèje kop wegloape (Noorbeek, ... ), mit eine kwao kop wegloape (Neer), met een stijve kop eweglopen: met ⁄ne sti-jve kòp ewèglówpe (As), monken: moenke (Jeuk), pleiten gaan: dae geit pleite (Venlo), weglopen: weglaope (Geleen), wegloape (Vlodrop), weglopen van kwadigheid: hij lupt wèg van kaotighèid (Meijel), wegrennen: wèch rénnə (Reuver), wegstinken: weg stinken (Born), woest: wus (Heerlerbaan/Kaumer), woest vortlopen: wus foot loape (Vaals), wus voet lofe (Kerkrade), zich bijeenpakken: zich bjejnpàkke (As), zijn biezen pakken: zin bēze pàkke (As) kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaad wijf canaille (fr.): knai (Tongeren) feeks, helleveeg III-1-4
kwaadaardig roepen (het paard) grinst: grēst (Venray), beuken: bēkǝ (Hasselt  [(luid schreeuwen)]  ), bulderen: bøldǝrǝn (Hamont, ... ), grinsen: grensǝ (Opglabbeek), grunselen: grønsǝlǝ (Leunen), huiveren: hɛ̄vǝrǝ (Bokrijk), jonken: jōŋkǝ (Gronsveld  [(janken)]  ), junkeren: jyŋkǝrǝ (Hoepertingen, ... ), kaken: kākǝ (Roggel), keken: kī.kǝ (Hasselt), kwaken: kwākǝ (Oirsbeek), kweken: kwikǝ (Gelieren Bret), kwiǝkǝn (Neerpelt), kwēkǝ (Baexem, ... ), kwē̜kǝ (Roermond), kwē̜kǝn (Achel), kwīkǝ (Beverst), lelijk doen: lelǝk dūǝ.n (Hasselt), meken: mikǝ (Lanklaar), miǝkǝ (Tegelen), mēkǝ (Baarlo, ... ), mēǝkǝ (Munstergeleen), mē̜kǝ (Venlo), mīkǝ (Meeswijk), minken: meŋkǝ (Heerlerheide, ... ), mɛ̄ŋkǝ (Gingelom), schreeuwen: sxrii̯ǝvǝ (Kwaadmechelen, ... ), sxriǝvǝ (Zelem), sxrȳǝu̯ǝn (Neerpelt), sxrīvǝ (Zolder), šriǝvǝ (Bocholt, ... ) [N 8, 47 en 67] I-9
kwaadaardig schaap (een) slechte: slētǝ (Maasbree), een vale: ęi̯nǝ vālǝ (Lutterade), hatelijk schaap: hǫu̯tǝlǝk skōp (Aalst, ... ), krijter: kręi̯tǝr (Maasbree), kwaad schaap: kwǭt šǭp (Thorn), stootkop: stytkop (Opglabbeek), vreklap: vrɛklap (Meijel  [(vooral van de bok gezegd)]  ) [N 77, 20] I-12